Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Boekhouder of wakend oog?

Boekhouder of wakend oog?

Verslag van een onderzoek bij examencommissies
in het hoger onderwijs over de garantie van het niveau












Inhoudsopgave

Voorwoord 7 Samenvatting 9
1 Inleiding 13
1.1 De aanleiding voor het onderzoek 13
1.2 De context 13
1.3 Onderzoeksvraag en deelvragen 14
1.4 Opbouw van dit rapport 15
2 Opzet van het onderzoek 17
2.1 Inleiding 17
2.2 Centrale vraag en onderzoeksinstrumenten 17
2.3 Het internetonderzoek 17
2.4 Instellingsgesprekken 18
2.5 Feedback 19
3 Garantstelling voor het niveau 21
3.1 Inleiding 21
3.2 Vertrouwen en vaak garantie 21
3.3 Zorgpunten 22
3.4 Toetskwaliteit van docenten 22
3.5 Samenvatting 23
4 Kenmerken van examencommissies 25
4.1 Inleiding 25
4.2 De samenstelling van examencommissies 25
4.3 Onafhankelijkheid en deskundigheid 26
4.4 Activiteiten van examencommissies 27
4.5 Boekhouder of wakend oog? 30
5 De opleidingscontext 33
5.1 Inleiding 33
5.2 De opleidingscontext 33
5.3 Transparantie van examencommissies 34
5.4 Discussie 35





6 De gezaghebbende examencommissie 37
6.1 Inleiding 37
6.2 Versterking Besturing 37
6.3 Indicatoren van good practice 38
6.4 Scores van examencommissies 40
6.5 Gesprekken op instellingen 41
6.6 Is de examencommissie goed zo? 42
7 Conclusies en aanbevelingen 45
7.1 Inleiding 45
7.2 Conclusies 45
7.3 Aanbevelingen 46
7.4 Vervolg 47 Bijlagen
I Vragenlijst
II Antwoorden op de internetvragenlijst
III Verhelderingsgesprekken op instellingen





6




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Voorwoord
Toetsing en examinering zijn essentiële aspecten van het hoger onderwijs. Dit wordt niet alleen in Nederland zo gevoeld. Ook in de door de Europese ministers vastgestelde Standards and Guidelines for Quality Assurance in the European Higher Education Area krijgt het belang van examinering grote nadruk: `The assessment of students is one of the most important elements of higher education. The outcomes of assessment have a profound effect on students' future careers'1. Voor het afnemen van examens en voor de organisatie en coördinatie van de ten- tamens kent iedere opleiding (of groep opleidingen) een examencommissie. Een belangrijke taak van de examencommissie is na te gaan of het examen het beoogde eindniveau van de opleiding toetst. Bij een goede invulling van deze taak geven examencommissies aan studenten én aan de samenleving de verzekering dat het via de opleiding bereikte eindniveau aan de maat is. In het hier beschreven onderzoek is nagegaan of examencommissies garant staan voor het eindniveau van studenten. De uitkomsten van het onderzoek worden mede geplaatst in het perspectief van het wetsvoorstel Versterking Besturing, waarin de rol en taken van examencommissies scherper worden aangezet. Het onderzoek had niet kunnen worden verricht zonder de medewerking van zeer velen: de instellingsbesturen en -contactpersonen, examencommissies, experts die actief deelnamen aan een brainstorm, en internationale organisaties die mee- dachten over de uitkomsten van dit onderzoek.
De inspectie gaat er vanuit dat dit rapport bijdraagt aan een verdere versterking van de rol van examencommissies, zoals beoogd in het wetsvoorstel Versterking Besturing.
Drs. H.G.J. Steur
De hoofdinspecteur hoger onderwijs
April 2009

1 ENQA (2007, 2nd edition): Standards and Guidelines for Quality Assurance in the European Higher Education Area. Par. 1.3. Helsinki: ENQA.

7





8




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Samenvatting
Examencommissies
Ten behoeve van het afnemen van examens en ten behoeve van de organisatie en de coördinatie van de tentamens stelt het instellingsbestuur voor elke door de instelling aangeboden opleiding of voor groepen van opleidingen een examencom- missie in (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, art. 7.12, lid 1). Dit brengt diverse taken met zich mee, zoals het aanwijzen van examinatoren en het vaststellen van regels met betrekking tot de goede gang van zaken tijdens de tentamens en met betrekking tot de in dat verband te nemen maatregelen. In het in december 2008 ingediende wetsvoorstel Versterking Besturing wordt de rol van examencommissies nog versterkt: `De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaar- den die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad.' Tot de taken die de examencommissies zullen uitoefenen behoort onder andere: `het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens'. Nog explicieter dan nu zal de examen- commissie volgens de beoogde wetgeving het gezaghebbende orgaan zijn dat de kwaliteit van examens en daarmee het eindniveau van studenten garandeert. De onderzoeksopzet
De centrale vraag in het onderzoek door de inspectie luidde: Staat de examencommissie er garant voor dat studenten aan wie een diploma wordt uitgereikt het beoogd niveau van de opleiding hebben gerealiseerd? Het onderzoek is verricht onder een representatieve steekproef examencommis- sies. Als onderzoeksmethode werd een internetvragenlijst gebruikt en werden verhelderingsgesprekken gehouden op acht instellingen. Conclusies
De eindconclusie in dit onderzoek luidt:
Examencommissies staan ten dele garant voor het eindniveau, bij de ene commis- sie is deze garantie aannemelijker dan bij de andere. Deze conclusie is gebaseerd op vier deelconclusies:
1. Examencommissies hebben naar eigen zeggen vertrouwen in het niveau van de afgestudeerden. De meeste commissies zeggen daar ook zelf garant voor te staan, al signaleert een aanzienlijk aantal commissies zwakke punten in de opleiding en de toetsing van studenten.

2. Op grond van door de examencommissies zelf aangegeven kenmerken wordt niet in alle gevallen voldoende overtuigend aangetoond dat examencommissies daadwerkelijk in staat zijn garant te staan voor het eindniveau.
3. De kwaliteitszorg ten aanzien van toetsing en examinering laat in veel gevallen te wensen over, waardoor de taakinvulling door examencommissies wordt bemoeilijkt.

4. Een groot deel van de examencommissies is onvoldoende toegerust voor de gezaghebbende positie die wordt gevraagd in de voorgestelde wetswijziging met betrekking tot examencommissies.

9




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

Aanbevelingen
De algemene aanbeveling van de inspectie is: over het geheel genomen is verster- king van de examencommissies geboden. Een wettelijke verankering hiervan zoals voorzien in het wetsvoorstel Versterking Besturing die versterking biedt op het punt van onafhankelijkheid, deskundigheid, kwaliteitszorg en de rol van externen is hiertoe een goede eerste stap.
Meer specifiek doet de inspectie drie aanbevelingen:


1. Instellingen dienen een kritische, zo mogelijk door peerreview ondersteunde zelfanalyse te verrichten van de borgende functie van examencommissies, en die functie waar nodig te versterken.

2. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) dient na te gaan hoe het functioneren van examencommissies een grotere rol kan spelen in de beoor- deling van opleidingen en instellingen, en deze rol waar nodig te specifi ceren.
3. Het verdient aanbeveling dat de koepelorganisaties VSNU, Vereniging van Uni- versiteiten, HBO-raad en Platform van Aangewezen/Erkende Particuliere On- derwijsinstellingen in Nederland (PAEPON) in samenspraak met het veld komen tot een code of good practice voor examencommissies en wegen vinden om `goede praktijken' in brede kring te delen.
Vervolg
Thema's met betrekking tot toetsing en examinering blijven hoog op de agenda staan van de inspectie. De inspectie zal een conferentie organiseren om de resul- taten van dit onderzoek en de implicaties van nieuwe wetgeving te bespreken. Ook zullen de instellingen die in dit onderzoek niet hebben gerespondeerd wor- den benaderd voor nadere toelichting. Meer in het algemeen zal de inspectie de ontwikkelingen met betrekking tot het wetsvoorstel Versterking Besturing en de invulling hiervan in de praktijk de komende jaren nadrukkelijk blijven monitoren, met name wat betreft de aspecten onafhankelijkheid, deskundigheid, de rol ten aanzien van de kwaliteitszorg voor toetsing en examinering en de inbreng van externen. Wat dit laatste betreft zal de inspectie zich verder oriënteren op good practices van `externalisering' in het buitenland. Vanaf 2009 zal de inspectie bovendien her- nieuwd aandacht schenken aan de validiteit van procedures voor het erkennen van verworven competenties (EVC).


10




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


11





12




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


1 Inleiding
Dit rapport bevat de uitkomsten van een onderzoek bij examencommissies over de garantie van het niveau. In deze inleiding wordt een korte toelichting gegeven op de aanleiding voor het onderzoek, de context waarin het onderzoek speelt, de onderzoeksvraag en de opbouw van dit rapport.

1.1 De aanleiding voor het onderzoek
Sinds 2000 doet de inspectie regelmatig onderzoek naar aspecten van toetsing en examinering. Zo luidde de conclusie uit een onderzoek in 2002: examencommissies gaan over het algemeen niet op transparante wijze na of er oneigenlijke toekenning van studiepunten door docenten plaatsvindt zoals bij te lichte beoordeling2. In een onderzoek naar het verlenen van vrijstellingen bleek `dat er in de huidige praktijk en regelgeving risico's aanwezig zijn voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van het getuigschrift, en daarmee ook voor het maatschappelijk vertrouwen'3. Dit laatste onderzoek had evenwel betrekking op speciaal voor het onderzoek ge- selecteerde instellingen en de resultaten konden dus niet worden geëxtrapoleerd naar alle opleidingen en examencommissies. In vervolg hierop vroeg het ministerie van OCW in augustus 2006 aan de inspectie om een algemeen beeld te schetsen van de bewaking van het niveau door examencommissies.
1.2 De context
Het niveau van afgestudeerden
Sinds de invoering van het bachelor-masterstelsel staat het niveau van afgestudeer- den van universiteiten en hogescholen opnieuw in de belangstelling. Een van de vragen die hierbij speelt is of dat niveau aan internationale normen voldoet. Deze vraag is van belang nu de zogeheten Europese Hoger Onderwijs Ruimte steeds meer gestalte krijgt: Nederlandse afgestudeerden moeten zich meer dan vroeger meten op een Europese markt; hun kwaliteiten staan meer dan voorheen in de internationale schijnwerper.
Garantie voor het niveau
Ten behoeve van het afnemen van examens en ten behoeve van de organisatie en de coördinatie van de tentamens stelt het instellingsbestuur voor elke door de instelling aangeboden opleiding of voor groepen van opleidingen een examencom- missie in (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, art. 7.12, lid 1). Dit brengt diverse taken met zich mee, zoals het aanwijzen van examinatoren en het vaststellen van regels met betrekking tot de goede gang van zaken tijdens de tentamens en met betrekking tot de in dat verband te nemen maatregelen. In het in december 2008 ingediende wetsvoorstel Versterking Besturing (Kamerstuk
2 Inspectie van het Onderwijs (2002): Onderzoek naar het functioneren van examencommissies in het hoger onderwijs: rapportage van de belangrijkste resultaten, p. 3. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
3 Inspectie van het Onderwijs (2006): De Betrouwbaarheid van getuigschriften, p. 3. Utrecht: Inspectie van het Onder- wijs.

13




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


31821) wordt de rol van examencommissies nog versterkt: `De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad.' Tot de taken die de examencommissies zullen uitoefenen behoort onder andere: `het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens'. Nog explicieter dan nu zal de examencommissie volgens de beoogde wetgeving het gezaghebbende orgaan zijn dat de kwaliteit van examens en daarmee het eindniveau van studenten borgt.
Voorwaarden en externe garantie
Belangrijke voorwaarde voor het vervullen van de beoogde borgingsfunctie is de onderwijs- en toetskwaliteit van docenten en de kwaliteit van de opleidingspro- gramma's. Daar kunnen instellingen zelf veel aan doen, via hun aanstellings- en professionaliseringsbeleid en middels de inrichting van de opleidingsprogramma's. Daarnaast is er een externe garantie voor de kwaliteit van opleidingen, en daarmee van het niveau van afgestudeerden, dankzij de accreditatie door de Nederlands- Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Instellingen zijn verplicht eens in de zes jaar een beoordelingsrapport te laten opstellen over de kwaliteit van hun opleidin- gen. Op grond daarvan kan de NVAO besluiten een opleiding te accrediteren. De kwaliteit van examinering wordt bij dit besluit mede in beschouwing genomen.
1.3 Onderzoeksvraag en deelvragen
De centrale vraag in het onderzoek luidde:
Staat de examencommissie er garant voor dat studenten aan wie een diploma wordt uitgereikt het beoogd niveau van de opleiding hebben gerealiseerd? Deze vraag is via vier deelvragen beantwoord:

1. Zijn examencommissies van mening dat zij garant kunnen staan voor het niveau van studenten?

2. Is de opvatting van de examencommissies over hun garantie voor het niveau aannemelijk, gezien kenmerken van examencommissies zoals samenstelling, deskundigheid, onafhankelijkheid en activiteiten?
3. Is de opvatting van de examencommissies over hun garantie voor het niveau aannemelijk, gezien de (opleidings)context waarin zij werken?
4. Zijn examencommissies voldoende toegerust voor de nieuwe rol en taken die voor examencommissies worden voorzien in het wetsvoorstel Versterking Be- sturing?
Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een internetvragenlijst en verhelde- ringsgesprekken op acht instellingen.

14




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


1.4 Opbouw van dit rapport
Na een beschrijving van de onderzoeksopzet (hoofdstuk 2) wordt in dit rapport achtereenvolgens antwoord gegeven op de geformuleerde deelvragen:
· Hoofdstuk 3: Garantie over niveau (deelvraag 1)
· Hoofdstuk 4: Kenmerken van examencommissies (deelvraag 2)
· Hoofdstuk 5: De opleidingscontext (deelvraag 3)
· Hoofdstuk 6: Versterking besturing (deelvraag 4) Het rapport wordt in hoofdstuk 7 afgesloten met conclusies en aanbevelingen. In de bijlagen bij dit rapport staan de vragenlijst die in het internetonderzoek is ge- bruikt, de antwoorden op deze vragenlijst (voor zover al niet vermeld in het rapport zelf) en de samenvattende rapportage van de acht instellingsgesprekken.


15





16




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


2 Opzet van het onderzoek

2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de onderzoeksinstrumenten en de respons op het onder- zoek aan de orde.

2.2 Centrale vraag en onderzoeksinstrumenten
De centrale vraag in het onderzoek is:
Staat de examencommissie er garant voor dat studenten aan wie een diploma wordt uitgereikt het beoogd niveau van de opleiding hebben gerealiseerd? Om antwoorden op deze vraag en de bijbehorende deelvragen te vinden is het uit- gangspunt geweest dat examencommissies in eerste instantie zelf aan het woord moesten komen. Afgezien van de directe vraag aan examencommissies of zij zelf garant kunnen staan voor het eindniveau van afgestudeerden, is tevens nagegaan of kenmerken van examencommissies (zoals samenstelling en activiteiten) en kenmer- ken van de kwaliteitszorg van toetsing en examinering in de opleidingen aannemelijk maken of examencommissies daadwerkelijk garant kunnen staan. Vanwege de eis van representativiteit, en het grote aantal examencommissies dat dan benaderd zou moeten worden, is gekozen voor een internetvragenlijst. Dit medium heeft evenwel zijn beperkingen, onder andere op het punt van `doorvragen'. Daarom zijn op acht instellingen verhelderingsgesprekken gevoerd met (leden van) examencommissies en (vertegenwoordigers van) instellingsbesturen.

2.3 Het internetonderzoek
In oktober 2006 is aan alle instellingen in het hoger onderwijs een brief verstuurd waarin het onderzoek werd aangekondigd. Zowel de instellingen in het bekostigde onderwijs als in het aangewezen onderwijs werd gevraagd aan te geven welke examencommissies er zijn voor de opleidingen aan de instelling. In totaal 81 instellingen hebben informatie over contactpersonen, aantallen exa- mencommissies en ingevulde vragenlijsten aangeleverd. Uit de respons bleek dat de laatste jaren behoorlijke verschuivingen waren opgetreden in het hoger onder- wijsveld. Enkele instellingen waren recent opgeheven en een aantal was gefuseerd. Ook heeft een aantal instellingen een samenwerkingsverband, zoals bijvoorbeeld de Universiteit Maastricht en de Transnationale Universiteit. In dat laatste geval zijn zij niet afzonderlijk benaderd, en hebben zij als één instelling gerespondeerd. Uiteindelijk deden ruim twintig instellingen niet mee. Het betrof hier voornamelijk betrekkelijk kleine instellingen uit het aangewezen onderwijs. Naar schatting gaat het hierbij om enkele tientallen examencommissies. De 81 instellingen leverden voor in totaal 2.820 opleidingen informatie. Hieruit bleek dat er circa 1.100 examencommissies zijn binnen deze instellingen van het hoger on- derwijs. Gemiddeld behartigt een examencommissie dus bijna drie opleidingen.
17




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

De steekproef
Voor het onderzoek is uit deze 1.100 examencommissies een representatieve steekproef van 238 examencommissies getrokken, die ­ zeker voor het bekostigd onderwijs ­ een goede weergave geeft van de verdeling van de totale populatie aan examencommissies over instellingen en sectoren. Wegens de geringere deel- name vanuit het aangewezen onderwijs is de representativiteit hier onduidelijk. In de steekproef is rekening gehouden met de grootte van de instellingen, door van instellingen met relatief veel opleidingen verhoudingsgewijs meer examen- commissies te bevragen. Tevens is rekening gehouden met de sectoren van het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan (HOOP). Van elke sector waarin de instelling opleidingen aanbiedt, is een examencommissie benaderd. Indien een examencom- missie meerdere opleidingen binnen verschillende sectoren vertegenwoordigt, is deze examencommissie uiteraard maar eenmaal benaderd. De vragenlijst
De internetvragenlijst is vooraf enkele malen getest op vragen en invulgemak. De uiteindelijke vragenlijst, zoals die door de respondenten is ingevuld, bestond uit circa zestig vragen. De lijst was grotendeels gestructureerd in de vorm van gesloten vragen (ja/nee en meerkeuze), maar kende ook enkele open vragen. Respons
In april 2007 hebben de 238 examencommissies uit de steekproef een internet- vragenlijst ontvangen. Van 194 van hen heeft de inspectie een volledig ingevulde vragenlijst teruggekregen. Het responspercentage bedraagt daarmee 82 procent. In tabel 2.4 wordt de verdeling van de respons naar HOOP-sector weergegeven. Tabel 2.4 De verdeling van de respons naar HOOP-sectoren HOOP-gebied hbo hbo wo wo Totaal aangewezen bekostigd aangewezen bekostigd Economie 13 18 2 7 40 Gedrag en maatschappij 3 15 - 7 25 Gezondheidszorg 3 14 - 5 22 Kunst en cultuur - 1 - - 1 Landbouw - 6 - 4 10 Natuur - 1 - 4 5 Onderwijs - 28 - 6 34 Recht - - - 7 7 Taal en cultuur 3 11 3 8 25 Techniek 1 15 - 9 25 Totaal 23 109 5 57 194
2.4 Instellingsgesprekken
Op grond van de resultaten uit het internetonderzoek zijn in november 2007 be- zoeken gebracht aan acht instellingen met in totaal 29 examencommissies, die aan het onderzoek hadden deelgenomen. Bij de selectie van de instellingen werd een spreiding aangehouden over wo en hbo, bekostigd en aangewezen, groot en
18




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

klein. Een aanvullend criterium voor de keuze van instellingen was de score op een op de vragenlijst gebaseerde checklist met zestien indicatoren van good practice (zie hoofdstuk 6), in het bijzonder de aanwezigheid van `zwakke' en/of `sterke' examencommissies.

2.5 Feedback
Op twee manieren is gezocht naar externe feedback op het onderzoek. Allereerst is in november 2007 een expertmeeting gehouden. De eerste analyse van de inter- netresultaten was toen verricht en ruim veertig experts werden uitgenodigd om te reflecteren op de bevindingen. Ten tweede is in 2007 op initiatief van de inspectie

een Working group on Quality Assurance of Student Assessment opgericht. Deze Working group omvatte circa tien Europese kwaliteits- en accreditatieorganisaties. In de Working group werden nationale praktijken van kwaliteitsborging van toetsing en examinering besproken en worden voorstellen gedaan voor verdere actie op Europees niveau. Deze Working group pleit voor grotere aandacht voor principes van comparability and consistency, accountability, transparency, and involvement of staff and students4.


4 Voor een eerste oriëntatie hierop zie: Vries, O. de, Crozier, F. en Harris, N. (2009). Assessment matters: the quality assurance of student assessment. Paper gepresenteerd op: 10th Biennial INQAAHE-conference New approaches to Quality Assurance in the changing world of higher education. www.inqaahe.org of www.caa.ae/conference.
19





20




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


3 Garantstelling voor het niveau

3.1 Inleiding
Deelvraag 1 uit het onderzoek luidt:
Zijn examencommissies van mening dat zij garant kunnen staan voor het niveau van studenten?
Op grond van antwoorden op de vragenlijst en gesprekken op instellingen conclu- deert de inspectie:
Examencommissies hebben naar eigen zeggen vertrouwen in het niveau van de afgestudeerden. De meeste commissies zeggen daar ook zelf garant voor te staan, al signaleert een aanzienlijk aantal commissies zwakke punten in de opleiding en de toetsing van studenten.

3.2 Vertrouwen en vaak garantie
Alle commissies zeggen ervan overtuigd te zijn dat afgestudeerden aan de eind- kwalificaties van de opleiding voldoen: 68 procent in ruime mate, 32 procent in

voldoende mate. De derde antwoordmogelijkheid (ter linkerzijde) was `in beperkte mate', maar geen van de respondenten heeft deze ingevuld. Tabel 3.2 Vertrouwen in de kwaliteit van afgestudeerden (in % commissies) In voldoende mate In ruime mate hbo aangewezen 39,1 60,9 hbo bekostigd 32,1 67,9 wo aangewezen 40,0 60,0 wo bekostigd 28,1 71,9 Gemiddeld 32,0 68,0 Het vertrouwen in het eindniveau wordt in zekere zin genuanceerd als wordt door- gevraagd of examencommissies zelf garant staan voor het niveau van afgestudeer- den. Circa 7 procent van de commissies durft deze garantie niet aan, een wat groter percentage (15 procent) heeft twijfel of garantstelling wel mogelijk is. De 93 procent van de commissies die zegt wel garant te staan voor het niveau (wo 95 procent, hbo 92 procent) baseert deze overtuiging op een veelheid aan argumenten. Zo zijn deze commissies van mening dat een goed programma, met uitgeschreven eindkwalificaties, wel moet leiden tot een goed eindniveau. Daar-

naast achten zij de docenten bekwaam, is er controle op de eisen en de toetsing en wordt er bovendien gebruik gemaakt van externe deskundigen of gecommitteerden bij het eindwerkstuk, aldus deze commissies.
Bij de commissies die twijfelen of garantstelling eigenlijk wel mogelijk is en/of zeg- gen zelf niet garant te staan, is een belangrijke overweging dat de commissie de toetsen of het eindniveau niet zelf controleert. Men vertrouwt op mechanismen die zijn ingebouwd in de opleiding, zoals de scholing en de kwaliteit van exami-
21




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

natoren, het kwaliteitszorgsysteem, kennis van toetsing bij onderwijskundigen of de accreditatie. Deze commissies zijn van mening dat zij zelf maar een beperkte invloed hebben op de kwaliteit van het eindniveau.
3.3 Zorgpunten
Ondanks de garantie van de examencommissies dat het eindniveau op orde is, geeft een derde van de commissies zwakke punten aan betreffende de opleiding en de toetsing. Daarbij is het grootste punt van zorg de objectiviteit en gelijke hantering van beoordelingscriteria. Er bestaat behoefte aan formalisering van pro- cedures en richtlijnen.
Dit wordt tot op zekere hoogte ook weerspiegeld in de antwoorden op de vragen over de validiteit en betrouwbaarheid van toetsen: respectievelijk 13 procent en
14 procent van de commissies kan slechts in beperkte mate garant staan voor de validiteit en betrouwbaarheid van toetsen.
Tabel 3.3 Garantie voor de kwaliteit van toetsen (procent commissies) De examencommissie staat garant voor... Beperkte Voldoende Ruime mate mate mate ...de validiteit van de toetsen: zij meten kennis, 13,4 45,2 41,2 ardigheden en competenties.
va
...de betrouwbaarheid van de toetsen; de toetsen zijn 14,4 52,1 33,5 consistent en nauwkeurig.

3.4 Toetskwaliteit van docenten
Een bijzonder zorgpunt is de toetskwaliteit van docenten. Voor veel examencom- missies is dit een onzekere factor. Nog geen 40 procent van de examencommissies (wo bekostigd 21 procent, hbo bekostigd 42 procent) toetst regelmatig of altijd of docenten competent zijn op het gebied van toetsing en examinering. Tabel 3.4 Nagaan of docenten toetscompetent zijn (in % commissies) Nooit Incidenteel Regelmatig Altijd hbo aangewezen 8,7 21,7 43,5 26,1 hbo bekostigd 20,2 37,6 29,4 12,8 wo aangewezen 20,0 60,0 00,0 20,0 wo bekostigd 29,8 49,1 14,0 7,0 Gemiddeld 21,6 39,7 25,8 12,9 Met name in de verhelderingsgesprekken op de instellingen hebben veel examen- commissies laten weten het niet tot hun taak te rekenen om de toetscompetentie van docenten te beoordelen. Het is volgens hen aan de instelling om te zorgen dat de toetscompetentie van docenten aan de maat is. Dit levert overigens een interessant punt op, vanwege de wettelijke verplichting dat examencommissies examinatoren aanwijzen. Kunnen examencommissies deze verplichting aan zonder zich er daadwerkelijk van te vergewissen of docenten competent zijn op het gebied van toetsing en examinering?

22




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


3.5 Samenvatting
De examencommissies hebben alle vertrouwen in het niveau van de afgestudeer- den en zijn over het geheel genomen redelijk zelfverzekerd over de mate waarin zij daar zelf garant voor kunnen staan. Het vertrouwen is deels gebaseerd op me- chanismen die zijn ingebouwd in de opleiding, zoals de scholing en de kwaliteit van examinatoren, het kwaliteitszorgsysteem, kennis van toetsing bij onderwijs- kundigen of de accreditatie. Opmerkelijk is dat het vertrouwen in de kwaliteit van toetsen niet honderd procent is. Bij degenen die niet garant staan en/of twijfelen of garantstelling wel mogelijk is, speelt een rol dat de examencommissie niet zelf de toetsen of het eindniveau controleert.


23





24




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


4 Kenmerken van examencommissies

4.1 Inleiding
Examencommissies zijn er in soorten en maten. Maar hoe groot is de variatie? En welke consequenties heeft dit voor de mate waarin examencommissies garant kunnen staan voor het eindniveau van studenten?
Deelvraag 2 gaat hier op in:
Is de opvatting van de examencommissies over hun garantie voor het niveau aan- nemelijk, gezien kenmerken van examencommissies zoals samenstelling, deskun- digheid, onafhankelijkheid en activiteiten?
Op grond van de ingevulde vragenlijsten en de gesprekken op instellingen luidt de conclusie van de inspectie:
Op grond van door de examencommissies zelf aangegeven kenmerken wordt niet in alle gevallen voldoende overtuigend aangetoond dat examencommissies daad- werkelijk in staat zijn garant te staan voor het eindniveau.
4.2 De samenstelling van examencommissies
Uit tabel 4.2a blijkt dat ruim tweederde van de examencommissies (69 procent) bestaat uit drie tot vijf leden, en een kleine minderheid uit een of twee leden (4,2 procent) of juist uit meer dan tien leden (7,4 procent). In het wo tellen de examen- commissies gemiddeld wat meer leden dan bij het hbo. Opmerkelijk is dat een van de responderende wo-examencommissies 125 leden telt, waarschijnlijk omdat alle betrokken examinatoren in deze commissie zitten.
Tabel 4.2a Aantal leden per examencommissie (in % commissies) hbo aangewezen hbo bekostigd wo aangewezen wo bekostigd Totaal N = 194 N = 23 N = 109 N = 5 N = 57
1 of 2 leden 9,5 3,7 3,5 4,2
3 leden 19,0 29,9 17,5 24,2
4 leden 23,8 29,9 19,3 25,3
5 leden 28,6 18,7 20,0 17,5 19,5
6 t/m 10 leden 14,3 15,0 60,0 26,3 19,5 Meer dan 10 leden 4,8 2,8 20,0 15,8 7,4 Totaal 100 100 100 100 100 Tabel 4.2b geeft aan dat in bijna de helft van de examencommissies (47,4 procent) een of meer leden van het opleidingsmanagement deel uitmaakt van de examen- commissie. In bijna een vijfde deel van de commissies (18,6 procent) zitten een of meer leden van buiten de opleiding. Uit gesprekken op instellingen bleek dat bij deze `externen' ook stafleden van een andere opleiding binnen de instelling

worden gerekend. Met name het aangewezen hbo kent relatief veel externen in de examencommissies.

25




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

Tabel 4.2b Deelname opleidingsmanagement en externen (in % commissies) Lid/leden van het opleidingsmanagement Externen hbo aangewezen 60,9 47,8 hbo bekostigd 50,5 12,8 wo aangewezen 40,0 20,0 wo bekostigd 36,8 17,5 Gemiddeld 47,4 18,6
4.3 Onafhankelijkheid en deskundigheid
Examencommissies zijn overtuigd van hun eigen onafhankelijkheid. Ook de des- kundigheid is volgens hen in grote lijnen op orde. Onafhankelijkheid
Verreweg de meeste examencommissies vinden onafhankelijkheid geen probleem.
98 procent geeft aan besluiten te nemen zonder druk van het management, ook al is in bijna de helft van de commissies het opleidingsmanagement vertegenwoor- digd. Ook in instellingsgesprekken is aan de inspectie herhaaldelijk gemeld dat de functie van opleidingsmanager en lid examencommissie goed te combineren is.
1,5 procent van de commissies geeft aan dat besluiten niet zonder druk van het management worden genomen (0,5 procent geeft geen antwoord).

De onafhankelijke beoordeling van studenten door docenten staat volgens de exa- mencommissies hoog op hun agenda: een grote meerderheid van de examencom- missies (93,3 procent) zegt ervoor te zorgen dat examinatoren zonder druk van buiten hun oordelen over studenten kunnen geven. Niettemin zegt dus ook 6,7 procent van de commissies hier niet voor te zorgen. Tabel 4.3a Opvatting over onafhankelijkheid (in % commissies) Besluiten van examencommissie Zorg dragen dat zonder druk van management examinatoren niet onder druk worden gezet Ja Nee Geen antwoord hbo aangewezen 95,7 4,3 0,0 100,0 hbo bekostigd 98,2 0,9 0,9 93,6 wo aangewezen 100,0 0,0 0,0 100,0 wo bekostigd 98,2 1,8 0,0 89,5 Gemiddeld 98,0 1,5 0,5 93,3 Deskundigheid
Examencommissies vinden in grote meerderheid dat kennis over de relevante zaken in hun taakgebied `voldoende' of `ruim' in de commissie vertegenwoordigd is. Slechts een gering deel van de commissies beantwoordt de desbetreffende vragen met `beperkt'. Wel wordt aanzienlijk minder `ruim' geantwoord bij kennis van het toetsen en van het wettelijk kader dan bij kennis van het niveau van de opleiding en van de onderwijs- en examenregeling (OER). De kennis van de OER is altijd `voldoende' of `ruim' vertegenwoordigd.

26




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Tabel 4.3b Eigen inschatting kennis in examencommissies (in % commissies) Kennis van... Beperkte mate Voldoende mate Ruime mate ...het eindniveau van de opleiding en van de reeks toet- 0,5 23,2 76,3 sen waarmee wordt bepaald of studenten dat behalen ...het toetsen, met name ten aanzien van de betrouw- 4,6 54,1 41,2 baarheid, validiteit, transparantie en effi ciëntie ...het wettelijke kader voor examinering en toetsing 4,6 46,9 48,5 ...de OER en andere relevante documenten met 0,0 18,0 82,0 etrekking tot toetsing
b
Wat betreft de kennis van het toetsen zegt (slechts) driekwart van de examen- commissies zichzelf binnen de opleiding bij uitstek de autoriteit op het gebied van toetsen en examens te achten. Men verwijst dan naar toetsingscommissies of andere diensten binnen de opleiding die op dit gebied meer bekwaam zijn. In de instellingsgesprekken bleek dat essentiële kennis van de achterliggende wettelijke regelingen soms ontbrak. Dit ging vaak gepaard met een sterke relativering van het belang van kennis van het wettelijk kader. Voor juridische inhoud wendt men zich tot stafleden van de centrale organisatie of wint men elders advies in, was

het antwoord.

4.4 Activiteiten van examencommissies
Aan de examencommissies is gevraagd antwoord te geven op een gestructu- reerde vragenlijst met taken die merendeels letterlijk te herleiden zijn op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Sommige taken zijn enigszins geparafraseerd om het onderwerp duidelijker te omschrijven. Ook zijn vragen gesteld over de eigen opvatting van de examencommissies over hun onafhankelijkheid en deskundigheid. Examencommissies blijken een veelheid aan activiteiten te verrichten, maar laten sommige activiteiten ook liggen. Tabel 4.4a geeft hiervan een overzicht.
Vaak uitgevoerde taken
De volgende taken worden door 80 procent of meer van de examencommissies uitgevoerd: klachtenbehandeling (activiteit 2), toezien op naleving van regels over examenroosters, herkansingen, afname toetsen (activiteit 4), maatregelen in ver- band met fraude (activiteiten 5, 6 en 7), vrijstellingen volgens een vaste proce- dure (activiteit 8), beoordeling van programma's op maat (activiteit 9), uitreiken getuigschriften en toezien op de transparantie daarvan (activiteiten 11 en 12). Wel zijn er enige verschillen tussen sectoren. Gemiddeld deelt 91,2 procent van de commissies de diploma's uit, maar bij het aangewezen hbo is dit 78,3 procent. Gemiddeld verleent 93,6 procent van de commissies vrijstellingen volgens een vaste procedure, maar in het aangewezen hbo is dit 69,6 procent. Gemiddeld neemt
14,9 procent van de commissies geen maatregelen om fraude te voorkomen, maar in het wo is dit 19,3 procent.
Opmerkelijke omissies
Ook al worden diverse specifieke activiteiten door meer dan 80 procent van de

examencommissies uitgevoerd, tegelijkertijd betekent dit dat tussen de 0 en 20 procent van de examencommissies deze activiteiten niet uitvoert.
27




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

Daarnaast wordt een aantal taken door minder dan 80 procent van de commissies uitgevoerd: benoeming van examinatoren (activiteit 1, slechts 58,8 procent), opstel- len van regels over examenroosters, herkansingen, afname toetsen (activiteit 3:
75,3 procent), beoordelen of studenten kunnen slagen als niet alle tentamens zijn afgelegd (activiteit 10: 63,9 procent), controleren van de fraudebestendigheid van de cijferregistratie (activiteit 13: 64,9 procent), en registreren aan wie diploma's zijn uitgereikt (activiteit 14: 74,7 procent). Ook hier is er enige variatie tussen sectoren. Zo benoemt in het aangewezen hbo (slechts) 47,8 procent van de commissies de examinatoren en wordt in het wo door (slechts) 49,1 procent van de commissies toegezien op de fraudebestendigheid van de cijferregistratie. In het wo beoordeelt
75,4 procent van de commissies of studenten voor een examen kunnen slagen als niet alle tentamens zijn afgelegd. In het aangewezen hbo is dit 52,2 procent. Over het geheel genomen voert 10 procent van de commissies minder dan de helft van de genoemde taken uit.
Tabel 4.4.a Activiteiten van examencommissies (in % commissies) Activiteiten Totaal hbo hbo wo wo aangewezen bekostigd aangewezen bekostigd
1. Zij benoemt examinatoren. 58,8 47,8 52,2 80,0 56,1
2. Zij behandelt klachten van studenten 91,2 87,0 89,0 100,0 96,5 en docenten volgens een vaste
procedure.

3. Zij stelt regels op ten aanzien van 75,3 87,0 75,2 100,0 68,4 praktische zaken als examenroosters,
herkansingen, afname toetsen en
bekendmaking resultaten.

4. Zij ziet erop toe dat deze regels 89,7 91,3 89,0 100,0 89,5 worden nageleefd.

5. Zij treft maatregelen om fraude te 85,1 87,0 86,2 100,0 80,7 voorkomen.

6. Zij ziet erop toe dat deze maatrege- 82,0 82,6 80,7 100,0 82,5 len worden uitgevoerd.

7. Zij legt sancties op in geval van 91,8 82,6 89,9 100,0 98,2 fraude.

8. Zij verleent vrijstellingen op basis 92,3 69,6 93,6 100,0 98,2 van een vaste procedure.

9. Zij beoordeelt programma's op maat 85,6 52,2 86,2 100,0 96,5 van individuele studenten.

10. Zij beoordeelt of studenten voor 63,9 52,2 59,6 80,0 75,4 het examen kunnen slagen als niet alle
tentamens afgelegd zijn.

11. Zij reikt getuigschriften uit. 91,2 78,3 93,6 00,0 91,2
12. Zij ziet toe op de transparantie van 87,1 95,7 88,1 100,0 80,7 het getuigschrift, cijferlijst en diploma-
supplement.

13. Zij ziet erop toe dat het systeem 64,9 87,0 67,0 100,0 49,1 van cijferregistratie fraudebestendig
is en blijft.

14. Met het oog op verifi catie achteraf 74,7 65,2 75,2 100,0 75,4 door derden registreert zij aan wie
diploma's zijn uitgereikt.

28




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Nadere toelichting
In de vragenlijst konden respondenten in een `openantwoordruimte' een nadere toelichting geven of aanvullende activiteiten noemen. Een derde van de opleidin- gen heeft hiervan gebruik gemaakt. De genoemde activiteiten hebben betrekking op het vaststellen van cum laude, toezicht houden op de kwaliteit van toetsen, het toelatingsbeleid, de behandeling van uitzonderingen, de advisering inzake de OER, het zelf afnemen van tentamens en examens, en diverse andere taken (zie tabel 4.4b).
Tabel 4.4b Toelichting op activiteiten van examencommissies Toelichting op activiteiten van examencommissies

· vaststellen of een student geslaagd is
Deze taak - in feite de hoofdtaak van de examencommissies - houdt niet alleen in dat de examencommissie con- troleert of aan alle eisen van de opleiding is voldaan; ook het vaststellen van cum laude wordt door een aantal examencommissies genoemd.

· toezicht houden op de kwaliteit van de toetsen Sommige examencommissies geven aan dat zij toezicht houden op de kwaliteit van de toetsen door docenten te adviseren, door protocollen vast te stellen, door de cesuur bij schriftelijke toetsing te bepalen of door het toets- beleid vast te stellen. Het komt regelmatig voor dat de examencommissie een toetscommissie heeft ingesteld die taken rond toetsing en toetsbeleid behartigt.
· toelatingsbeleid
In aanvulling op het onderwerp vrijstellingen (tabel 4, activiteit 8) noemen enkele commissies het houden van toezicht op de toelatingsregelingen, het vaststellen van de toelatingsregelingen zelf en het organiseren van het toelatingsonderzoek (21+). Een aantal universitaire examencommissies adviseert daarnaast over de toelating tot de promotie van studenten zonder Nederlandse vooropleiding.
· behandeling van uitzonderingen
Het gaat hierbij om het verlenen van goedkeuring aan afwijkende studiepakketten, de behandeling van afwij- kingsverzoeken inzake examens en het opstellen en/of uitvoeren van individuele regelingen en voorzieningen voor studenten met een functiebeperking.

· advisering inzake de OER
Een aantal commissies geeft aan het instellingsbestuur en docenten te adviseren inzake de OER (en de WHW).
· zelf afnemen van tentamens en examens
Een enkele examencommissie is nauwer betrokken bij tentamens en examens en neemt deze in een aantal gevallen zelf af.

· diverse taken
Hieronder vallen onder andere het verstrekken of adviseren ten aanzien van bindende studieadviezen, advisering over de inhoud van het curriculum en bemiddeling en besluitvorming inzake bezwaar en beroep. Een enkele res- pondent vermeldt expliciet dat de examencommissie de studievoortgang monitort, overgangsregelingen opstelt (bijvoorbeeld BaMa), en overlegt met andere examencommissies en/of het instellingsbestuur. Uit tabel 4.4a en 4.4b wordt overigens niet duidelijk in welke mate examencom- missies de genoemde activiteiten uitvoeren. Zoals blijkt uit bijlage II, paragraaf 5, is de ene commissie intensiever bezig met activiteiten dan de andere, bijvoorbeeld ten aanzien van het verlenen van vrijstellingen of het vaststellen van programma's op maat. Ook uit instellingsgesprekken bleek dat er actievere en passievere exa- mencommissies zijn.
Werkdruk

82 procent van de commissies geeft aan voldoende tijd te hebben om de acti- viteiten naar behoren uit te voeren, 18 procent is het hiermee oneens. Slechts een kleine minderheid van de responderende examencommissies (3 van de 194 responderende commissies) vindt het instellen van de examencommissie eigenlijk een formaliteit (`de commissie heeft nauwelijks iets te doen'). Tijdgebrek leek bij de instellingsgesprekken overigens een grotere rol te spelen dan bij de antwoorden op de vragenlijst.

29




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


4.5 Boekhouder of wakend oog?
Uit de antwoorden op de vragenlijst komt een gevarieerd beeld naar voren, zowel van de samenstelling, deskundigheid en onafhankelijkheid van de examencommis- sies als van de activiteiten die zij verrichten. De ene commissie lijkt zich strikt te houden aan de (basis)taak na te gaan of de voor een examen vereiste tentamens zijn behaald (de `boekhouder'), de andere commissie bemoeit zich actiever met de kwaliteit van tentamens en de goede gang van zaken tijdens tentaminering en examinering (het `wakend oog'). Met name daar waar de directe bemoeienis met de kwaliteit van tentaminering gering is, is het de vraag of examencommissies voldoende aannemelijk kunnen maken of zij daadwerkelijk garant kunnen staan voor het eindniveau van studenten.
Een aantal discussiepunten komt hier naar voren:
a. taakuitoefening
Opmerkelijk blijft dat examencommissies lang niet altijd de examinatoren aan- wijzen en ook niet in alle gevallen de wettelijke verplichting van het uitreiken van de diploma's voor hun rekening nemen. Dit zijn toch voor de hand liggende activiteiten die het gezag van de examencommissie zichtbaar maken en inhoud geven.
b. deskundigheid
Moeten we wel tevreden zijn met examencommissies als deskundigheid op diverse terreinen (slechts) `voldoende' aanwezig is en niet `ruim'? Van een ge- zaghebbend orgaan verwachten studenten, docenten én samenleving wellicht toch iets meer dan alleen maar `voldoende'.
c. risico van belangenverstrengeling
Een opmerkelijk punt is de deelname van management aan examencommis- sies. In 2002 woedde een forse discussie over de vraag of deelname van het management uit het oogpunt van functionele onafhankelijkheid wel gewenst is. Kan besluitvorming wel zuiver ­ dat is: alleen op inhoudelijke gronden ­ verlopen als een opleidingsmanager tevens lid (of zelfs voorzitter) van de examencom- missie is? Tijdens de instellingsgesprekken blijken examencommissies echter weinig gevoelig voor het argument dat combinatie van fi nanciële (management) verantwoordelijkheid en lidmaatschap van een examencommissie in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling oproept. De vraag of herbezinning nodig is dringt zich op.
d. de inbreng van externen
Bijzonder punt is de aanwezigheid van externen in examencommissies. Volgens de WHW benoemt het instellingsbestuur de leden van de examencommissie uit de leden van het personeel die met het verzorgen van onderwijs in die oplei- ding of opleidingen zijn belast. Blijkens het wetsvoorstel Versterking Besturing overheerst momenteel de gedachte dat externen juist een belangrijk element van kwaliteitszorg kunnen zijn en een welkome bijdrage kunnen leveren aan de deskundigheid van het oordeel van examencommissies.


30




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


31





32




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


5 De opleidingscontext

5.1 Inleiding
Examencommissies zijn werkzaam in (opleidings)contexten die grote verschillen kunnen vertonen. De vraag is dan ook:
Is de opvatting van de examencommissies over hun garantie voor het niveau aan- nemelijk, gezien de (opleidings)context waarin zij werken? Om hiervan een indruk te krijgen is nagegaan hoe de context van toetsing en examinering waarin examencommissies hun werk doen eruit ziet. Op grond van de antwoorden op de internetvragenlijst en de instellingsgesprekken concludeert de inspectie:
De kwaliteitszorg ten aanzien van toetsing en examinering laat in veel gevallen te wensen over, waardoor de taakinvulling door examencommissies wordt bemoei- lijkt.

5.2 De opleidingscontext
Toetsing is geen zaak van incidenten; het dient te sporen met een opleidings- of instellingsbeleid ten aanzien van toetsing. Volgens de examencommissies is er echter in 9,3 procent van de opleidingen geen toetsbeleid dat wordt uitgevoerd. Een belangrijke bevoegdheid van examencommissies (`richtlijnen en aanwijzingen geven met betrekking tot de beoordeling van degene die het tentamen afl egt en met betrekking tot de vaststelling van de uitslag van het tentamen', Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), art 7.12.4) komt voor deze examencommissies dan ook enigszins in de lucht te hangen. Maar ook als er wel een toetsbeleid is, is er een grote variatie in de mate waarin dit beleid binnen de opleiding leeft. In een kwart van de opleidingen wordt het toetsbeleid nooit of slechts incidenteel geëvalueerd en leidt het nooit of incidenteel tot gerichte acties (tabel 5.2, punten 1 en 2).


33




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

Tabel 5.2 Kenmerken van de opleidingscontext, in het bijzonder de kwaliteitszorg met betrekking tot toetsing (in % opleidingen)
Nooit Incidenteel Regelmatig Altijd
1. Het toetsbeleid wordt geëvalueerd. 3,6 24,7 56,7 14,9
2. Resultaten van evaluatie van toetsbeleid leiden tot 3,6 23,2 43,8 29,4 gerichte acties.

3. Bij de evaluatie van het toetsbeleid zijn alle relevante 7,7 25,8 43,3 23,2 geledingen betrokken: studenten, docenten.

4. De kwaliteit van toetsen wordt onderzocht. 2,6 30,9 45,9 20,6
5. Bij het opstellen van toetsen en tentamens zijn meerdere 4,6 18,0 43,3 34,0 deskundigen betrokken.

6. Er zijn richtlijnen en procedures voor beoordeling en 5,2 15,5 37,1 42,3 ormering van toetsen en deze worden uitgevoerd. n

7. Er wordt onderzoek gedaan naar de mening van studenten - 8,2 44,8 46,9 over door hen afgelegde toetsen.

8. Verwerking en administratie van toetsresultaten verloopt - 1,0 7,2 91,8 via vaste procedures.

9. Vorderingen en ontwikkeling van de (groepen) studenten 1,0 4,6 24,2 70,1 worden systematisch gevolgd.

10. Docenten worden geschoold in constructie, afname en 9,8 47,4 33,5 9,3 beoordeling van toetsen.
In een derde van de opleidingen zijn studenten en docenten nooit of incidenteel bij de evaluatie betrokken en wordt de kwaliteit van toetsing nooit of incidenteel onderzocht (punten 3 en 4).
Collegiale consultatie vindt in ruim driekwart van de gevallen regelmatig of altijd plaats (punt 5), maar richtlijnen en procedures voor beoordeling en normering die worden uitgevoerd zijn, in meer dan de helft van de gevallen niet altijd aanwezig (punt 6).
Onderzoek onder studenten naar hun mening, verwerking van toetsresultaten vol- gens vaste procedures en een systematisch studentvolgsysteem scoren beter (punten 7 tot 9), maar in 9,8 procent van de opleidingen worden docenten nooit en in 47,4 procent van de opleidingen slechts incidenteel geschoold in constructie, afname en beoordeling van toetsen (punt 10).
De conclusie is dat er lang niet altijd een context is die examencommissies vol- doende ondersteunt om goed hun werk te doen, iets wat de eerder genoemde zorgpunten bij het geven van de garantie over de kwaliteit van toetsing en de bor- ging van het eindniveau op een andere manier bevestigt en versterkt.


5.3 Transparantie van examencommissies
De omgekeerde vraag is natuurlijk ook van belang: wat doet de examencommissie zelf aan haar positionering binnen de opleiding?
Om te beginnen zijn de taken en verantwoordelijkheden van examencommissies bij de grote meerderheid van de commissies in ruime mate vastgelegd. Ook voor- lichting is volgens de examencommissies in ruime mate aanwezig. Dit laat echter onverlet dat ­ volgens de inschatting van de examencommissies ­ bijna 40 procent van de studenten slechts beperkt op de hoogte is van de functie van de examen- commissie.


34




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Tabel 5.3a Transparantie van examencommissies (in % commissies) Nee Beperkte mate Ruime mate Taken en verantwoordelijkheden vastgelegd 0,5 7,7 91,8 Voorlichting aan studenten 0,5 11,3 88,1 Studenten op de hoogte 1,5 37,6 60,8 Ruim 70 procent van de examencommissies brengt regelmatig verslag uit (maar ruim een kwart dus niet), wat een lichte verbetering is vergeleken met 2002, toen slechts 60 procent verslag uitbracht van haar werkzaamheden. Minder dan de helft van de commissies bespreekt de ervaringen regelmatig intern. Met externen wordt in minder dan een kwart van de gevallen regelmatig overleg gevoerd. In het onderzoek is niet doorgevraagd naar eventueel overleg met de opleidingscommis- sie. Dit is wellicht een aandachtspunt voor later. Tabel 5.3b Communicatie naar buiten (in % commissies) Nooit Incidenteel Regelmatig Verslag uitbrengen 8,2 19,1 72,7 Bespreken ervaringen intern 9,3 46,9 43,8 Bespreken ervaringen extern 33,5 42,8 23,7
5.4 Discussie
Zoals in hoofdstuk 3 bleek, vertrouwt de examencommissie voor zijn oordelen deels op andere mechanismen. Nu blijkt tegelijkertijd dat essentiële elementen in de kwaliteitszorg van toetsing en examinering lang niet altijd op orde zijn. Dat bemoeilijkt het werk van examencommissies natuurlijk in niet geringe mate en de vraag is hoe valide de garantie van een examencommissie is. Dit onderwerp is in de instellingsgesprekken diverse keren aan bod gekomen, met name om de rol van instellingsbesturen helderder te krijgen. Deze ervaren een dilemma. Enerzijds wil men wel enige vorm van centrale sturing geven (om te beginnen door de benoeming van de leden van de examencommissie), anderzijds wil men verantwoordelijkheden (soms/vaak) laag in de organisatie laten. Daarmee wil men enerzijds de onafhankelijke positie van de examencommissie niet te veel geweld aandoen, maar anderzijds ook essentiële verantwoordelijkheden van het opleidingsmanagement (zoals die voor de kwaliteitszorg van de opleidingen) niet al te zeer naar zich toe trekken. Of binnen opleidingen de voorwaarden voor het goed functioneren van examencommissies toereikend zijn is volgens hen een zaak van het opleidingsmanagement.
Wie neemt het voortouw? Het lijkt tijd voor herbezinning op de vraag hoe de ga- rantie voor de kwaliteit van afgestudeerden binnen opleidingen het beste gestalte kan krijgen.

35





36




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


6 De gezaghebbende examencommissie

6.1 Inleiding
Examencommissies is nu al een wezenlijke rol toegedacht bij het garanderen van het niveau; in het wetsvoorstel Versterking Besturing wordt deze rol nog verder versterkt. De relevante vraag is dan ook:
Zijn examencommissies voldoende toegerust voor de nieuwe rol en taken die voor examencommissies worden voorzien in het wetsvoorstel Versterking Besturing? Na nadere analyse van een selectie van de items van de internetvragenlijst en gesprekken op instellingen concludeert de inspectie: Een groot deel van de examencommissies is onvoldoende toegerust voor de ge- zaghebbende positie die wordt gevraagd in de voorgestelde wetswijziging met betrekking tot examencommissies.

6.2 Versterking Besturing
In december 2008 heeft minister Plasterk een wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) voorgelegd aan de Tweede Kamer onder de titel Versterking Besturing (Kamerstuk 31821). Kader 6.2 Uit: Memorie van Toelichting Versterking Besturing (december 2008, kamerstuk 31821) De Inspectie van het Onderwijs en de Onderwijsraad hebben de afgelopen jaren kritische rapporten uitgebracht over het functioneren van examencommissies, de kwaliteit rond de afgifte van getuigschriften en de examinering. De Inspectie van het Onderwijs (2002/2003) en de Onderwijsraad (2004 en 2006) constateren dat de examinering en tentaminering in het hoger onderwijs op dit moment in bepaalde gevallen te weinig kwaliteitsgarantie bieden en niet transparant genoeg zijn. Over de taak van de examencommissie en haar rol bij de kwaliteit van de examens stelde de inspectie vast dat examencommissies in de praktijk vooral getuigschriften afgeven, vrijstellingen geven en klachten over examens behandelen. Ze besteden te weinig aandacht aan kwaliteitsborging en kwaliteitsbeleid rond examens en toetsen. Ook uit een brede enquête van de inspectie blijkt dat examencommissies zelf vinden dat de kwaliteit van examinering en toetsing veel meer aandacht verdient. De Onderwijsraad concludeert dat exami- nering een «opleidingsafhankelijke aangelegenheid is met weinig kwaliteitsborging en een geringe betrokkenheid van externe deskundigen». De Onderwijsraad pleit onder meer voor het betrekken van externen bij de examinering. Deze rapporten zijn een belangrijke aanleiding geweest om de taak en positie van de examencommissie in de wet verder te versterken. De in de beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies van 2007 «Examinering, draagvlak en toegankelijkheid» (beleidsreactie van 29 juni 2007, Kamerstukken II, 2006-2007, 30 800 VIII, nr. 156) aangekon- digde wetswijzigingen krijgen in dit wetsvoorstel een plaats. De uitgangspunten bij deze wetswijzigingen zijn het vergroten van de onafhankelijkheid en deskundigheid van de examencommissie. Naast genoemde rapporten zijn er nog meer argumenten om de positie van de examencommissie te versterken. In de eerste plaats wordt steeds meer het belang onderschreven van het hoger onderwijs dat zich in de richting van meer variëteit en maatwerk in het onderwijsproces ontwikkelt. In de tweede plaats krijgt de EVC-procedure steeds nadrukkelijker plaats in het hoger onderwijs.
In dit wetsvoorstel wordt de rol van examencommissies scherper omschreven dan tot nu toe: `De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad'. Tot de taken die de examencommissies zullen uitoefenen behoort onder andere `het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens'. Blijkens de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel verkent het ministerie van OCW momenteel ook of, en hoe, naar Brits model gewerkt kan worden met een zogeheten pool van docenten die bij andere instellingen als externe deskundige optreden.

37




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel geeft de minister aan dat er diverse redenen zijn voor de versterking van examencommissies: tentaminering is op dit moment niet in alle gevallen voldoende transparant, examencommis-sies hebben te weinig aandacht voor kwaliteit en kwaliteitsborging, de inbreng van externe deskundigen is te gering, onafhankelijkheid en deskundigheid van examen- commissies verdienen versterking, variëteit en maatwerk vragen meer aandacht (ook van examencommissies), en procedures voor het erkennen van verworven competenties (EVC) vinden steeds meer ingang.
Dat `beweging' op het vlak van waarborgen voor examinering gewenst is, wordt ook door anderen gedeeld. In een expertsymposium (27 november 2007) werden stellingen getoetst over rol en functie van examencommissies. 44 genodigden namen deel aan het symposium. Zij bestonden uit leden van management en be- stuur (44 procent), examencommissies (24 procent) en overigen (31 procent), de laatsten vooral afkomstig uit koepel- en kwaliteitszorgorganisaties. De antwoorden op enkele van de ja-nee-stellingen staan in tabel 6.2. De wenselijkheid van een `sterke' examencommissie is duidelijk.
Tabel 6.2 Antwoorden op ja-nee-stellingen door een expertpanel (bron: Inspectie van het Onderwijs) Item Ja Nee Anders
1. De examencommissie is dé interne toezichthouder op de kwaliteit van 79,5% 11,4% 9,1% toetsen en examens en het niveau van afgestudeerden.
2. Deelname van een lid van het opleidingsmanagement in de examen- 61,4% 29,5% 9,1% commissie is ongewenst.

3. Een examencommissie moet bewaken dat examinatoren competent zijn op 86,0% 9,3% 4,7% het gebied van toetsen en examens.

4. De wettelijk vastgelegde bevoegdheid van examencommissies om 81,4% 11,6% 7,0% aminatoren aan te wijzen moet blijven bestaan. ex

5. Examencommissies dienen minimaal eenmaal per jaar een openbaar, 77,3% 11,4% 11,4% chriftelijk verslag uit te brengen aan het instellingsbestuur over hun werk- s
zaamheden en bevindingen.

6.3 Indicatoren van good practice
Tegen de achtergrond van het wetsvoorstel Versterking Besturing heeft de in- spectie nagegaan in hoeverre examencommissies voldoende zijn toegerust voor de nieuwe rol die zij geacht worden te gaan vervullen. Daartoe is een selectie ge- maakt van de vragen die in 2007 aan de examencommissies zijn gesteld. De aldus geselecteerde vragen en de bijbehorende good practice-antwoorden leveren een lijst op van zestien indicatoren voor een gezaghebbende examencommissie én de opleiding waarin zij werkzaam is (zie tabel 6.3).
38




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Tabel 6.3 Indicatoren van good practice (bron: Inspectie van het Onderwijs) Aspect Indicatoren van good practice Score
1. Toetsbeleid in een opleiding/ Er is een toetsbeleid geformuleerd dat wordt uitgevoerd. 90,7% instelling

2. Richtlijnen en procedures Er zijn richtlijnen en procedures voor beoordeling en normering 42,3% van toetsen en deze worden altijd uitgevoerd.
3. Onderzoek kwaliteit toetsen De kwaliteit van toetsen wordt altijd onderzocht. 20,6%
4. Deskundigheid over de opleiding In de examencommissie als geheel is in ruime mate kennis 76,3% vertegenwoordigd van het eindniveau van de opleiding en van de reeks toetsen waarmee wordt bepaald of studenten dat behalen.

5. Deskundigheid over het toetsen In de examencommissie als geheel is in ruime mate kennis 41,2% vertegenwoordigd van het toetsen, met name ten aanzien van de betrouwbaarheid, validiteit, transparantie en effi ciëntie.
6. Deskundigheid over de wet- en In de examencommissie als geheel is in ruime mate kennis 48,5% regelgeving vertegenwoordigd van het wettelijke kader voor examinering en toetsing.
7. Onafhankelijkheid examen- De examencommissie neemt haar besluiten zonder druk van 98,0% commissie het opleidingsmanagement.
8. Onafhankelijk oordeel examina- De examencommissie zorgt ervoor dat er geen druk wordt 93,3% toren uitgeoefend op examinatoren om een bepaald oordeel te geven.
9. Garant staan voor de authentici- De examencommissie treft maatregelen om fraude te voorko- 85,1% teit van beoordeeld werk men.

10. Garant staan voor de validiteit De examencommissie staat in ruime mate garant voor de 41,2% van toetsen validiteit van de toetsen: zij meten kennis, vaardigheden en competenties.
11. Garant staan voor de betrouw- De examencommissie staat in ruime mate garant voor de 33,5% baarheid van toetsen betrouwbaarheid van de toetsen; de toetsen zijn consistent en nauwkeurig.
12. Garant staan voor de toetscom- De examencommissie gaat altijd na of docenten competent zijn 12,9% petentie van docenten op het gebied van toetsen.
13. Transparantie over de taken van De taken en verantwoordelijkheden van de examencom- 91,8% de examencommissie missie zijn in ruime mate vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling en een eventueel aanvullend reglement.
14. Transparantie ten aanzien van De examencommissie verleent vrijstellingen op basis van een 92,3% vrijstellingen vaste procedure.
15. Transparantie examencommissie De examencommissie brengt regelmatig verslag uit van haar 72,7% algemeen werkzaamheden aan betrokkenen.
16. Facilitering van de examen- De leden van de examencommissie hebben voldoende tijd om 82,0% commissie hun taken naar behoren uit te voeren. In de lijst is gestreefd naar een evenwicht tussen verschillende aspecten van het functioneren van examencommissies, terwijl toch de omvang van de lijst beperkt blijft. Zo zijn er indicatoren voor aspecten als deskundigheid, onafhankelijkheid, garantie voor kwaliteit, transparantie en facilitering. Het functioneren van een exa- mencommissie staat of valt met toetsbeleid en ook daarop hebben enkele indica- toren betrekking.
In de tabel is tevens aangegeven hoe ­ blijkens de enquêteantwoorden ­ de exa- mencommissies zichzelf beoordeelden op de verschillende indicatoren. Een aantal indicatoren scoort dan behoorlijk hoog, een aantal andere geeft middelmatige of lage scores. Tot deze laatste twee groepen behoren onder andere:
· uitvoering richtlijnen en procedures met betrekking tot toetsen (indicator 2);
· onderzoek naar de kwaliteit van toetsen (indicator 3);
39




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


· deskundigheid in de examencommissie betreffende toetsen en wet- en regel- geving (indicatoren 4 en 5);

· garant staan voor de validiteit en betrouwbaarheid van toetsen (indicatoren 10 en 11);

· nagaan of docenten competent zijn op het gebied van toetsen (indicator 12).
6.4 Scores van examencommissies
Scores per examencommissie
Wanneer de (zelf)scores van individuele examencommissies worden samenge- nomen blijkt dat er een normaalverdeling ontstaat wat betreft het aantal good practice-indicatoren waaraan examencommissies (en hun opleiding) voldoen (zie fi guur 6.4).
Figuur 6.4 Examencommissies en het aantal indicatoren waaraan zij voldoen
35

30

25
WO aangewezen
20
HBO aangewezen WO bekostigd
15
HBO bekostigd
10

5
0

4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Aantal indicatoren waaraan examencommissies voldoen (max=16)

De uitersten in dit beeld zijn: vijf (van de 194) examencommissies (= 3 procent) die ­ naar eigen zeggen ­ aan alle zestien indicatoren voldoen, en één commissie die slechts aan vier indicatoren voldoet.
De `piek' van de normaalverdeling ligt bij examencommissies die aan negen tot tien van de zestien indicatoren voldoen. Circa 10 procent van de commissies voldoet aan veertien of meer indicatoren (`sterke' commissies). Circa 10 procent voldoet aan slechts zeven of minder indicatoren (`zwakke' commissies). Uit fi guur 6.4 blijkt dat meer dan de helft van de examencommissies niet voldoet aan zes van de zestien indicatoren. Deze normaalverdeling en de bijbehorende percentages zijn ook van toepassing op de subgroep examencommissies afkomstig uit het bekostigd hbo. Voor de aan het onderzoek deelnemende commissies uit het wo en het aangewezen hbo is het verloop van de antwoorden wat grilliger.
40




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Examencommissies per instelling
De inspectie heeft ook nagegaan hoe `sterke' en `zwakke' examencommissies zijn verspreid over instellingen. Er blijkt dan een verdeling te ontstaan in vier groepen instellingen:
a. een kleine groep instellingen waarvan alle responderende examencommissies (of soms de enige commissie die in de steekproef zat) behoren tot de `sterke' commissies;
b. een kleine groep instellingen waarvan alle responderende examencommissies (of soms de enige commissie in de steekproef) behoren tot de `zwakke' com- missies;
c. een kleine groep instellingen waarbij in de respons zowel `sterke' als `zwakke' examencommissies voorkomen,
d. een grote groep waarvan de responderende commissies in de middenmoot zitten (acht tot dertien indicatoren van good practice).
6.5 Gesprekken op instellingen
In gesprekken op de instellingen is geprobeerd te achterhalen, hoe het verschijn- sel `zwakke' commissies of het samengaan van `zwakke' en `sterke' commissies binnen één instelling heeft kunnen ontstaan. Om een antwoord op deze vraag te vinden heeft de inspectie op acht instellingen gesprekken gevoerd met manage- ment en examencommissies. Daaronder waren instellingen met alleen `zwakke' commissies, instellingen met `sterke' en `zwakke' commissies, maar ook instel- lingen met alleen `sterke' commissies. De sectoren wo en hbo, zowel bekostigd en aangewezen, waren alle vertegenwoordigd. Inderdaad bleken op instellingen met `zwakke' én `sterke' commissies, de `sterke' commissies actiever dan de `zwakke' en ook meer gericht op de borging van de kwaliteit van examinering. Toch bleek eveneens dat bij nadere beschouwing `sterke' examencommissies soms minder actief of minder doordacht te werk gaan dan op grond van de vragenlijst naar voren kwam. Sommige `zwakke' examencommissies die aan slechts weinig indicatoren van good practice voldeden, bleken in de praktijk actiever, grondiger en invloedrijker te werk te gaan dan de eigen antwoorden aanvankelijk aangaven. Een zelfevalu- atie alleen is kennelijk niet voldoende om een goed beeld te krijgen van het daad- werkelijke functioneren. Gesprekken geven daar al weer wat meer kijk op, maar uiteindelijk zal rechtstreekse observatie van het werk van examencommissies in de praktijk het beste beeld geven.
Instellingsbesturen schrijven het verschijnsel `zwakke' commissies toe aan verre- gaande autonomie van afdelingen/faculteiten en betrekkelijk weinig sturing vanuit het instellingsbestuur. Ook de aanwezigheid van `zwakke' en `sterke' commissies naast elkaar binnen één instelling wordt zo verklaard. Op de vraag hoe het instel- lingsbestuur vervolgens toch voldoende vertrouwen kan hebben in het niveau van afgestudeerden, antwoorden instellingsbesturen dat zij hun vertrouwen deels base- ren op andere omstandigheden: de kwaliteit van het personeel, de accreditatie van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), et cetera. Tegelijkertijd gaven diverse instellingsbesturen aan dat de uitkomst van de vragenlijst hen wel te denken gaf.

41




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

In gesprekken tussen inspectie en instellingsbesturen met (in de steekproef) al- leen `sterke' commissies bleek een groter commitment tot actieve niveaubewa- king van de kant van het instellingsbestuur, vaak vergezeld van instellingsbrede monitoring.

6.6 Is de examencommissie goed zo?
Het beeld van de examencommissies zoals dat in figuur 6.4 naar voren komt,

gevoegd bij de resultaten uit de voorgaande hoofdstukken, roept vragen op over de garantie die een aanzienlijk aantal examencommissies geeft betreffende het niveau van afgestudeerden. Het antwoord op de vraag `Is de examencommissie goed zo?' is volgens de inspectie in veel gevallen: nee. Maar hoe erg is het dat een examencommissie niet aan alle zestien indicatoren van good practice voldoet? Mag je er drie missen of zes? Wegen alle indicatoren even zwaar? In wezen gaat het daar op dit moment niet om, al is het voor de inspectie wel duidelijk dat de normaalverdeling uit figuur 6.4 een heel stuk naar rechts zou moeten opschuiven:

het gezag van examencommissies neemt toe naarmate examencommissies aan meer indicatoren van good practice voldoen. Veel examencommissies hebben nog een professionaliseringsslag te maken. Een groot deel van de examencommissies is op dit moment nog onvoldoende toegerust voor de nieuwe wetgeving zoals die momenteel wordt voorgesteld.


42




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


43





44




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


7 Conclusies en aanbevelingen

7.1 Inleiding
Dit afsluitende hoofdstuk bevat de conclusies die de inspectie uit dit onderzoek trekt en drie aanbevelingen voor respectievelijk instellingen, Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) en koepelorganisaties. Ook wordt het voorgeno- men vervolg door de inspectie kort aangestipt.

7.2 Conclusies
In de voorgaande hoofdstukken is een groot aantal resultaten uit het onderzoek be- sproken aan de hand van vier deelvragen. De conclusies op deze deelvragen zijn:
1. Examencommissies hebben naar eigen zeggen vertrouwen in het niveau van de afgestudeerden. De meeste commissies zeggen daar ook zelf garant voor te staan, al signaleert een aanzienlijk aantal commissies zwakke punten in de opleiding en de toetsing van studenten.

2. Op grond van door de examencommissies zelf aangegeven kenmerken wordt niet in alle gevallen voldoende overtuigend aangetoond dat examencommissies daadwerkelijk in staat zijn garant te staan voor het eindniveau.
3. De kwaliteitszorg ten aanzien van toetsing en examinering laat in veel gevallen te wensen over, waardoor de taakinvulling door examencommissies wordt bemoeilijkt.

4. Een groot deel van de examencommissies is onvoldoende toegerust voor de gezaghebbende positie die wordt gevraagd in de voorgestelde wetswijziging met betrekking tot examencommissies.
Deze conclusies zijn uitvoerig toegelicht in de hoofdstukken 3 tot en met 6. Zij zijn in vrijwel gelijke mate van toepassing op het bekostigde wo en hbo. Voor het aangewezen onderwijs zijn de conclusies minder hard, aangezien de respons hier aan de lage kant was. Conclusie 1 is een bevinding op grond van de antwoorden die examencommissies zelf geven. De conclusies 2 en 3 zijn gebaseerd op onder- zoeksresultaten waaruit blijkt dat examencommissies en opleidingen soms tekort schieten in het uitvoeren van (borgings)activiteiten met betrekking tot toetsing en examinering. Conclusie 4 volgt uit een vergelijking van de antwoorden van examen- commissies met een lijst van zestien indicatoren van good practice, behorend bij wat de inspectie ziet als een gezaghebbende examencommissie. Als eindconclusie op de centrale vraag van dit onderzoek `Staat de examencommis- sie er garant voor dat studenten aan wie een diploma wordt uitgereikt het beoogd niveau van de opleiding hebben gerealiseerd?' luidt het antwoord dan ook: ten dele, bij de ene commissie is dit aannemelijker dan bij de andere.
45




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


7.3 Aanbevelingen
De algemene aanbeveling van de inspectie is: over het geheel genomen is verster- king van de examencommissies geboden. Een wettelijke verankering hiervan zoals voorzien in het wetsvoorstel Versterking Besturing, die versterking biedt op het punt van onafhankelijkheid, deskundigheid, kwaliteitszorg en de rol van externen, is hiertoe een goede eerste stap.
Meer specifiek komt de inspectie tot drie aanbevelingen voor respectievelijk in-

stellingen, NVAO en de koepelorganisaties VSNU, Vereniging van Universiteiten, HBO-raad en Platform van Aangewezen/Erkende Particuliere Onderwijsinstellingen in Nederland (PAEPON).

1. Instellingen dienen een kritische, zo mogelijk door peerreview ondersteunde zelfanalyse te verrichten van de borgende functie van examencommissies, en die functie waar nodig te versterken.

2. De NVAO dient na te gaan hoe het functioneren van examencommissies een grotere rol kan spelen in de beoordeling van opleidingen en instellingen en deze rol waar nodig te specifi ceren.

3. Het verdient aanbeveling dat de koepelorganisaties VSNU, HBO-raad en PAE- PON in samenspraak met het veld komen tot een code of good practice voor examencommissies en wegen vinden om `goede praktijken' in brede kring te delen.
Ter nadere toelichting op deze aanbevelingen het volgende:
1. Kritische zelfanalyse door instellingen ondersteund door peerreview Deze aanbeveling is gericht aan instellingen. Vanzelfsprekend hebben instel- lingen tot op zekere hoogte de vrijheid om hun eigen invulling te zoeken voor de bewaking van het niveau van afgestudeerden, passend bij het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs. De bottomline - nu, maar ook in de toekomst - is evenwel dat examencommissies op overtuigende wijze aannemelijk maken dat de getuigschriften betrouwbaar zijn en dat het niveau van een afgestudeerde overeenkomt met het beoogde niveau. Gezien de wijze waarop tenminste een deel van de examencommissies nu functioneert, zijn vraagtekens te plaatsen bij die waarborg. Kritische zelfreflectie binnen instellingen, ondersteund door

peerreview, is dan ook op zijn plaats. Eventuele differentiatie per sector of discipline kan hierbij geboden zijn. De zelfreflectie dient de deskundigheid en

onafhankelijkheid van examencommissies te omvatten, maar ook de activiteiten die examencommissies verrichten om de kwaliteit van examinering te waarbor- gen. Tegelijkertijd is een meer algemene bezinning op de kwaliteitscultuur met betrekking tot toetsing en examinering binnen opleidingen op zijn plaats. Bij de scholing van docenten (zoals in de basiskwalificatie onderwijs) is aandacht voor

toetsbeleid en toetspraktijk van groot belang.


2. Grotere rol examencommissies in opleidings- en instellingsbeoordeling Deze aanbeveling is gericht aan de NVAO. Momenteel wordt een wetsvoorstel voorbereid waarin het huidige accreditatiestelsel wordt aangepast in de richting van een mengvorm van instellings- en opleidingsbeoordeling. Indien de NVAO voldoende vertrouwen heeft in de mate waarin de instelling in control is over
46




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

zijn kwaliteit, kan een `lichtere' toets van de afzonderlijke opleidingen volstaan. De voorgenomen wetswijziging is ook van belang in de huidige discussie over examencommissies, omdat de wijziging in het accreditatiestelsel een aanpas- sing betekent in de checks and balances, die zijn gericht op de bewaking van het eindniveau. Bij de implementatie van de voorgenomen wetswijziging is het daarom gewenst na te gaan hoe het functioneren van examencommissies het beste aan bod kan komen en welke aandachtspunten van belang zijn bij de beoordeling op instellingsniveau en welke bij de beoordeling op opleidingsni- veau.

3. Een code of good practice gebaseerd op samenspraak met het veld De derde aanbeveling is gericht aan de koepelorganisaties VSNU, HBO-raad en PAEPON. In de discussie over nieuwe wetgeving voor examencommissies zal ongetwijfeld aan de orde komen in hoeverre de voorziene (nieuwe) praktijken van examencommissies zullen gaan voldoen aan de verwachtingen. Zoals uit dit onderzoek blijkt is wetgeving alleen op dit punt niet toereikend. Het is gewenst in samenspraak met het veld ­ al dan niet discipline- of sectorgewijs ­ na te gaan of een code of good practice voor examencommissies een zinvolle bijdrage kan leveren aan versterking van professioneel handelen van examencommissies en daarmee aan het vertrouwen van alle belanghebbenden in examens, diploma's en graden. Een dergelijke code of good practice zou in ieder geval dienen te bevatten hoe instellingen omgaan met onafhankelijkheid, deskundigheid, kwa- liteitszorg van toetsing en examinering en de rol van externen. De stelselbrede discussie, die door de Engelse kwaliteitsorganisatie Quality Assurance Agency (QAA) met betrekking tot toetsing en examinering is gehouden, leidde tot codes of good practice voor zowel examinering als externe examinatoren. Deze kunnen een voorbeeld zijn voor de discussie in Nederland.
7.4 Vervolg
Thema's met betrekking tot toetsing en examinering blijven hoog op de agenda staan van de inspectie. De inspectie zal een conferentie organiseren om de resul- taten van dit onderzoek en de implicaties van nieuwe wetgeving te bespreken. Ook zullen de instellingen die in dit onderzoek niet hebben gerespondeerd wor- den benaderd voor nadere toelichting. Meer in het algemeen zal de inspectie de ontwikkelingen met betrekking tot het wetsvoorstel Versterking Besturing en de invulling hiervan in de praktijk de komende jaren nadrukkelijk blijven monitoren. Met name wat betreft de aspecten onafhankelijkheid, deskundigheid, de rol ten aanzien van de kwaliteitszorg voor toetsing en examinering en de inbreng van externen. Wat dit laatste betreft zal de inspectie zich verder oriënteren op good practices van `externalisering' in het buitenland. Vanaf 2009 zal de inspectie bovendien her- nieuwd aandacht schenken aan de validiteit van procedures voor het erkennen van verworven competenties (EVC).


47





48




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Bijlage I
Vragenlijst
Toelichting
De inspectie doet onderzoek naar het huidige functioneren van examencommissies. Centrale vraag in het onderzoek is:
Staat de examencommissie garant dat studenten aan wie een diploma wordt uitgereikt, het beoogde niveau van de opleiding hebben gerealiseerd? Deze vraag kan positief beantwoord worden als aan de volgende eisen wordt voldaan:

1. De examencie is zodanig samengesteld dat zij over voldoende deskundigheid beschikt om de kwaliteit van toetsing en examinering te kunnen borgen.
2. De examencie kan haar taken uitoefenen in volle vrijheid, zonder druk van buiten de commissie en zonder risico van belangenverstrengeling vanwege combina- ties van taken van haar leden.

3. De examencie zorgt voor de goede gang van zaken bij toetsing en examine- ring.

4. De examencie staat garant voor de validiteit en betrouwbaarheid van zowel de afzonderlijke toetsen als het geheel van toetsen (dat tot een getuigschrift leidt).

5. Het is duidelijk aan betrokkenen (studenten, docenten, opleidingsmanagement) dat de examencommissie aan de vier bovenstaande eisen voldoet. De eerste vijf vragen in deze vragenlijst zijn afgeleid van de vijf hierboven vermelde eisen. De vragen worden in gesloten vorm gesteld. In het tweede deel wordt uw mening gevraagd over een aantal stellingen die zijn ontleend aan de uitoefening van haar taken door de examencommissie. Daarna stellen twee open vragen u in de gelegenheid uw mening of een toelichting te geven. De vragenlijst bestaat uit twaalf pagina's. Het invullen neemt ongeveer twintig minuten in beslag. U wordt verzocht eerst enige praktische gegevens in te vullen. Naam van degene die de vragen beantwoordt
E-mailadres
Functie binnen de commissie (voorzitter,
secretaris, ambtelijk secretaris, lid)
Aantal leden van de examencommissie

49




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

De examencommissie is zodanig samengesteld dat zij over voldoende des- kundigheid beschikt om de kwaliteit van toetsing en examinering te kunnen borgen.
De deskundigheid van de examencie is tweeledig: zij heeft betrekking op de kwa- liteit van toetsen, maar ook op de inhoud van de toetsen. De examencommissie heeft daarom een gedegen kennis van het te bereiken eindniveau en van het traject dat daarnaar leidt (het curriculum). Zij heeft verder kennis van toetstechnische kwaliteitseisen als validiteit, betrouwbaarheid, transparantie en effi ciëntie.
1 Geef aan welke deskundigheid binnen uw examencommissie als geheel verte- genwoordigd is:
e et dn kr eo e dl mi et et u et bepe vo r ni ma ni ma ni ma Kennis van het eindniveau van de opleiding en van de reeks toetsen waarmee wordt bepaald of studenten dat behalen. Kennis van het toetsen, met name ten aanzien van de etrouwbaarheid, validiteit, transparantie en effi ciëntie. b
Kennis van het wettelijke kader voor examinering en toetsing.
Kennis van de onderwijs- en examenregeling en andere rele- vante interne documenten met betrekking tot toetsing. De examencommissie oefent haar taken in vrijheid uit, zonder druk van buiten de commissie en zonder risico van confl icterende belangen van haar leden vanwege combinaties van taken.
Studenten hebben recht op een zorgvuldige en objectieve beoordeling van hun prestaties. Voorwaarde daarvoor is dat de examencommissie in vrijheid haar beslis- singen kan nemen zonder dat daarbij oneigenlijke argumenten, bijvoorbeeld van fi nancieel-economische of persoonlijke aard, een rol spelen.
2 Geef aan welke van de volgende uitspraken voor uw commissie gelden. ja nee Een of meer leden van het opleidingsmanagement maakt / maken deel uit van de examencommissie.
De examencommissie neemt haar besluiten zonder druk van het

opleidingsmanagement.
De examencommissie zorgt ervoor dat er geen druk wordt itgeoefend op examinatoren om een bepaald oordeel te geven. u
De examencommissie heeft een of meer leden van buiten de pleiding (inhouds-, werkveld- of toetsdeskundige). o
De examencommissie wint regelmatig advies in, zowel intern als extern.

50




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


3a Kruis aan welke taken uw examencommissie verricht: Zij benoemt examinatoren.
Zij behandelt klachten van studenten en docenten volgens een vaste procedure. Zij stelt regels op ten aanzien van praktische zaken als examenroosters, herkansingen, afname toetsen en bekendmaking resultaten. Zij ziet erop toe dat deze regels worden nageleefd. Zij treft maatregelen om fraude te voorkomen.
Zij ziet erop toe dat deze maatregelen worden uitgevoerd. Zij legt sancties op in geval van fraude.
Zij verleent vrijstellingen op basis van een vaste procedure. Zij beoordeelt programma's op maat van individuele studenten. Zij beoordeelt of studenten voor het examen kunnen slagen als niet alle tentamens afgelegd zijn.
Zij reikt getuigschriften uit.
Zij ziet toe op de transparantie van het getuigschrift, cijferlijst en diplomasupplement.
Zij ziet erop toe dat het systeem van cijferregistratie fraudebestendig is en blijft. Met het oog op verificatie achteraf door derden registreert zij aan wie diploma's

zijn uitgereikt.
Andere taken, nl.:

3b Voor welk percentage studenten (bij benadering) heeft uw commissie het afge- lopen jaar van de volgende bevoegdheden gebruik gemaakt? % 5% % 0
5 1 2- % of 5 0- 5- 10 2 meer a. Vrijstellingen verlenen op basis van elders verworven competenties en of diploma's.
b. Goedkeuring verlenen aan eigen programma's

studenten.
c. Opleggen van sancties vanwege fraude of bedrog. d. Het bieden van extra herkansingen aan studenten. e. Laten slagen van studenten die niet alle toetsen/ tentamens met voldoende resultaat hebben afgelegd.
51




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


3c Geef aan welke uitspraak van toepassing is op de tijd die de examencommissie nodig heeft voor haar taken.
ja nee Leden van de commissie krijgen formeel tijd om hun taken uit te voeren.
De leden van de examencommissie hebben voldoende tijd om hun taken naar behoren uit te voeren.
De examencommissie staat garant voor de validiteit en betrouwbaarheid van zowel de afzonderlijke toetsen als het geheel van toetsen (dat tot een getuigschrift leidt).

4a In hoeverre onderschrijft u de volgende beweringen? e et et d a n kr eo e m dl mi et et u bepe vo r ni ma ni ma ni De examencommissie is ervan overtuigd dat afgestudeer- den aan de eindkwalificaties van de opleiding voldoen.

De examencommissie staat garant voor de validiteit van de toetsen: de toetsen meten de kennis, vaardigheden en competenties.
De examencommissie staat garant voor de betrouwbaar- heid van de toetsen; de toetsen zijn consistent en nauw- keurig.

4b Welke onderdelen van kwaliteitszorg op het gebied van toetsing en examinering worden uitgevoerd?
(N.B. Het gaat hier niet uitsluitend om taken van examencommissies, ook toetscom- missies, bureaus onderwijs en opleidingsmanagement kunnen verantwoordelijk zijn.)
Geef aan wat voor uw situatie van toepassing is.
Er is een toetsbeleid geformuleerd dat wordt uitgevoerd. ja nee
52




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

leet gita ne ml oit di e c g no in re altijd Het toetsbeleid wordt geëvalueerd.
Resultaten van evaluatie van toetsbeleid leiden tot gerichte acties.
Bij de evaluatie van het toetsbeleid zijn alle relevante geledin- gen betrokken: studenten, docenten, onderwijskundigen, en externen zoals het werkveld.
De kwaliteit van toetsen wordt onderzocht.
Bij het opstellen van toetsen en tentamens zijn meerdere deskundigen betrokken.
Er zijn richtlijnen en procedures voor beoordeling en normering van toetsen en deze worden uitgevoerd.
Er wordt onderzoek gedaan naar de mening van studenten over door hen afgelegde toetsen.
Verwerking en administratie van toetsresultaten verloopt via vaste procedures.
Vorderingen en ontwikkeling van de (groepen) studenten

worden systematisch gevolgd.
Docenten worden geschoold in constructie, afname en eoordeling van toetsen.
b
De examencommissie gaat na of docenten competent zijn op het gebied van toetsen.

Transparantie van activiteiten van de examencommissie
5 Zijn de activiteiten van de examencommissie bekend aan betrokkenen als studenten, docenten, management en bestuur?
etkr e mi et u et bepe r nee ni ma ni ma De taken en verantwoordelijkheden van de examencom- missie zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling en een eventueel aanvullend reglement.
Er is voorlichting aan studenten over de gang van zaken rond examens, tentamens en toetsen.
Studenten zijn op de hoogte van taken en bevoegdheden van de examencommissie.

53




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

leet gita ne ml oit di e c g no in re De examencommissie brengt verslag uit van haar werk- zaamheden aan betrokkenen.
De examencommissie bespreekt de ervaringen met de toetsing en examinering intern, bijvoorbeeld met de oplei- dingscommissie.
De examencommissie bespreekt de ervaringen met de toetsing en examinering extern, bijvoorbeeld met het werk- veld, met inhoudelijk deskundigen en toetsdeskundigen.

Uw mening over examencommissies en hun activiteiten
6 Hieronder treft u uitspraken aan over examencommissies en hun activiteiten. Onderschrijft u deze?
ja nee De examencommissie is binnen de opleiding bij uitstek de autoriteit op het gebied van toetsen en examens.
Het instellen van de examencommissie is eigenlijk een formaliteit: zij heeft nauwelijks iets te doen.
De toekenning van elders verworven competenties (EVC's) vormt een aantasting van de waarde van het getuigschrift. Het inschakelen van externe examinatoren bevordert het aatschappelijk vertrouwen in het getuigschrift. m
Opleidingen die beschikken over een landelijk beroepsprofi el zouden ook een daarbij passend landelijk examen moeten afnemen. Wanneer u behoefte heeft een van uw keuzes toe te lichten, kan dat hier:
54




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Staat de examencommissie garant dat studenten aan wie zij het diploma uitreikt het beoogde niveau realiseren?

7 Beantwoord deze vraag en geef in het kort een motivering voor uw antwoord: wat zijn de sterke punten, waar schort het nog aan?

Mocht u opmerkingen hebben naar aanleiding van de vragen of mocht u een eerder beantwoorde vraag nader willen toelichten, dan kunt u dat hier doen.

Na het aanklikken van `Volgende' kunt u de vragenlijst verzenden en printen. Dank voor uw medewerking!


55





56




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Bijlage II
Antwoorden op de internetvragenlijst
In deze bijlage staan de antwoorden op de vragenlijst met hun uitsplitsingen naar hbo en wo, bekostigd en aangewezen (voor zover al niet weergegeven in het

rapport zelf).

1. Garantie voor de kwaliteit van toetsen


1.1 De examencommissie staat garant voor de validiteit van de toetsen: zij meten kennis, vaardigheden en competenties.

in beperkte in voldoende in ruime mate mate mate hbo aangewezen 4,3 47,8 47,8 hbo bekostigd 14,7 47,7 37,6 wo aangewezen 20,0 20,0 60,0 wo bekostigd 14,0 42,1 43,9 Totaal 13,4 45,4 41,2


1.2 De examencommissie staat garant voor de betrouwbaarheid van de toetsen: de toetsen zijn consistent en nauwkeurig.

in beperkte in voldoende in ruime mate mate mate hbo aangewezen 4,3 52,2 43,5 hbo bekostigd 17,4 51,4 31,2 wo aangewezen 40,0 60,0 wo bekostigd 14,0 54,4 31,6 Totaal 14,4 52,1 33,5
2. Deskundigheid

2.1 Kennis van het eindniveau van de opleiding en van de reeks toetsen waarmee wordt bepaald of studenten dat behalen.

in beperkte in voldoende in ruime mate mate mate hbo aangewezen 21,7 78,3 hbo bekostigd 0,9 24,8 74,3 wo aangewezen 100,0 wo bekostigd 22,8 77,2 Totaal 0,5 23,2 76,3
57




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


2.2 Kennis van het toetsen, met name ten aanzien van de betrouwbaarheid, validiteit, transparantie en effi ciëntie.
in beperkte in voldoende in ruime mate mate mate hbo aangewezen 60,9 39,1 hbo bekostigd 6,4 58,7 34,9 wo aangewezen 20,0 80,0 wo bekostigd 3,5 45,6 50,9 Totaal 4,6 54,1 41,2
2.3 Kennis van het wettelijke kader voor examinering en toetsing. in beperkte in voldoende in ruime mate mate mate hbo aangewezen 4,3 73,9 21,7 hbo bekostigd 4,6 48,6 46,8 wo aangewezen 20,0 20,0 60,0 wo bekostigd 3,5 35,1 61,4 Totaal 4,6 46,9 48,5
2.4 Kennis van de onderwijs- en examenregeling en andere relevante interne ocumenten met betrekking tot toetsing.
d
in voldoende in ruime mate mate hbo aangewezen 17,4 82,6 hbo bekostigd 22,0 78,0 wo aangewezen 20,0 80,0 wo bekostigd 10,5 89,5 Totaal 18,0 82,0
2.5 De examencommissie wint regelmatig advies in, zowel intern als extern. ja nee hbo aangewezen 91,3 8,7 hbo bekostigd 86,2 13,8 wo aangewezen 100,0 wo bekostigd 86,0 14,0 Totaal 87,1 12,9


58




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


3. Activiteiten

3.1 Andere taken dan genoemd in vragenlijst.
nee ja hbo aangewezen 78,3 21,7 hbo bekostigd 68,8 31,2 wo aangewezen 100,0 wo bekostigd 61,4 38,6 Totaal 66,0 34,0
3.2 Intensiteit van taken.
Vrijstellingen verlenen op basis van elders verworven competenties en/of

diploma's.
0-5% 5-10% 10-25% 25% of meer hbo aangewezen 52,2 30,4 17,4 hbo bekostigd 44,0 34,9 10,1 11,0 wo aangewezen 20,0 40,0 40,0 wo bekostigd 45,6 28,1 12,3 14,0 Totaal 44,8 31,4 10,3 13,4
3.3 Goedkeuring verlenen aan eigen programma's studenten. 0-5% 5-10% 10-25% 25% of meer hbo aangewezen 87,0 4,3 8,7 hbo bekostigd 63,3 11,9 9,2 15,6 wo aangewezen 20,0 40,0 40,0 wo bekostigd 47,4 10,5 10,5 31,6 Totaal 60,3 10,8 9,8 19,1
3.4 Opleggen van sancties vanwege fraude of bedrog . 0-5% 5-10% 10-25% hbo aangewezen 95,7 4,3 hbo bekostigd 97,2 0,9 1,8 wo aangewezen 100,0 wo bekostigd 94,7 5,3 Totaal 96,4 2,6 1,0


59




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


3.5 Het bieden van extra herkansingen aan studenten . 0-5% 5-10% 10-25% 25% of meer hbo aangewezen 60,9 26,1 8,7 4,3 hbo bekostigd 56,0 31,2 10,1 2,8 wo aangewezen 100,0
wo bekostigd 73,7 19,3 7,0 Totaal 62,9 26,3 8,8 2,1
3.6 Laten slagen van studenten die niet alle toetsen/tentamens met voldoende resultaat hebben afgelegd.
0-5% 5-10% 10-25% 25% of meer hbo aangewezen 95,7 4,3 hbo bekostigd 98,2 0,9 0,9 wo aangewezen 80,0 20,0 wo bekostigd 94,7 3,5 1,8 Totaal 96,4 1,5 1,0 1,0
4. Tijdsdruk

4.1 Leden van de examencommissie krijgen formeel tijd om hun taken uit te oeren.
v
ja nee hbo aangewezen 82,6 17,4 hbo bekostigd 89,9 10,1 wo aangewezen 80,0 20,0 wo bekostigd 59,6 40,4 Totaal 79,9 20,1
4.2 De leden van de examencommissie hebben voldoende tijd om hun taken naar behoren uit te voeren.
ja nee hbo aangewezen 91,3 8,7 hbo bekostigd 80,7 19,3 wo aangewezen 80,0 20,0 wo bekostigd 80,7 19,3 Totaal 82,0 18,0


60




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


5. De opleidingscontext

5.1 Het toetsbeleid wordt geëvalueerd.
nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 17,4 69,6 13,0 hbo bekostigd 0,9 22,9 61,5 14,7 wo aangewezen 40,0 40,0 20,0 wo bekostigd 10,5 29,8 43,9 15,8 Totaal 3,6 24,7 56,7 14,9
5.2 Resultaten van evaluatie van toetsbeleid leiden tot gerichte acties. nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 21,7 43,5 34,8 hbo bekostigd 1,8 19,3 51,4 27,5 wo aangewezen 40,0 20,0 40,0 wo bekostigd 8,8 29,8 31,6 29,8 Totaal 3,6 23,2 43,8 29,4
5.3 Bij de evaluatie van het toetsbeleid zijn alle relevante geledingen betrokken: studenten, docenten.
nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 17,4 13,0 43,5 26,1 hbo bekostigd 3,7 33,9 42,2 20,2 wo aangewezen 20,0 60,0 20,0 wo bekostigd 10,5 17,5 43,9 28,1 Totaal 7,7 25,8 43,3 23,2
5.4 De kwaliteit van toetsen wordt onderzocht. nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 13,0 52,2 34,8 hbo bekostigd 1,8 31,2 48,6 18,3 wo aangewezen 20,0 60,0 20,0 wo bekostigd 5,3 38,6 36,8 19,3 Totaal 2,6 30,9 45,9 20,6
61




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


5.5 Bij het opstellen van toetsen en tentamens zijn meerdere deskundigen betrokken.
nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 17,4 8,7 26,1 47,8 hbo bekostigd 2,8 12,8 46,8 37,6 wo aangewezen 20,0 40,0 40,0 wo bekostigd 3,5 31,6 43,9 21,1 Totaal 4,6 18,0 43,3 34,0
5.6 Er zijn richtlijnen en procedures voor beoordeling en normering van toetsen en deze worden uitgevoerd.
nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 8,7 30,4 60,9 hbo bekostigd 1,8 17,4 36,7 44,0 wo aangewezen 60,0 40,0 wo bekostigd 14,0 15,8 38,6 31,6 Totaal 5,2 15,5 37,1 42,3
5.7 Er wordt onderzoek gedaan naar de mening van studenten over door hen afgelegde toetsen.
nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 8,7 43,5 47,8 hbo bekostigd 10,1 44,0 45,9 wo aangewezen 60,0 40,0 wo bekostigd 5,3 45,6 49,1 Totaal 8,2 44,8 46,9
5.8 Verwerking en administratie van toetsresultaten verloopt via vaste procedures.
nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 8,7 91,3 hbo bekostigd 1,8 8,3 89,9 wo aangewezen 100,0 wo bekostigd 5,3 94,7 Totaal 1,0 7,2 91,8
62




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


5.9 Vorderingen en ontwikkeling van de (groepen) studenten worden systematisch gevolgd.
nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 8,7 17,4 73,9 hbo bekostigd 0,9 27,5 71,6 wo aangewezen 20,0 80,0 wo bekostigd 14,0 21,1 64,9 Totaal 1,0 4,6 24,2 70,1
5.10 Docenten worden geschoold in constructie, afname en beoordeling van etsen.
to
nooit incidenteel regelmatig altijd hbo aangewezen 8,7 39,1 34,8 17,4 hbo bekostigd 8,3 51,4 32,1 8,3 wo aangewezen 60,0 20,0 20,0 wo bekostigd 14,0 42,1 36,8 7,0 Totaal 9,8 47,4 33,5 9,3
6. Transparantie


6.1 De taken en verantwoordelijkheden van de examencommissie zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling en een eventueel aanvullend reglement. nee in beperkte in ruime mate mate hbo aangewezen 13,0 87,0 hbo bekostigd 0,9 8,3 90,8 wo aangewezen 20,0 80,0 wo bekostigd 3,5 96,5 Totaal 0,5 7,7 91,8
63




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


6.2 Er is voorlichting aan studenten over de gang van zaken rond examens, tentamens en toetsen.
nee in beperkte in ruime mate mate hbo aangewezen 4,3 4,3 91,3 hbo bekostigd 9,2 90,8 wo aangewezen 20,0 80,0 wo bekostigd 17,5 82,5 Totaal 0,5 11,3 88,1
6.3 Studenten zijn op de hoogte van taken en bevoegdheden van de examen- commissie.
nee in beperkte in ruime mate mate hbo aangewezen 30,4 69,6 hbo bekostigd 1,8 36,7 61,5 wo aangewezen 20,0 80,0 wo bekostigd 1,8 43,9 54,4 Totaal 1,5 37,6 60,8
6.4 De examencommissie brengt verslag uit van haar werkzaamheden aan betrokkenen.
nooit incidenteel regelmatig hbo aangewezen 4,3 13,0 82,6 hbo bekostigd 6,4 14,7 78,9 wo aangewezen 40,0 60,0 wo bekostigd 14,0 28,1 57,9 Totaal 8,2 19,1 72,7
6.5 De examencommissie bespreekt de ervaringen met de toetsing en examinering intern, bijvoorbeeld met de opleidingscommissie. nooit incidenteel regelmatig hbo aangewezen 8,7 21,7 69,6 hbo bekostigd 6,4 52,3 41,3 wo aangewezen 40,0 60,0 wo bekostigd 15,8 47,4 36,8 Totaal 9,3 46,9 43,8
64




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?


6.6 De examencommissie bespreekt de ervaringen met de toetsing en examinering extern, bijvoorbeeld met het werkveld, met inhoudelijk deskundigen en toetsdeskundigen.
nooit incidenteel regelmatig hbo aangewezen 21,7 30,4 47,8 hbo bekostigd 25,7 49,5 24,8 wo aangewezen 40,0 40,0 20,0 wo bekostigd 52,6 35,1 12,3 Totaal 33,5 42,8 23,7


65





66




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

Bijlage III
Verhelderingsgesprekken op instellingen
Inleiding
De inspectie heeft in het schriftelijk onderzoek onder examencommissies de vraag voorgelegd welke taken en verantwoordelijkheden de examencommissies heb- ben, en welke opvattingen zij over die taken en verantwoordelijkheden hebben. Om zicht te krijgen op het `verhaal' achter de antwoorden, heeft de inspectie acht instellingen bezocht. Bij deze acht instellingen hadden 29 examencommissies de vragenlijst ingevuld. Op grond van de enquête kon de inspectie de examencom- missies vervolgens indelen naar de mate waarin zij scoorden op een lijst van 16 indicatoren van good practice. Voor een overzicht van de 16 indicatoren op grond waarvan de inspectie de examencommissies heeft gekwalificeerd, wordt verwezen

naar hoofdstuk 6 in het rapport.
Andere selectiecriteria waren spreiding over het land, evenredige verdeling van hbo- en wo-instellingen, evenredige verdeling van aangewezen en bekostigde in- stellingen en omvang. Op grond van de uitkomsten van het schriftelijk onderzoek blijken de 29 examencommissies bij de acht geselecteerde instellingen niet af te wijken van de gehele populatie. De bezochte instellingen zijn derhalve, min of meer, representatief voor alle instellingen die mee hebben gewerkt aan het inspectieonderzoek.

1. Vertrouwen en garantie
Ondanks dat de examencommissies aangeven geen directe controle uit te oefenen op het niveau en de kwaliteit van de toetsing en examinering, hebben alle exa- mencommissies voldoende vertrouwen in het niveau en de kwaliteit van toetsing aan de opleiding of faculteit. Dit beeld stemt overeen met de vragenlijst, waarin
25 examencommissies aangeven ervan overtuigd te zijn dat afgestudeerden in `ruime' mate aan de eindkwalificaties van de opleiding voldoen (vier examencom-

missies hebben de opvatting dat de afgestudeerden in `voldoende' mate aan de eindkwalificaties van de opleiding voldoen).

De examencommissies hebben voldoende zicht op het niveau van de opleiding en de toetsing omdat er hoogleraren of andere docenten in de examencommissie zitting hebben die een compleet overzicht van de gehele opleiding en toetsing hebben. Een aantal examencommissies meldt echter dat zij niet alle (kleinere) opleidingen die de examencommissie soms ook omvat geheel kunnen overzien. Men vertrouwt in die gevallen echter op de kennis en deskundigheid van de collega- docenten en verwacht, dat indien er toch zaken misgaan, de directie of het bestuur ingrijpt. Men rekent het immers tot de verantwoordelijkheid van het bestuur om het niveau en de deskundigheid van het docentenkorps op voldoende niveau te houden en/of te brengen.
Door de kwaliteitszorg (studentenenquêtes of alumnionderzoek bijvoorbeeld) com- plementeren de examencommissieleden hun beeld over de kwaliteit en het niveau van de opleiding.


67




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS


2. Kenmerken van examencommissies
Spanwijdte
De spanwijdte van de bezochte examencommissies verschilt per instelling. Twee van de bezochte instellingen kennen één examencommissie voor alle opleidingen. Bij twee andere instellingen heeft iedere opleiding een eigen examencommissie. De meeste van de bezochte instellingen, de overige vier, hebben een examencom- missie per opleidingscluster of faculteit.
Een aantal examencommissies heeft overleg met andere examencommissies bin- nen de instelling. Soms is dat binnen eenzelfde cluster van opleidingen of met dezelfde opleiding aan een nevenvestiging; soms hebben alle voorzitters of secre- tarissen van alle examencommissies binnen de instelling regelmatig afstemmings- overleg. Het afstemmingsoverleg is inhoudelijk, maar uiteindelijk behoudt iedere examencommissie de eigen verantwoordelijkheid over de te nemen besluiten. Samenstelling examencommissies
De examencommissies die in het kader van het onderzoek zijn bezocht bestaan voor het merendeel uit docenten. Bij acht examencommissies van de bezochte instellingen maakt een lid van het managementteam (mt) deel uit van een van de examencommissies binnen die instelling, of zit het mt-lid bij de examencommis- sievergaderingen als adviseur of toehoorder. Vaak vervult het mt-lid dan de voorzit- tersrol. Bij vier examencommissies maken ook externe examinatoren, veelal van een andere opleiding maar binnen dezelfde instelling, deel uit van de examencom- missie. Bij één examencommissie zijn expliciet ook andere deskundigen aan de examencommissie toegevoegd, te weten een toets- en een onderwijskundige. Onafhankelijkheid
In de vragenlijst die vooraf is gegaan aan de instellingsbezoeken meldt één van de bezochte instellingen echter wel dat de examencommissiebesluiten (soms) onder druk van het opleidingsmanagement genomen worden. Tijdens de gesprekken ontkennen alle instellingen echter dat er druk zou worden uitgeoefend door het management. Wat de examencommissies tijdens de gesprekken wel toegeven, is dat in een enkel geval is overgegaan tot het bijstellen van cijfers op basis van (lage) rendementen. Op grond van de vragenlijst blijkt het hier om vijf examencommissies te gaan die niet altijd voorkomen dat er druk wordt uitgeoefend op examinatoren om een bepaald oordeel te geven.
Eén aangewezen instelling is ervan overtuigd dat er voor de aangewezen instel- lingen geen financiële prikkel is om `genadezesjes' uit te delen, zoals die prikkel er

wel zou zijn voor het bekostigde onderwijs.
Ondanks dat de examencommissies van mening zijn dat zij volledig onafhankelijk van het management opereren, is een aantal examencommissies na het bezoek van de inspectie toch overgegaan tot aanpassing van taken om de positie van de examencommissie binnen de opleiding of faculteit te verstevigen. Deskundigheid
Kennis van wettelijke regelingen is bij de examencommissieleden niet vanzelfspre- kend. Men kent de eigen onderwijs- en examenregeling goed, of in voldoende mate, maar kennis van de achterliggende wettelijke regeling ontbreekt veelal. De examencommissies gaven dit in de vragenlijst ook reeds aan. Voor juridische inhoud wendt de examencommissie zich veelal tot stafleden centraal in de organisatie


68




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

die wel, en ruimschoots, over de benodigde juridische kennis beschikken. Ook uit de vragenlijst bleek al dat het merendeel van de bezochte examencommissies regelmatig advies inwint, zowel intern als extern. Taken examencommissie
De wijze waarop de bezochte examencommissies hun taak opvatten, laat een grote spreiding zien. Ook uit de vragenlijst kwam deze spreiding in taakopvatting reeds naar voren.
Een aantal examencommissies kent een meer beperkte taakopvatting, wat onder meer samenhangt met het tijdgebrek dat deze examencommissieleden in hun werk ervaren en de wijze waarop het centrale bestuur de examencommissies aanstuurt. Zo worden bepaalde examencommissietaken, zoals het verlenen van vrijstellingen, uitbesteed (gemandateerd) aan anderen binnen de opleiding of faculteit. Ook toet- sen veel examencommissies de kwaliteit van onderwijs en toetsing alleen achteraf, omdat men alleen in actie komt bij klachten en andere signalen. Slechts weinig examencommissies, of onderliggende toetscommissies, hebben een toetsbeleid, omdat men huivert om toetsnormen aan de collega-docenten op te leggen. Andere examencommissies daarentegen zijn actiever en formuleren bijvoorbeeld zelf het fraudebeleid, behandelen vrijstellingsverzoeken zelf, evalueren programma's (of laten dit uitvoeren) en reiken de getuigschriften uit. Algemene taken die alle examencommissies uitvoeren, zijn het vaststellen van cijferlijsten en het uitreiken van diploma's.
Aanwijzing examinatoren
Het instrument `aanwijzen van examinatoren' is een mogelijkheid (en wettelijke verplichting) voor examencommissies om de kwaliteit van toetsing en examinering binnen de opleiding te sturen en te bewaken. Men hanteert dit instrument echter in geringe mate. In de vragenlijst bleek al dat 15 van de 29 examencommissies de examinatoren niet benoemen of aanwijzen. Bij de meeste examencommissies is, zo komt uit de gesprekken naar voren, niet bekend dat de examencommissie exami- natoren wettelijk behoort aan te wijzen. Veelal worden examinatoren door anderen aangewezen, bijvoorbeeld door het management. Soms zijn docenten automatisch al examinator en vindt er daarom geen officiële aanwijzingsprocedure plaats.

Als het al gebeurt, vindt controle op aanwijzing van examinatoren achteraf plaats. Bij signalen en klachten komt de examencommissie namelijk wel in actie. Soms controleert een ander orgaan dan de examencommissie of iemand terecht als examinator is aangewezen. Zo geeft één instelling aan dat het onderwijsbureau, dat de studiegidsen (studiehandleidingen) samenstelt, een globale controle uit- voert op de aangewezen examinatoren. Zo is daardoor eenmaal ontdekt dat een externe docent was aangewezen als examinator, wat tegen de reglementen van de instelling was.
De examencommissies achten veelal niet zichzelf, maar de directie of het bestuur verantwoordelijk voor de kwaliteit van examinatoren. De directie dient er, naar de mening van de examencommissies, in haar aannamebeleid op te letten dat toetsdeskundigheid voldoende aanwezig is en dat dit bij onvoldoende aanwezig- heid wordt bijgeschoold. Ook uit de vragenlijst bleek al dat ruim de helft van de examencommissies nooit of incidenteel nagaat of docenten competent zijn op het gebied van toetsen. Ten slotte wijst een aantal examencommissies op de recent ingevoerde Basis Kwalificatie Onderwijs die de nieuw aangetrokken do-


69




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

centen moeten behalen. Dit alles leidt bij de examencommissies tot de conclusie dat alle docenten in principe examinator kunnen zijn en dat zij in het aanwijzen van examinatoren geen expliciete rol behoeven.
Cijferregistratie
Alle bezochte examencommissies zijn van mening dat het eigen cijferregistratiesy- steem waterdicht is en ongevoelig voor fraude. Bij navraag blijkt echter dat maar weinig examencommissies daadwerkelijk nagaan in hoeverre deze veronderstelling overeenstemt met de werkelijkheid. Uit de vragenlijst kwam reeds naar voren dat
12 van de 29 examencommissies er niet op toezien dat het systeem van cijferre- gistratie fraudebestendig is en blijft.
Het fraudebeleid is bij sommige examencommissies vastgesteld door het College van Bestuur (CvB), bij andere examencommissies stelt men zelf het fraudebeleid op. De meeste examencommissies houden zich wel bezig met fraude indien het zich aandient. Eén van de bezochte examencommissies maakt gebruik van plagi- aatmachines om eventueel gepleegd plagiaat op te sporen. OER
Alle examencommissies hebben een adviserende rol aangaande evaluatie en bij- stelling van de onderwijs- en examenregeling (OER). De wijze waarop dit advies wordt gegeven, kan variëren van het geven van ongevraagd advies tot een jaarlijkse evaluatiebijeenkomst rondom de OER voor alle voorzitters van de examencom- missies.
Tijd
Bij een aantal instellingen zijn de voorzitter en/of secretaris van de examencom- missie vrijgemaakt voor hun taak. De overige leden krijgen vrijwel nooit tijd toe- bedeeld voor de examencommissiewerkzaamheden, omdat de werkzaamheden behoren tot het normale functieprofiel van onderwijsgevend personeel. Tijdens

de gesprekken werd wel geklaagd over het gebrek aan tijd dat men voor de exa- mencommissietaken heeft. In de vragenlijst geven echter slechts vijf van de 29 examencommissies aan onvoldoende tijd te hebben om de examencommissietaken uit te kunnen voeren.

3. De opleidingscontext
Andere instanties binnen een opleiding
Alle bezochte opleidingen en/of faculteiten kennen een opleidingscommissie. Exa- mencommissie en opleidingscommissie zijn in de meeste gevallen onafhankelijk van elkaar. Een van de bezochte examencommissies wijkt hiervan af: deze exa- mencommissie bestaat bijna een op een uit dezelfde mensen als de opleidings- commissie.
Alle instellingen kennen een College van beroep voor de examens (Cobex), dat in de meeste gevallen een onafhankelijke, externe voorzitter heeft. Er worden per jaar slechts een klein aantal gevallen aan het Cobex voorgelegd. Een aantal examencommissies heeft een toetscommissie die de kwaliteit van de toetsen bewaakt. De toetscommissie ressorteert veelal onder de examencommis- sie en bestaat uit toetsdeskundigen. Eveneens een aantal opleidingen/faculteiten kent een studierichtings- of programmacommissie waar het onderwijsniveau en de
70




BOEKHOUDER OF WAKEND OOG?

kwaliteit van het onderwijs worden vormgegeven en bewaakt. Ten slotte worden nog andere gremia genoemd die taken vervullen die ook bij de examencommissie belegd (hadden kunnen) zijn, te weten het management en de beroepenveldcom- missie.
Transparantie
De mate waarin de examencommissies transparant zijn over hun werkwijze en besluiten verschilt behoorlijk tussen de opleidingen. Sommige examencommis- sies maken van iedere vergadering een verslag, andere brengen geen verslag uit omdat de voorzitter mondeling overlegt met de directie, of omdat de directie al deel uitmaakt van de examencommissie en er daarom geen verslag meer uitgebracht hoeft te worden. Eén examencommissie communiceert via de website van de opleiding, waar onder meer wet- en regelgeving en het jaarverslag van de examen- commissie op verschijnt. Dit beeld is ook terug te vinden in de antwoorden op de vragenlijst; daarin geven twintig van de 29 examencommissies aan verslag uit te brengen van haar werkzaamheden, zes examencommissies doen dit incidenteel, en drie examencommissies nooit.
Verantwoording afl eggen
De examencommissies zijn veelal alleen verantwoording verschuldigd aan het facul- teits- of opleidingsbestuur. In een aantal gevallen maakt een mt-lid deel uit van de examencommissie, of bezoekt een mt-lid regelmatig de vergaderingen als adviseur (acht van de 29 examencommissies geven dit aan in de vragenlijst). Desondanks zeggen alle instellingen tijdens het bezoek van de inspectie ervan overtuigd te zijn, dat de onafhankelijkheid van de examencommissie niet in het geding is. Omdat de lijnen kort zijn en er geen informatie verloren gaat, is een aantal examencom- missies juist zeer tevreden met deze constructie. Andere redenen die aangevoerd worden om aan te tonen dat de examencommissie onafhankelijk is, zijn dat de examencommissie geen rol heeft in het vaststellen van cijferresultaten en dat er andere organen zijn die de kwaliteit van de toetsing en/of het programma borgen, zoals specifi eke commissies of externe organen als een beroepenveldcommissie of de Raad van Advies.
De rol van het instellingsbestuur
De leden van de examencommissie worden veelal voorgedragen of aangewezen door lagere managementlagen, zoals het faculteitsbestuur, maar zij worden formeel benoemd door het CvB.
Bij twee instellingen is sprake van centrale sturing. Dit wordt bij de ene instelling gevoed vanuit de behoefte aan uniformiteit, in verband met overstapmogelijkheden voor studenten. Bij de andere instelling wordt de centrale sturing ingezet vanuit beheersmatige motieven.
Bij de overige instellingen is sprake van slechts beperkte of soms zelfs compleet afwezige centrale aansturing. In een aantal gevallen is dan nog wel sprake van indirecte sturing op grond van centraal vastgestelde regelingen (OER), centraal aangestuurde kwaliteitszorg, een centraal onderwijsinstituut of cursussen voor alle examencommissies binnen de instelling. Voor wat betreft besluitvorming en uitvoering van haar taken zijn de examencommissies in deze instellingen autonoom. De CvB's hanteren de principes van audit en control: als het goed gaat, is er geen zwaar toezicht, als het slechter gaat, is dat toezicht er wel. Een enkel CvB is wel
71




INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS

bezig met het aanbrengen van meer structuur, bijvoorbeeld in de rapportages die examencommissie en faculteitsmanagement aan het CvB uitbrengen. Een aantal CvB's constateert een dilemma als het gaat om de sturing van examen- commissies. Enerzijds wil men centrale sturing om te voorkomen dat examencom- missies te veel hun eigen weg gaan en om de besluitvorming van examencommis- sies binnen de instelling op elkaar af te stemmen. Anderzijds erkent men ook de onafhankelijkheid van examencommissies ten opzichte van het management, tot aan het niveau van het college van bestuur, zoals dat in de wet is vast gelegd.
4. Overige opmerkingen
Sommige instellingen merken op dat de wet onduidelijk is over taken en positie van de examencommissie binnen een opleiding. Men heeft geen behoefte aan strikt voorschrijvende wettelijke regelingen, maar zo vaag en verspreid over de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) als de taken van de examencommissie nu beschreven zijn, is voor hen ook niet hanteerbaar. De examencommissies hebben behoefte aan houvast.
Een aantal examencommissies ervaart een toenemende werkdruk vanwege een toenemende aanvraag voor vrijstellingen en herkansingen. Ook uiten diverse exa- mencommissies zorgen over het instroomniveau, dat zij al jaren achteruit zien gaan. De daling van het instroomniveau heeft geleid tot bijstelling van exameneisen en tot een toename van het aantal herkansingen.
Een aantal examencommissies, ten slotte, neemt tijdens het bezoek van de on- derwijsinspectie afstand van de ingevulde enquête. Bij nadere bespreking ervan, blijkt dat men de vragen anders heeft geïnterpreteerd dan bedoeld. Soms blijken de antwoorden niet door de juiste persoon te zijn ingevuld.


72




Colofon

Inspectie van het Onderwijs
Park Voorn 4
Postbus 2730

3500 GS Utrecht
www.onderwijsinspectie.nl
Exemplaren van deze uitgave kunt u gratis bestellen bij Postbus 51 onder vermelding van het ISB-nummer of het Postbus 51-nummer.
U kunt bellen naar 0800 - 8051 (gratis) of via internet op www.postbus51.nl
ISBN: 978-90-8503-157-4
Postbus 51- nummer 22BR2009B016
Productie
Afdeling Communicatie, Inspectie van het Onderwijs Vormgeving
Blik grafisch ontwerp, Utrecht

Drukwerk
Roto Smeets Grafi Services, Utrecht
Uitgave
Inspectierapport 2009-16
April 2009
Deze publicatie staat ook op:
www.onderwijsinspectie.nl
© Auteursrecht voorbehouden
Gehele of gedeeltelijke overneming of reproductie van de inhoud van deze uitgave op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs- rechthebbende is verboden, behoudens de beperkingen bij de wet gesteld. Het verbod betreft ook gehele of gedeeltelijke bewerking.