Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

AOW-leeftijd sociaal en verantwoord naar 67 jaar

16 oktober 2009 | Nr. 09/115

Het kabinet verhoogt de AOW-leeftijd in twee stappen naar 67 jaar: in 2020 naar 66 jaar en in 2025 naar 67 jaar. Mensen die lang en
substantieel gewerkt hebben kunnen alsnog met 65 jaar stoppen. Zij
krijgen dan een lagere AOW-uitkering. Lagere inkomens worden hiervoor deels gecompenseerd met een aanvullende inkomensafhankelijke
arbeidskorting waarvan de exacte vormgeving nog wordt bekeken. Die
aanvullende arbeidskorting verbetert ook de arbeidsparticipatie van ouderen. Verder komt er een zware-beroepenregeling die werkgevers
financieel prikkelt om werknemers op tijd minder zwaar werk te laten doen. Er komen wettelijke maatregelen om langer op een gezonde manier doorwerken te stimuleren.

Het kabinet heeft vrijdag op voorstel van minister Donner en
staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
ingestemd met een wetsvoorstel dat dit regelt. Het wetsontwerp gaat voor advies naar de Raad van State. Het wetsvoorstel wordt openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.

Het optrekken van de AOW-leeftijd naar 67 jaar is nodig om de gevolgen van de vergrijzing en de stijgende levensverwachting op te vangen. Dat daar nu over besloten moet worden komt omdat we in Nederland als
gevolg van de crisis sneller door de reserves heengaan die met het oog op de vergrijzing waren geschapen. Het kabinet had daarover in maart 2009 in het kader van de crisisaanpak al een principebesluit genomen. De vergrijzing zet de betaalbaarheid van ons sociale stelsel onder
druk; ook zijn er steeds minder mensen die het werk kunnen doen.

De AOW-leeftijd gaat omhoog. Ook in de overige wetgeving zal de
pensioenleeftijd worden aangepast. De verhoging geschiedt in twee
stappen. In 2020 gaat de AOW-leeftijd in een eerste stap omhoog van 65 naar 66 jaar en daarna in 2025 naar 67 jaar. Het kabinet wil met die ruime overgangsperiode werkgevers en oudere werknemers meer kans geven zich op de verhoging voor te bereiden, in het bijzonder ook mensen die zware beroepen vervullen; mensen die op 1 januari 2010 55 jaar of
ouder zijn, merken zodoende niets van de verhoging. In aansluiting
daarop zal zogenoemde Witteveenkader dat betrekking heeft op de
aanvullende pensioenen worden aangepast. Zoals het kabinet al in juni 2009 aankondigde wordt de fiscale ruimte om pensioen te sparen ook
aangepast aan de nieuwe AOW-leeftijd van 67 jaar.

In aansluiting op de verhoging treft het kabinet een aantal regels met betrekking tot een drietal onderwerpen: de arbeidsmarktpositie van
ouderen, de positie van mensen in zware beroepen en de positie van
mensen met een lang arbeidsverleden.

Werknemers die 42 jaar gewerkt hebben (minimaal drie dagen in de week) kunnen straks kiezen om eerder, vanaf hun 65^e, te stoppen. Zij
krijgen dan navenant minder AOW: circa 8 procent per jaar.

Voor oudere werknemers komt er een nieuwe inkomensgerelateerde
arbeidskorting die langer doorwerken stimuleert. Deze maakt bovendien de mogelijkheid van flexibiliseren meer toegankelijk voor mensen met een lager inkomen, omdat deze cumulatief het inkomenseffect van de
flexibilisering ten dele compenseert.

Werknemers die zogenaamde zware beroepen vervullen zullen in de
toekomst tegen de tijd dat zij dertig jaar dit beroep vervullen een aanbod moeten krijgen van minder belastend werk. Krijgen zij dat
aanbod niet dan zal de werkgever financieel moeten faciliteren dat zij de mogelijkheid krijgen om na hun 65^ste te stoppen met werk. Bij
zware beroepen moet gedacht worden aan werkzaamheden waarvan men in redelijkheid niet kan verwachten dat werknemers deze langer dan 40
jaren kunnen vervullen zonder uitzonderlijke slijtage. Wat deze zware beroepen zijn zal in de komende tien jaren mede op aanreiken van
sociale partners worden aangewezen.

Voor werknemers die voor hun 65^ste werkloos zijn geworden of
arbeidsongeschikt komt er een nieuwe regeling. Die houdt in dat mensen die op of na hun 65^e geen recht meer hebben op WW of een
vervolg-WGA-uitkering een uitkering krijgen die rond het AOW-niveau ligt; bij die uitkering blijven vermogen of het inkomen van de partner buiten beschouwing.

Werkgevers en werknemers moeten voorts tijdens de eerste
overgangstermijn van tien jaar een `duurzaam inzetbaarheidsbeleid'
invoeren. Dat moet ervoor zorgen dat werknemers in goede gezondheid en in goede omstandigheden hun werk kunnen blijven doen tot 67 jaar. Van belang zijn daarbij goede arbeidsomstandigheden, om- en bijscholing en loopbaanbeleid. Het kabinet legt de verplichting van een duurzaam
inzetbaarheidsbeleid vast met een wijziging van de Arbowet.