Rechtbank Utrecht
Gevangenisstraf na ontucht met leden jongenskoor
27 oktober - Een 49-jarige man uit Utrecht is dinsdag door de
rechtbank in Utrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18
maanden wegens het plegen van ontucht met drie minderjarige jongens
die lid waren van het Roder jongenskoor. Daarnaast moet hij de acht
maanden gevangenisstraf die de rechtbank eerder voorwaardelijk oplegde
voor een soortgelijk feit uitzitten.
De slachtoffers waren toen de feiten werden gepleegd (in 2000, 2005 en
2006) allen jonger dan 16 jaar. De ontuchtige handelingen bestonden
met name uit het strelen en/of aanraken en in de mond nemen van
geslachtsdelen van de slachtoffers.
De raadsman had betoogd dat de drie aangiftes tegen de man vals waren
en had geprobeerd met een aantal documenten aan te tonen dat de
verdachte ten tijde van twee van de drie gepleegde delicten helemaal
niet ter plaatse kon zijn geweest. De rechtbank was echter van oordeel
dat op basis van de beschikbare bewijsmiddelen voldoende wettig en
overtuigend bewijs aanwezig is tegen de verdachte.
De rechtbank rekende het verdachte aan dat hij zeer kort na zijn
veroordeling voor een soortgelijk feit in 2005, waarbij aan verdachte
een forse voorwaardelijke straf was opgelegd ter voorkoming van
recidive, zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het plegen van
ontuchtige handelingen met jonge jongens. ,,Verdachte heeft er hiermee
blijk van gegeven dat hij zich niets gelegen laat liggen aan zijn
eerdere veroordeling en zich vooral laat leiden door zijn eigen
lustgevoelens'',aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft ook de berekenende proceshouding van verdachte
meegewogen bij de bepaling van de strafmaat. Enerzijds heeft hij
voortdurend geweigerd vragen te beantwoorden, maar anderzijds heeft
hij zelfs vanuit de het huis van bewaring aangevers en getuigen
benaderd en proberen te beïnvloeden. Hij heeft ook geweigerd aan
psychiatrisch en psychologisch onderzoek mee te werken.
De rechtbank legde vanwege de ernst van de feiten geen voorwaardelijke
straf op, maar zei in haar vonnis er vanuit te gaan dat het Openbaar
Ministerie te zijner tijd bij de eventuele voorwaardelijke
invrijheidstelling van de verdachte nadrukkelijk zal overwegen daaraan
nadere voorwaarden ter bescherming van de samenleving te verbinden. De
rechter woog eveneens mee dat het verblijf in een Penitentiaire
Inrichting voor iemand die veroordeeld is voor feiten als de
onderhavige in het algemeen als zwaarder wordt ervaren dan gemiddeld.
Bron: Rechtbank Utrecht
Datum actualiteit: 27 oktober 2009