Tweede voortgangsrapportage pakketmaatregelen AWBZ 2009
Kamerstuk, 4 november 2009
DLZ/KZ-U-2967344
Datum 4 november 2009
Geachte Voorzitter,
1. Inleiding
Op 23 juni 2009 stuurde ik u de eerste voortgangsrapportage
pakketmaatregel AWBZ 2009 (Kamerstukken II, 2008-2009, 30 597, nr.
79). In deze voortgangsrapportage heb ik u toegezegd u in het najaar
van 2009 opnieuw over de stand van zaken te informeren. Die toezegging
kom ik met deze rapportage na.
Zeker van zorg, nu en straks. Dat staat mij voor ogen bij de
langdurige zorg. Zorg die beschikbaar moet blijven voor onze kwetsbare
medemensen, zoals verstandelijk gehandicapten en zwaar dementerenden.
Om dit te bereiken heb ik in mijn brief van 13 juni 2008 een aantal
beleidsvoornemens aangekondigd. De pakketmaatregel AWBZ die per 1
januari 2009 is ingevoerd is daar een onderdeel van.
Bij het innemen van een standpunt over de effecten van de
pakketmaatregel AWBZ zijn feiten en verwachtingen niet altijd in
balans. Individuele cliënten en zorgaanbieders merken de gevolgen.
Cliënten zijn bang dat hun begeleiding vermindert of afneemt en moeten
op zoek naar een andere oplossing. Zo'n verandering van situatie is
natuurlijk altijd lastig. Zorgaanbieders hebben te maken met minder
cliënten en maken zich vaak zorgen hoe hun (voormalige) cliënten zich
zullen redden zonder hun begeleiding. Daartegenover staat het beeld
vanuit de kwantitatieve effecten, bijvoorbeeld uit de monitor van het
CIZ. Deze laat zien dat de indicaties voor begeleiding afnemen en dat
het hierbij vooral om mensen met lichtere zorgvragen gaat. De effecten
van de pakketmaatregel AWBZ, zoals die zich nu laten zien, zijn in
overeenstemming met het ingezette beleid en beoogde doelen. Alles
tegen elkaar afwegend ben ik op dit moment van mening dat de
pakketmaatregel AWBZ bijdraagt aan mijn beleidsdoelsteling: de AWBZ
houdbaar en solidair maken voor de toekomst. Ik merk hierbij wel op
dat ik de definitieve balans pas medio 2010 kan opmaken. Immers het
jaar 2009 is een overgangsjaar, er geldt een gewenningsregeling en het
herindicatietraject is nog in volle gang en zal voor bepaalde groepen,
zoals kinderen, ook doorlopen in 2010. Veel cliënten zullen pas vanaf
januari 2010 de gevolgen merken. Ik zal dan ook nauwlettend de
effecten van de pakketmaatregelen blijven volgen en u daar medio 2010
opnieuw over informeren.
In deze voortgangsrapportage volg ik (grotendeels) de opzet van de
vorige en bespreek eerst het beschikbare cijfermateriaal in paragraaf
3 tot en met 5. Vervolgens kom ik bij de effecten voor specifieke
belanghebbenden en de moties die u naar aanleiding van het debat op 2
juli jl. heeft ingediend. Ik eindig met de stand van zaken van bij de
jeugd.
2. Monitor cliëntenorganisaties
In tegenstelling tot de pakketmaatregelmonitor van het CIZ, die
kwantitatief van aard is, is de cliëntenmonitor kwalitatief van aard.
Bij de cliëntenmonitor gaat het om de ervaringen van de cliënten in
beeld te brengen. De nadruk ligt op de veranderingen rond begeleiding.
Daarnaast is er aandacht voor verpleging en verzorging thuis. In het
voorjaar 2009 is een eerste verkenning gedaan onder 1500 cliënten. Dit
najaar heeft een nieuwe peiling plaatsgevonden onder 2500 mensen,
gespreid over alle doelgroepen en leeftijden. De cliëntenmonitor zal
eind november/begin december worden uitgebracht. De
cliëntenorganisaties hebben mij wel al een eerste indruk laten weten.
Uit de laatste peiling onder cliënten komen vijf aandachtspunten naar
voren. Het eerste aandachtspunt is de erkenning dat begeleiding
belangrijk is. Ik erken dat, daarom is de toegang tot begeleiding
alleen beperkt voor mensen met een lichte zorgvraag. Tweederde van de
mensen geeft aan dat begeleiding belangrijk is. Redenen die zij noemen
zijn bijvoorbeeld `zich niet kunnen redden in het dagelijks leven door
beperkingen', `zinvolle dagbesteding' en `aangaan van sociale
contacten'.
Het tweede aandachtspunt is de verandering in begeleiding. Voor een
deel van de ondervraagde mensen gaat de geïndiceerde begeleiding
omhoog of blijft gelijk. Overwegend is er een aanmerkelijke
achteruitgang (63%, tweede peiling). In de peiling is allereerst
verkend of die achteruitgang problemen geeft in het dagelijks leven
van de betreffende mensen. Veel mensen noemen problemen die liggen op
gebieden als `zich kunnen redden bij zelfstandig wonen', `eenzaamheid
en sociaal isolement' (vooral ouderen), `een zinvolle besteding van de
vrije tijd', `dreigende of reële belasting van mantelzorgers'.
Een kwart van de mensen die `achteruitgaan' kan de hulpvraag naar
eigen zeggen nog steeds goed opvangen; eveneens een kwart kan dat
grotendeels. Voor 40% is dat echter niet het geval of maar een beetje;
en 10% weet het nog niet.
Een derde aandachtspunt is het zoeken naar alternatieve hulp buiten de
AWBZ. Meestal zoeken mensen naar een combinatie van hulp uit eigen
kring en een verzoek aan een formele instantie zoals bijvoorbeeld MEE
of het Wmo-loket.
Een vierde aandachtspunt zijn specifieke knelpunten die met name
gezinnen met een thuiswonend chronisch ziek danwel gehandicapt kind
ondervinden. Het betreft bijvoorbeeld het feit dat respijtzorg minder
mogelijk zou zijn. In paragraaf 9.2 ga ik hierop in.
Als vijfde aandachtspunt noemen de cliëntenorganisaties knelpunten bij
(volwassen) mensen met een chronische ziekte, verstandelijke of
lichamelijke handicap en 75-plussers met veel hulpbehoefte. Hier doet
het zich voor dat mensen die redelijk gezond zijn maar eenzaam nu geen
dagbesteding meer krijgen vanuit de AWBZ. Ook gaat het om
jong-volwassenen die een verminderde toegang hebben tot `begeleid
zelfstandig wonen'. De gemeenten hebben hier op grond van de Wmo een
taak maar die wordt, volgens de cliëntenorganisaties, niet overal even
snel opgepakt. Ook de rol van MEE komt nog niet voldoende uit de verf,
zo constateren de cliëntenorganisaties. Ik verwijs hiervoor naar de
paragrafen over de gemeenten en MEE.
Uit dit eerste signalement van de gezamenlijke cliëntenorganisaties
blijken dus veel zorgen. Zodra de cliëntenorganisaties hun monitor
definitief hebben afgerond zal ik met hen over deze zorgen overleggen.
3. Kwantitatieve monitor CIZ
Het CIZ monitort voor VWS de effecten van de pakketmaatregel. Vorig
jaar had het CIZ een verkenning gemaakt van het aantal cliënten dat
door de maatregelen wordt geraakt. Voorspeld werd dat door de
invoering van de toegangsdrempel in de functie begeleiding
uiteindelijk 27% geen recht meer zal hebben op begeleiding. Het gaat
dan om ruim 60.000 van de ca. 230.000 cliënten die ultimo 2008 een
indicatie hadden voor ondersteunende en/of activerende begeleiding.
Van de 230.000 cliënten loopt een deel de indicatie af in het jaar
2009. Ook meldt een deel zich in de loop van 2009 voor een
herindicatie in verband met een gewijzigde zorgvraag. Deze mensen doen
zelf een aanvraag bij het CIZ- regiokantoor. Het grootste deel van de
cliënten heeft een in 2010 of later doorlopende indicatie. Op grond
van het overgangsrecht behouden deze cliënten hun aanspraak op
ondersteunende en/of activerende begeleiding tot 1 januari 2010. Het
CIZ benadert deze mensen via een apart
herindicatietraject-pakketmaatregelen (PMHI). Het gaat hierbij om
circa 130.000 personen.
Het CIZ brengt rapportages vanuit verschillende gezichtspunten:
* De PM-Monitor (bijgaand). Hierin beschrijft het CIZ de
ontwikkeling van het aantal indicaties in het reguliere traject
van het CIZ;
* De stand van zaken van het herindicatietraject (PMHI). Deze
indicaties gaan pas in per 1-1-2010;
* de gemeentemonitor: hierin volgt het CIZ voor iedere gemeente
afzonderlijk de in totaal 230.000 cliënten die ultimo 2008 een
indicatie hadden voor ondersteunende en/of activerende
begeleiding;
* individuele gemeenterapportage: gemeenten die hierover een
afspraak hebben gemaakt met het CIZ kunnen individuele
cliëntgegevens krijgen van de mensen die begeleiding verliezen.
Uiteraard alleen met toestemming van de cliënt.
3.1. Pakketmaatregelen op koers
In deze paragraaf vat ik de belangrijkste uitkomsten van de gevolgen
van de pakketmaatregelen samen.
a. De toegang tot AWBZ-begeleiding wordt afgeremd
Ten eerste is met de maatregel een teruggang beoogd van het aantal
indicaties voor begeleiding voor verzekerden met lichte beperkingen.
Uit de CIZ-monitor blijkt dat door de toegangsdrempel inderdaad een
volumebeperking plaatsvindt. Ten opzichte van de eerste helft van 2007
zijn 33% minder extramurale indicaties afgegeven met een vorm van
begeleiding. Dit wijst erop dat de maatregel uitwerkt als bedoeld.
Beoogd was om vooral de inzet van de individuele begeleiding te
beperken. Dit blijkt inderdaad te gebeuren. De teruggang van het
aantal indicaties met begeleiding in groepsverband is minder
substantieel gedaald.
Op grond van het onderzoek van CIZ en Bureau HHM van vorig jaar was te
verwachten dat ongeveer 27% van de mensen met extramurale indicatie
met een vorm van begeleiding hun aanspraak zou verliezen als gevolg
van invoering van de toegangsdrempel. Deze voorspelling lijkt redelijk
uit te komen. Het CIZ concludeerde dit ook op grond van de landelijke
versie van de gemeentemonitor. De gemeentemonitor is de monitor die
het CIZ opstelt ten behoeve van de informatievoorziening aan
gemeenten. Ook de tussenstand van het herindicatietraject is in lijn
met de verwachtingen. Van de mensen met een in 2010 of later
doorlopende indicatie blijkt ongeveer een kwart op grond van de cesuur
lichte beperkingen te hebben. Ook dit wijst erop dat de ingevoerde
toegangsdrempel conform de verwachtingen is.
b. Het geïndiceerde volume per verzekerde wordt beperkt
Naast de toegangsdrempel is per 1 januari 2009 een normering
ingevoerd. Deze normering beoogt het aantal uren individuele
begeleiding te beperken. Zoals uit het CIZ/HHM onderzoek van vorig
jaar bleek, was het zorgvolume per verzekerde in de loop der jaren
aanzienlijk gestegen. Met de invoering van de normering lijkt hieraan
een einde gekomen. De gemiddelde zorgomvang van individuele
begeleiding is van gemiddeld 3,0 uur per week in de eerste helft van
2007 gedaald naar 2,5 uur per week in 2009. In dit cijfer zijn
indicaties voor palliatief terminale zorg (PTZ) buiten beschouwing
gelaten. Bij begeleiding in groepsverband (dagbesteding) is geen
normering ingevoerd. Daar zien we zelfs een lichte stijging van het
aantal dagdelen per indicatie.
c. Vooralsnog geen substitutie of afwenteling naar andere AWBZ-
functies
De monitor van het CIZ geeft geen aanwijzingen dat de
pakketmaatregelen leiden tot een extra zorgvraag van persoonlijke
verzorging of AWBZ-verblijf. Het CIZ constateert dat de toename van
het aantal extramurale indicaties zonder begeleiding een trend is die
de afgelopen jaren al zichtbaar was en niet samenhangt met de
pakketmaatregelen. Het aantal ZZP-indicaties is ten opzichte van het
eerste halfjaar van 2007 ongeveer gelijk gebleven. Er zijn dus geen
aanwijzingen dat het minder indiceren van begeleiding leidt tot een
toename van de vraag naar andere vormen van extramurale of intramurale
AWBZ-zorg.
3.2 Het kwantitatieve beeld naar achtergrondkenmerken en cliëntgroepen
Het CIZ rapporteert ook over de gevolgen van de pakketmaatregelen naar
achtergrondkenmerken van verzekerden in de AWBZ. Het gaat dan steeds
om extramurale indicaties. In het onderzoek zijn dus de indicaties
voor langdurig verblijf (ZZP-indicaties) niet betrokken. Samengevat
blijkt ten aanzien van het aantal afgegeven extramurale indicaties
dat:
* de daling bij cliënten met een indicatie voor weinig zorg sterker
is dan bij cliënten met een indicatie voor veel zorg;
* de daling bij verzekerden met een enkelvoudige zorgvraag (alleen
begeleiding) sterker is dan bij verzekerden met een meervoudige
zorgvragen (ook andere AWBZ-functies);
* de daling bij alle leeftijdcategorieën, maar in het algemeen wat
groter bij volwassenen en bij 65 plussers dan bij jeugd (jeugdigen
die door CIZ zijn geïndiceerd);
* de daling sterker is bij verzekerden met de grondslagen somatische
aandoening (SOM), psychiatrische aandoening (PSY), zintuigelijke
handicap (ZG), dan bij verzekerden met een psychogeriatrische
grondslag (PG) verstandelijke handicap (VG), en lichamelijke
handicap (LG).
Deze bevindingen zijn op hoofdlijnen conform verwachting.
De geconstateerde afname van het aantal indicaties in de ZG-sector
komt vooral omdat er in het eerste halfjaar een achterstand is
ontstaan in het indicatieproces. Deze achterstand is onder andere
ontstaan doordat voorheen veel zorg werd toegekend via de zogenaamde
standaardindicatieprotocollen. Die zijn per 1 januari 2009 afgeschaft
omdat bij iedere cliënt getoetst moet worden of er sprake is van
lichte, matige of ernstige beperkingen op het terrein van
zelfredzaamheid. Dit kost meer tijd dan voorheen. Daarnaast speelt een
rol dat in deze sector veel kortdurende trajecten voorkomen, dit
brengt veel indicatieaanvragen met zich mee. Per 1 juli bedroeg deze
achterstand 5.500 aanvragen. Het CIZ heeft deze achterstand inmiddels
weggewerkt. Daarnaast is voor deze groep vermoedelijk de overheveling
van onderdelen van de oude functie activerende begeleiding (AB) naar
de functie behandeling relevant. De groep zintuiglijk gehandicapten
met een doorlopende indicatie benadert het CIZ in de tweede helft van
2009 voor een herindicatie.
Bij de verzekerden met een lichamelijke handicap (LG) is juist een
stijging van het aantal indicaties waarneembaar. Deze stijging is het
gevolg van een in 2008 ingevoerde nieuwe afbakening met de grondslag
somatiek (SOM).
Bij alle 10 subgroepen is in het eerste halfjaar van 2009 ten opzichte
van het eerste halfjaar van 2007 een daling van het volume individuele
begeleiding per positieve indicatie te constateren. Twee groepen
verdienen hier nadere aandacht. Het gemiddeld aantal uren individuele
begeleiding bij de groep PG ouder dan 65 daalt van 2,6 naar 1,4 uur.
Dit is een behoorlijke terugval. De achtergrond hiervan is momenteel
nog niet helder. Voorts is een daling te zien bij de groep VG-jeugd
van 4,1 naar 2,7 uur. Ook hier wil ik samen met het CIZ de
verklaringen en eventueel benodigde maatregelen bekijken. In paragraaf
10 ga ik in op de effecten op begeleiding groep (dagbesteding).
4. Herindicatietraject CIZ
Het herindicatietraject vordert, er zijn nu (stand t/m week 43) ruim
113.000 brieven verzonden. In totaal verwacht het CIZ dat het zal gaan
om 130.000 cliënten. Er zijn ruim 71.000 dossiers afgesloten. Er
moeten nog zo'n 17.000 aanvraagformulieren verzonden worden. Het
percentage dat begeleiding verliest ligt nu rond de 25%.
In het herindicatietraject zijn als eerste cliënten uit de sector
verpleging en verzorging aan de beurt geweest. Vervolgens zijn
cliënten uit de ggz en de gehandicaptensector benaderd. Ook is het CIZ
inmiddels begonnen om de groep zintuiglijk gehandicapten aan te
schrijven, het betreft 5.100 formulieren. De groep zintuiglijk
gehandicapten worden centraal door het CIZ behandeld gezien de
specifieke deskundigheid die voor deze groep benodigd is.
In het herindicatietraject wordt alleen gekeken naar de functie
begeleiding. Gebleken is dat in het geval van kinderen deze aanpak
nadelen heeft. Het betreft een kwetsbare groep die vaak gebruik maakt
van meerdere vormen van AWBZ-zorg. Daarom heeft het de voorkeur in het
geval van kinderen om integraal te kijken. Ik heb daarom besloten, in
overleg met het CIZ, dat in het geval van kinderen tot 18 jaar de
gehele zorgvraag bekeken worden door het CIZ. Het betreft 10.500
kinderen en de indicatiestelling zal in het eerste kwartaal van 2010
plaatsvinden. De betrokken cliënten en hun ouders worden hiervan door
het CIZ vóór 10 november 2009 op de hoogte gesteld. Het betekent dat
het "oude" indicatiebesluit geldig blijft tot uiterlijk 1 mei 2010.
Het is wel mijn bedoeling en die van het CIZ om deze cliënten in het
eerste kwartaal van 2010 van een indicatiebesluit te voorzien dat
ingaat op 1 april 2010. De datum van 1 mei is nodig voor eventuele
onvoorziene gevallen. Daarnaast heb ik met het CIZ afgesproken dat zo
nodig (een deel van de) ongeveer 6000 cliënten wiens indicatie in het
eerste kwartaal van 2010 afloopt, pas in dat kwartaal worden
geherïndiceerd. Deze aanpak zorgt ervoor, zo heeft het CIZ mij
gegarandeerd, dat alle overige groepen voor het einde van het jaar van
een besluit zijn voorzien. Dit betekent dus ook, helaas, dat een
aantal cliënten pas rond de feestdagen een nieuw indicatiebesluit
zullen ontvangen. Ik ben mij ervan bewust dat dit in een aantal
gevallen zo rond de feestdagen extra aangrijpend kan zijn voor de
cliënt. Ik heb daarom aan het CIZ en MEE gevraagd hierover goed te
communiceren en afspraken te maken hoe MEE op deze groep cliënten
extra alert kan zijn.
5. MEE
Aan de 22 MEE-organisaties is begin 2009 een tijdelijke subsidie
verstrekt om cliënten die hun begeleiding in 2009 volledig verliezen
kortdurend te ondersteunen bij het zoeken naar mogelijkheden om
voortaan zelfstandig te kunnen functioneren of hun ondersteuning
zelfstandig te kunnen organiseren. In augustus 2009 heb ik MEE
gevraagd om haar taak met betrekking tot de pakketmaatregelen AWBZ per
direct uit te breiden, en ook de mensen te ondersteunen van wie de
nieuwe indicatie op 1 januari 2010 ingaat, of die hun begeleiding niet
volledig verliezen maar wel in uren achteruit gaan. MEE ondersteunt
vanaf dat moment alle mensen die in 2009 worden geherindiceerd en hun
indicatie voor begeleiding verliezen of terugvallen in aantallen uren
begeleiding.
Medio oktober, twee maanden na de verruiming van de taak van MEE,
hebben zich 1.124 mensen gemeld. Hoewel in de laatste anderhalve maand
een substantiële stijging van het aantal cliënten plaats heeft
gevonden die naar schatting door zal groeien, is dit aantal laag in
vergelijking met de potentiële omvang. Ik ben dan ook met MEE in
gesprek om te bezien op welke manier de toegekende subsidie in zijn
geheel zinvol kan worden ingezet. Daarbij denk ik primair aan de groep
mensen die pas in december of begin volgend jaar een herindicatie
krijgt, of de mensen die zich nog niet tot MEE hebben gewend omdat zij
hopen dat hun bezwaar tegen hun herindicatie wordt gehonoreerd.
In het signalement dat ik van MEE ontving, geeft MEE aan dat, in
tegenstelling tot de verwachting, de ondersteuning zich niet alleen
richt op individuele gevallen, maar ook op andere betrokken actoren
zoals zorgaanbieders en gemeenten. Die collectieve taak in het kader
van de pakket-maatregel richt zich op het maken van afspraken over
(verbetering in) doorverwijzing, het delen van informatie tussen
netwerkpartijen en het meedenken aan oplossingen.
5.1 Cliënten en vraagtype
De aanpak van MEE is gebaseerd op het versterken en/of vergroten van
het sociale netwerk van de cliënt. Soms is het netwerk niet toereikend
en bieden vrijwilligers of collectieve activiteiten een oplossing. MEE
ondersteunt dan de cliënt bij de zoektocht naar alternatieven.
De cliëntencategorie `ouderen en mensen met een beperking' is relatief
oververtegenwoordigd bij de cliënten die MEE ondersteunt. De meeste
vragen die cliënten stellen liggen op het gebied van `wonen &
samenleven'. De vragen komen voort uit het zoeken naar alternatieven
voor dagbesteding, begeleiding bij administratieve ondersteuning of
begeleiding bij bezoek aan officiële instanties. Een ander
levensgebied waarbinnen cliënten veel vragen stellen is het
levensgebied `vrije tijd en sport'. Dit zijn vragen over de manier
waarop cliënten hun vrije tijd kunnen invullen, zoals bijvoorbeeld
normaal begaafde autisten die voorheen ambulante begeleiding kregen
voor sportdeelname.
5.2 Uitstroom en alternatieve voorzieningen
Op dit moment is het traject bij 255 cliënten afgerond. Hiervan hebben
88 cliënten geen ondersteuning meer nodig (ook geen mantelzorg) en
doen 64 cliënten een beroep op mantelzorgers of vrijwilligers. 103
cliënten hebben een alternatieve voorziening nodig. Alternatieve
voorzieningen zijn bijvoorbeeld dagvoorzieningen gezamenlijk opgezet
door zorg- en welzijnsaanbieders, logeerkringen door
welzijnsorganisaties, formulierenbrigades door welzijnsorganisaties en
gemeentelijke ondersteuning bij financiële administratie thuis.
6. Rapid response team
Ter uitvoering van de motie Wolbert/Wiegman-van Meppelen Scheppink (TK
2007-2008, 31 700-XVI, nr. 53) heb ik op VWS een rapid response team
ingesteld. Dit team heeft tot nu toe 35 meldingen gehad. De meldingen
betreffen signalen over de toepassing van de pakketmaatregel op
kinderen, zintuiglijk gehandicapten en de gevolgen voor dagbesteding.
Ook hebben diverse burgers hun individuele situatie voorgelegd.
Daarnaast is er een aantal meldingen binnengekomen die wel op de AWBZ
betrekking hadden maar niet op de pakketmaatregel AWBZ. De signalen
zijn ondersteunend geweest voor mijn beleidsinzet als het gaat om de
groep zintuiglijk gehandicapten, kinderen en de gevolgen voor de
dagbesteding. Ik kom op deze groepen later nog terug. Verder zijn de
signalen vooral van belang om een beeld te krijgen over de gevolgen
van de pakketmaatregel in de praktijk. Er zijn geen signalen geweest
die tot actie voor die individuele situatie hebben genoopt.
7. Grondslag psychosociaal probleem
Bij de pakketmaatregel is begeleiding voor mensen met een
psychosociaal probleem volledig vervallen. De grondslag psychosociaal
probleem is immers uit de AWBZ verdwenen. Dit is omdat de
ondersteuning die zij krijgen veeleer aansluit bij de taken van de
gemeenten in het kader van de Wmo. Het volledige bedrag dat met
begeleiding voor mensen op grond van een psychosociaal probleem
gemoeid was, is naar gemeenten gaan. Ik vind het ook in dit geval van
belang dat gemeenten dit geld besteden aan de doelgroepen waarvoor het
geld is bestemd; dak- en thuislozen, ouderen, vrouwenopvang en
multi-problemgezinnen. Omdat ik nogal eens signalen ontvang dat dit
niet altijd het geval is, zal ik een quick scan laten uitvoeren naar
de besteding van deze middelen door gemeenten en zonodig maatregelen
nemen.
8. Aanpak gemeenten in verband met pakketmaatregel
Ter compensatie van de gevolgen van de pakketmaatregel krijgen
gemeenten een bedrag van EUR 127 miljoen structureel. Dit bedrag is
inmiddels verdeeld over gemeenten. De wethouders die verantwoordelijk
zijn voor het welzijnsbeleid weten hiermee hoeveel geld er extra
beschikbaar is voor besteding aan welzijn en kunnen hiermee aan de
slag. Ik ga er ook vanuit dat deze middelen zullen worden besteed aan
de bevordering van de participatie van mensen met een beperking die
eerder een beroep deden op de AWBZ.
Gemeenten zijn op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo) verantwoordelijk voor de participatie van mensen met een
beperking. Het welzijnsbeleid dat hierop gericht is, is flink in
ontwikkeling. Ik kom in het land veel goede voorbeelden tegen waarbij
mensen met elkaar worden verbonden en waarbij niet altijd een
individuele professionele voorziening hoeft te worden ingezet. Ik heb
op het Wmo-congres reeds de hoofdlijnen van mijn visie op Welzijn
Nieuwe Stijl neergezet. Binnenkort stuur ik u een brief over Welzijn
Nieuwe Stijl. Bij Welzijn Nieuwe Stijl past een verschuiving van
individuele voorzieningen naar collectieve voorzieningen en een
verschuiving van formele naar informele zorg. Een ontwikkeling die
goed aansluit bij de achtergrond van de pakketmaatregel in de AWBZ.
Want van gemeenten wordt niet verwacht dat zij AWBZ-voorzieningen één
op één kopiëren in de lokale situatie. De pakketmaatregel gaat er
immers vanuit dat mensen met problemen met participatie daar in eerste
instantie zelf een oplossing voor vinden, samen met hun sociale
netwerk. In een aantal gevallen kunnen mensen dat niet geheel
zelfstandig opvangen en zullen zij een extra beroep doen op lokale
ondersteuning.
Ik wil hier graag het voorbeeld van de gemeente Meppel noemen: zij
maakt een omslag in het beleid met het collectief aanbieden van een
boodschappendienst, rolstoelcenter, klussendienst, administratiepool
en een was- en strijkcentrale. Nu verstrekt de gemeente nog veel
individuele voorzieningen. Het is de bedoeling dat Meppelers in hun
directe woon- en leefomgeving gebruik kunnen gaan maken van deze
voorzieningen.
Participatie wordt gestimuleerd door mensen met elkaar in contact te
brengen. Ouderen kunnen gestimuleerd worden deel te nemen aan
welzijnsactiviteiten in buurthuis of wijkcentrum. Boodschappen en
kleine klusjes in en rond het huis kunnen vaak goed door vrijwilligers
of bijvoorbeeld mensen met een uitkering worden verricht, zoals ik in
mijn brief over de samenhang tussen de Wmo, WWB, Wsw en WIJ heb
beschreven.
Juist door het uitbreiden van iemands netwerk kan eenzaamheid worden
tegengegaan. Het wordt bovendien makkelijker om aan iemand te vragen
om een klein klusje iets te doen. Mensen die eenzaam zijn help je
juist meer door ze met andere mensen in hun omgeving in contact te
brengen dan met professionele hulp. Dit vraagt om het aanbieden van
meer collectieve voorzieningen én om het toegankelijk maken van die
voorzieningen voor mensen die daar nu geen gebruik van (kunnen) maken.
In de gemeente Amersfoort is een project waarmee sociaal isolement
wordt tegengegaan. In dit project werken vrijwilligers en
hulpverleners samen om zoveel mogelijk alleenstaande ouderen te
bezoeken en hun in contact te brengen met andere ouderen of andere
sociale netwerken.
Om de effecten van pakketmaatregelen bij gemeenten zo goed mogelijk te
volgens, spreek ik periodiek met diverse gemeenten. Op 2 november jl.
was de jongste bespreking. In het gesprek kwam naar voren dat
gemeenten vooral bij enkele specifieke groepen nadelige effecten van
de pakketmaatregel merken. Hierbij gaat het om mensen met een
auditieve beperking en kinderen. Gemeenten geven aan dat het niet
eenvoudig is om aan mensen met een auditieve beperking
welzijnsarrangementen aan te bieden, omdat daarvoor specifieke kennis
nodig is. Voor - vooral kleinere - gemeenten kan het moeilijk zijn
deze kennis te ontwikkelen omdat het om zeer kleine aantallen kan
gaan. Voor andere gemeenten kan gelden dat relatief veel mensen met
een auditieve beperking zich daar geconcentreerd gevestigd hebben
vanwege de voorzieningen die daar worden geboden. Dit geldt
bijvoorbeeld voor de gemeente Groningen. Ik kom hier in paragraaf 9.3
op terug. Rond kinderen melden gemeenten dat de afstemming met de
jeugdzorg niet altijd eenvoudig verloopt.
Tot slot kwam als aandachtspunt naar voren de dagbesteding. Waar voor
mensen met lichte beperkingen op het terrein van zelfredzaamheid,
dagbesteding vanuit de AWBZ niet meer mogelijk is, wordt door hen nu
veelal een extra beroep gedaan op ondersteuning van de gemeenten. De
gemeenten gaven aan hier initiatieven in te nemen, maar dat dit nog
wel enige ontwikkeling vergt. Deze nieuwe initiatieven en de overgang
naar nieuwe en meer collectieve arrangementen kunnen (ook) voor
aanbieders lastig zijn. Zorgaanbieders verwachten soms dat gemeenten
`op de oude voet' het AWBZ-aanbod overnemen. Ook zijn er gemeenten die
zelf initiatieven ontwikkelen zoals de gemeente Tilburg. Zij hebben
een daginloop georganiseerd waarbij AWBZ-aanbieders en
welzijnsorganisaties samenwerken. Ouderen kunnen hier binnenlopen voor
een kopje koffie en het aangaan van sociale contacten. Wij hebben
afgesproken dat, waar nodig, de gemeenten zullen worden ondersteund
bij het inzichtelijk maken van gebruikte methoden en het verspreiden
hiervan. Een laatste punt is dat gemeenten aangaven nog
verbetermogelijkheden te zien in de informatievoorziening vanuit het
CIZ. De verbetermogelijkheden zullen worden besproken met het CIZ.
9. Specifieke cliëntgroepen
9.1 Afbakening AWBZ en onderwijs
In verband met de inzet van AWBZ-zorg tijdens onderwijs is in de
vorige voortgangsrapportage een wijziging van de beleidsregels
aangekondigd, die inmiddels is geëffectueerd. Dit betekent, in geval
er ook AWBZ-begeleiding noodzakelijk is tijdens onderwijs, dat de
omvang van de aanspraak een klasse hoger kan worden vastgesteld.
Zoals al aangegeven zullen kinderen tot 18 jaar in het eerste kwartaal
van 2010 geherindiceerd worden. Hierbij wordt naar de gehele zorgvraag
gekeken. In 2010 zal dan ook meer duidelijk worden of de wijziging in
de toekenning van AWBZ-begeleiding voor kinderen met een indicatie
voor speciaal onderwijs volstaat om hun deelname aan onderwijs te
continueren.
Op dit punt blijf ik daarom samen met de staatssecretaris van OCW
alert zodat gereageerd kan worden, mochten zich begin 2010 alsnog
problemen voordoen als het gaat om de deelname van AWBZ-geïndiceerde
kinderen aan het speciaal onderwijs. Dit gebeurt in nauw overleg met
de sector speciaal onderwijs en hun koepel, de WEC-Raad.
In dit verband zijn ook de EUR 10 miljoen compensatiemiddelen van
belang die OCW beschikbaar heeft om de effecten van de
pakketmaatregelen AWBZ op te vangen. OCW is bezig verschillende
varianten uit te werken voor de meeste gepaste inzet van die EUR 10
miljoen in overleg met betrokken partijen.
Daarnaast heeft de WEC-Raad het voornemen om in overleg met de
kinderdag centra (KDC's) te bezien hoe nauwere samenwerking mogelijk
is, niet alleen door het aanbod van een KDC te integreren in het
speciaal onderwijs maar ook door te bezien hoe speciaal onderwijs te
integreren is in het aanbod van een KDC. Hierdoor is sneller
doorstroming te realiseren en kan een betere uitwisseling van kennis
ontstaan.
9.2 AWBZ en kinderen
Ook voor kinderen geldt bij de functie begeleiding dat er sprake moet
zijn van matig tot zware beperkingen op één of meer van de in de
aanspraak genoemde vijf terreinen.
Ik heb langs diverse wegen signalen gekregen dat deze beperking leidt
tot zorgen bij ouders en zorgverleners. De grootste zorg richt zich
vooral op de vraag of de situatie thuis nog te behappen is voor de
ouders bij vermindering van de begeleiding.
Bij verdere verkenning van deze problematiek bleek dat het bij
kinderen van belang is om hun situatie meer integraal te indiceren.
Juist omdat mantelzorg, gebruikelijke zorg en andere vormen van zorg
in samenspel met begeleiding voor deze groep zo essentieel zijn. Dat
is aanleiding geweest om een aantal acties te ondernemen. Er is naar
de toepasbaarheid van de indicatiestellingregels voor kinderen
gekeken.
Om de beperkingen van kinderen vast te kunnen stellen heeft het CIZ
het onderzoeksinstrumentarium opnieuw onder de loep genomen en, mede
op basis van de ICF-Children en Youth, deze beter afgestemd op de
gemiddelde mogelijkheden van kinderen. Op die manier kan ook beter
worden beoordeeld of er bij kinderen sprake is van lichte dan wel
matig tot zware beperkingen.
De beleidsregels indicatiestelling AWBZ worden waar het gaat om
gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen en de mogelijkheden van
respijtzorg om ouders te ontlasten in de zorg thuis voor hun kind nog
een keer kritisch tegen het licht gehouden. Vooral met de vraag of dat
ze leiden tot dat doel waartoe ze moeten leiden (beperking van de
toegang voor mensen met een lichte zorgvraag, voorkomen dat beperking
leidt tot verwaarlozing of intramuralisering). Uitgangspunt hierbij is
voor mij dat zoveel als mogelijk en verantwoord is tegemoet moet
worden gekomen aan de inzet van ouders om hun kind thuis te verzorgen
en te verplegen.
Ten derde is met het CIZ afgesproken dat kinderen integraal
geïndiceerd worden. Herindicatie in het kader van de pakketmaatregelen
vind, zoals ik u eerder meldde, in beginsel `smal' plaats. Dat wil
zeggen dat alleen de behoefte aan de zorgvraag begeleiding wordt
getoetst. Vanwege het bij kinderen ingewikkelder samenspel tussen
gebruikelijker zorg, mantelzorg, overige functies en begeleiding heb
ik ervoor gekozen kinderen integraal te laten indiceren. Dat wil
zeggen dat naar hun gehele zorgvraag wordt gekeken en dus ook
(her)indicate voor alle AWBZ-functies plaatsvindt.
9.3 Zintuiglijk gehandicapten
Tijdens het AO van 2 juli 2009 heb ik een verkennend onderzoek naar de
effecten van de pakketmaatregel bij de zintuiglijk gehandicapten (ZG)
en vooral de uitwerking van de beleidsregels indicatiestelling
toegezegd. Inmiddels heeft Tangram dit onderzoek uitgevoerd (zie
bijlage). De ZG-sector is een kleine sector. Minder dan 2,5% van de
CIZ-indicaties heeft betrekking op de grondslag zintuiglijke handicap.
Uit het onderzoek van Tangram komt naar voren dat er binnen deze
kleine doelgroep grote verschillen in zorgvragen zijn van mensen met
een visuele handicap, mensen met een auditieve handicap en mensen met
een dubbelzintuiglijke handicap (doofblinden). Het verkennend
onderzoek van Tangram is voor mij aanleiding om samen met het CIZ te
bezien of het instrumentarium (B-formulier, software) van het CIZ
voldoende is toegerust om de beperkingen van de verschillende
ZG-groepen goed in beeld te brengen. Een andere belangrijke observatie
is dat de uitwerking van de pakketmaatregelen sterk verschilt voor elk
van de groepen. In het vervolg van deze paragraaf ga ik
achtereenvolgens in op deze verschillende cliëntgroepen en geef ik per
cliëntgroep concrete vervolgstappen aan.
Doofblinden
Doofblinden zijn een kwetsbare doelgroep, juist hiervoor is de AWBZ
bedoeld. Doofblinden hebben een dubbelzintuiglijke handicap die grote
beperkingen met zich meebrengt op het gebied van communicatie,
informatieverwerking en oriëntatie. In de zomermaanden is onrust
ontstaan omdat voor aanvragen voor één specifiek landelijk
georganiseerd onderdeel van het aanbod aan doofblinden, de
begeleidersvoorziening doofblinden, een twintigtal negatieve
indicaties is afgegeven. Ik wil benadrukken dat de continuïteit van
dit product, de begeleidersvoorziening doofblinden, niet ter discussie
staat. Ik heb de aanbieders van deze voorziening (Viataal en Kalorama)
gevraagd dit aanbod te continueren, binnen de bestaande
productieafspraken met het zorgkantoor. Samen met het College voor
zorgverzekeringen (CVZ) ga ik helderheid verschaffen of de
begeleidersvoorziening doofblinden naar zijn aard onder de
AWBZ-functie begeleiding valt of dat aanvullende maatregelen nodig
zijn. Met het CIZ ben ik in overleg om de indicatiestelling voor
AWBZ-begeleiding voor deze doelgroep (weer) laagdrempelig toegankelijk
te maken, bijvoorbeeld met behulp van een Standaard Indicatie
Protocol.
Auditieve beperkingen
Binnen de auditieve sector heeft de pakketmaatregel niet dezelfde
consequenties voor alle aanbieders. Aandacht voor de consequenties van
de pakketmaatregel wordt vooral gevraagd door de bovenregionaal
werkende aanbieders (Noorderbrug en GGMD) van de oude functie
ondersteunende begeleiding. Deze aanbieders bieden in omvang beperkte
vormen van ambulante ondersteuning aan doven en slechthorenden. Andere
aanbieders in de auditieve sector bieden andere vormen van zorg en
daar lijkt sprake van een verschuiving van de oude functie activerende
begeleiding naar de functie behandeling.
De signalen van de bovenregionaal werkende aanbieders Noorderbrug en
GGMD hebben betrekking op negatieve indicaties voor bijvoorbeeld hulp
bij administratie, begeleiding bij bezoek aan artsen en instanties en
ondersteuning bij opvoedingsvragen. Voor deze ambulante zorg- en
dienstverlening aan mensen met een auditieve beperking neem ik de
volgende vervolgstappen:
1. Van de betrokken aanbieders verwacht ik dat zij mij (blijven)
helpen inzicht te krijgen in de omvang en hulpvragen van de groep
verzekerden die geen AWBZ-begeleiding meer krijgt.
2. Ik heb het CVZ in september per brief gevraagd om een standpunt in
te nemen of diverse vormen van dienstverlening aan doven- en
slechthorenden naar hun aard wel onder de AWBZ vallen. Het betreft
bijvoorbeeld het aanleren van communicatieve vaardigheden aan
plotsdoven en dienstverlening voor het leren omgaan met tinnitus
en hyperacusis.
3. Ik ga met MEE in gesprek over de invulling van haar wettelijke
taken op het gebied van cliëntondersteuning voor de doelgroep met
een zintuiglijke beperking. Ik wil daarbij bekijken op welke wijze
MEE gebruik kan maken van de expertise van organisaties als
Noorderbrug en GGMD.
4. Ik wil gemeenten, MEE en aanbieders aanmoedigen om voor deze
bijzondere doelgroep (boven)regionaal afspraken te maken. In de
stad Groningen en omgeving is er bijvoorbeeld sprake van een
populatie van ruim 100 mensen met een auditieve beperking. Een
dergelijke schaalgrootte is voor mij aanleiding om gemeenten aan
te spreken op hun (gezamenlijke) verantwoordelijk¬heid voor deze
doelgroep. Het doet mij dan ook goed om te horen dat gemeente
Groningen, MEE en Noorderbrug inmiddels regelmatig samenkomen om
de effecten van de pakketmaatregelen voor deze bijzondere
doelgroep te monitoren en om oplossingen te bedenken.
Visuele beperkingen
Binnen de visuele sector zijn de effecten van de pakketmaatregel van
een andere orde. Er lijkt vooral sprake van een verschuiving van de
oude functie activerende begeleiding naar de functie behandeling. Het
valt op dat de ketens van (aanvullende) diagnostiek en behandeling in
de auditieve sector en visuele sector in Zorgverzekeringswet en AWBZ
opmerkelijk van elkaar verschillen. In de auditieve sector vindt
binnen de Zvw aanvullende diagnostiek en behandeling plaats bij
audiologische centra, terwijl binnen de visuele sector veel
kortdurende trajecten (korter dan 40 uur) binnen de AWBZ (als
behandeling) plaatsvinden. Het CIZ signaleert dit ook en vraagt
aandacht voor de administratieve lasten die het indiceren voor
dergelijke korte trajecten met zich meebrengt. Ik ben dan ook
voornemens het CVZ te vragen om een advies of het bij deze korte
behandelingstrajecten wel gaat om langdurige, onverzekerbare
AWBZ-zorg.
Duidelijk is dat binnen de sector zintuiglijk gehandicapten
verschillen bestaan in hulpvraag en hulpaanbod al naar gelang het gaat
om een visuele of auditieve handicap of doofblind. Ook zijn er
verschillen in effecten voor de diverse aanbieders. Ik monitor
nadrukkelijk de uitkomsten van het nu lopende herindicatietraject en
verwacht van de betrokken partijen dat zij mij (blijven) helpen
inzicht te krijgen in de omvang en hulpvragen van de cliëntgroepen die
na afronding van het herindicatietraject geen AWBZ-zorg meer krijgt.
Daarnaast ga ik in overleg met de VNG om te komen tot een oplossing
voor deze groep met zeer specifieke aandoeningen, die soms vanwege de
daar aanwezige voorzieningen in bepaalde gemeenten geconcentreerd
wonen.
10. Moties
Tijdens het Algemeen Overleg van 2 juli 2009 zijn naast de motie
Leijten over de quick scan naar de duurzaamheid van de dagbesteding,
nog twee andere moties aangenomen. Het betreft de motie van mw.
Wolbert (TK, 2008-2009, 30597, nr. 93) dat het CIZ de dagopvang voor
mensen met dementie, na herindicatie, alleen gestopt kan worden na
huisbezoek in aanwezigheid van mantelzorger en/of zorgverlener. Ik heb
hier in het Algemeen Overleg van 14 oktober jl. over de Wmo al met u
over gesproken en gerapporteerd. Ik heb na het AO van 2 juli 2009 het
CIZ gevraagd deze motie uit te voeren. Het CIZ legt deze huisbezoeken
af, zowel in het reguliere werkproces als in het herindicatietraject.
In het herindicatietraject gebeurt dit niet op grote schaal. Dit komt
omdat deze groep in het herindicatietraject al voor het aannemen van
de motie aan de beurt is geweest en dus al een indicatiebesluit had
ontvangen. Voorzover het nog wel aan de orde is, legt het CIZ
huisbezoeken af. In het geval een cliënt in bezwaar gaat, wordt een
hoorzitting georganiseerd. Het CIZ gaat dan niet op huisbezoek. De
reden hiervoor is dat alle informatie tijdens de hoorzitting kan
worden ingebracht.
De tweede motie van mw. Wolbert (TK, 2008-2009, 30597, nr. 92) betreft
het verzoek aan de regering de Kamer te berichten op welke wijze de
indicatienormen worden gehanteerd voor mensen met dementie en welke
concrete gevolgen dit heeft voor deze groep. Ik heb het CIZ gevraagd
mij te informeren over het toepassen van de indicatienormen op
dementerenden. Het CIZ past de indicatienormen voor iedere groep op
gelijke wijze toe. Hun ervaring is dat de cesuur licht versus
matig-zwaar goed toepasbaar is op de groep dementerenden. Het gaat bij
die cesuur nl. niet om het stadium van dementie maar om de mate van de
beperkingen in zelfredzaamheid. Het CIZ geeft aan dat over het
algemeen genomen bij ouderen (som en pg) minder begeleiding in uren
wordt toegekend, maar dat begeleiding in dagdelen iets toeneemt.
11. Motie quick scan dagbesteding
Tijdens het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 2 juli
2009 over de pakketmaatregelen AWBZ is de motie van het kamerlid
Leijten aangenomen waarin de regering wordt verzocht het "rapid
response team" een quick scan te laten maken onder aanbieders over de
duurzaamheid van de dagbesteding en dagopvang. Het gaat daarbij om de
doelgroepen ouderen, gehandicapten en psychiatrische cliënten.
Waar gaat het om?
In de praktijk wordt de term dagbesteding niet eenduidig gehanteerd.
Om misverstanden te voorkómen ga ik hier even op in. Dagbesteding valt
onder de AWBZ-functie begeleiding. Onder dagbesteding wordt verstaan
"een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de
cliënt actief wordt betrokken en die hem of haar zingeving geeft." In
de praktijk wordt dagbesteding zowel in uren als in dagdelen
aangeboden, afhankelijk van de zorgvraag van de cliënt. Er zijn
diverse cliëntengroepen die hier gebruik van maken: mensen met een
verstandelijke en/of lichamelijke of zintuiglijke handicap; mensen met
een psychiatrische stoornis en ouderen met een psychogeriatrische
grondslag (bijvoorbeeld dementie). Het doel van de dagbesteding
verschilt dan ook per cliëntgroep en kan daarbinnen ook van persoon
tot persoon variëren.
Vanuit de historie worden per cliëntgroep ook andere termen
gehanteerd. Zo wordt in de zorg voor gehandicapten en binnen de
psychiatrie gesproken over dagactiviteitencentra, terwijl in de
ouderenzorg veelal de term dagverzorging wordt gehanteerd. Voorts zijn
er zorgboerderijen (voor gehandicapten en dementerenden) die
dagbesteding bieden.
Het doel van de dagbesteding kan ook per cliënt verschillen.
Zo zal de dagactiviteit voor mensen met een verstandelijke handicap
naar inhoud een accent leggen op arbeidsmatige dagbesteding
(begeleiding naar arbeid) en activering gericht op het zinvol besteden
van de dag. Bij mensen met een lichamelijke of zintuiglijke handicap
zal het accent veelal liggen op een zelfgekozen bezigheid en/of
vaardigheidstraining. Bij psychiatrische cliënten zal dagbesteding
plaatsvinden in een geschikt (therapeutisch) klimaat, gericht op
lotgenotencontact, structuur en ter voorkóming van sociaal isolement.
Bij ouderen tenslotte zal het accent veelal liggen op begeleiding in
groepsverband, gericht op het behouden van vaardigheden, zonodig
aangevuld met lichte assistentie bij persoonlijke verzorging. Het
dagprogramma draagt dan bij aan het verminderen van sociaal isolement
en/of ontlasting van mantelzorgers of andere informele zorgverleners.
Analyse van de gevolgen van de pakketmaatregelen op de dagbesteding
In eerste instantie heb ik aan het CIZ en de gezamenlijke
cliëntenorganisaties gevraagd welke signalen bij hen zijn
binnengekomen over veranderingen in dagbesteding. Voorts hebben mijn
medewerkers met twee dagbestedingscentra gesproken. Tot slot zijn de
signalen die binnen zijn gekomen door het "rapid response team" nader
bekeken en geanalyseerd.
In de uitkomsten domineren twee aspecten te weten:
a) de gevolgen van de (her)indicaties op de deelname aan dagbesteding,
en
b) de gevolgen voor de diverse cliëntengroepen.
Gevolgen van herindicaties
Uit de gevoerde gesprekken met aanbieders komt het beeld naar voren
dat de afgegeven signalen vooral geuite zorgen zijn, die niet altijd
met feiten of cijfers worden gestaafd. De geuite zorgen corresponderen
niet geheel met de uitkomsten van de CIZ-monitor. In het eerste
signaal vanuit de nieuwe clientenmonitor zien we vanuit de
cliëntenorganisaties ook veel zorgen over de gevolgen van de
pakketmaatregel voor cliënten.
Aantal indicaties met begeleiding in groepsverband
Als gevolg van de ingevoerde toegangsdrempel komen minder mensen in
aanmerking komen voor begeleiding. Dat raakt zowel mensen die
individuele begeleiding krijgen als mensen die begeleiding in
groepsverband krijgen en mensen die beiden kregen. Ik zoom nader in op
de feiten.
Uit de cijfers van het CIZ blijkt dat het aantal extramurale
indicaties met begeleiding in groepsverband is gedaald met 25%. Het
gaat dan om een vergelijking van het aantal indicaties in het eerste
halfjaar van 2007 ten opzichte van de eerste helft van 2009.
De effecten slaan niet gelijkelijk neer over de 10 cliëntgroepen die
het CIZ onderscheidt. Hier spelen soms meerdere factoren een rol. Een
vergelijking op indicatieniveau kan bijvoorbeeld mede zijn beïnvloed
door een wisselend aantal herindicaties en het wegwerken van
non-indicaties.
Bij psychiatrie (volwassenen) zien we een afname van 54%. Deze daling
is niet geheel te wijten aan de pakketmaatregel maar wordt ook
veroorzaakt door het feit dat de curatieve ggz is overgeheveld naar de
Zorgverzekeringswet. De pakketmaatregel heeft wel tot gevolg dat
AWBZ-indicaties voor dagbesteding met doelen als ontspanning,
socialisering en re-integratie op arbeidsmarkt, afneemt.
De afname van het aantal indicaties bij de drie cliëntgroepen met
grondslag somatiek is ook substantieel (-30%). Daar staat een stijging
van het aantal met grondslag LG (+166%) tegenover. Deze effecten
worden mede verklaard door een nieuwe afbakening tussen de grondslagen
SOM en LG.
Bij de grondslag verstandelijk gehandicapten is de afname zowel bij
jeugd en volwassenen beperkter (-15%), en bij psychogeriatrisch is het
beeld stabiel (+2%).
Geïndiceerd aantal dagdelen per indicatie
Gemiddeld zien we, als iemand geindiceerd is voor begeleiding groep
(dagdelen) een geringe stijging in het gemiddeld aantal dagdelen per
positieve indicatie voor extramurale AWBZ-zorg. In de eerste helft van
dit jaar is het gemiddeld 2,6 dagdelen, in 2008 was het nog 2,4
dagdelen en in 2007 nog maar 2,1 dagdelen per extramurale indicatie.
Het gemiddeld aantal geïndiceerde dagdelen verschilt overigens flink
tussen de cliëntgroepen. Concluderend constateer ik dat indien
cliënten eenmaal door de cesuur licht-matig-zwaar zijn gekomen, het
gemiddeld aantal dagdelen toeneemt. Dit zijn de cliënten met matige of
zware beperkingen waar de AWBZ voor is bedoeld.
12. Herindicatie jeugd
Op 27 januari 2009 hebben de Minister voor Jeugd en Gezin en ik het
rapport van de Taskforce Linschoten getiteld "Verkeerd verbonden, naar
houdbare voorzieningen voor jeugdigen" aangeboden aan de Tweede Kamer
(kamerstukken II 2008/09, 30597, nr. 48). Eind april 2009 is een
projectleider aangesteld die belast is met de verdere uitwerking van
het rapport.
12.1 Uniformering AWBZ beleidsregels
MO-groep Jeugdzorg heeft werkinstructies voor de Bureaus Jeugdzorg
(BJZ's) ontwikkeld en deze in het voorjaar bij de BJZ's geïntroduceerd
opdat de bureaus op eenzelfde manier indiceren voor de AWBZ als het
CIZ. In lijn met de toezegging aan de Tweede Kamer is recent een audit
"Voortgang implementatie pakketmaatregelen BJZ's" verricht. Uit de
eerste resultaten komt naar voren dat alle bij de audit betrokken
BJZ's de nieuwe werkinstructies gebruiken en dat deze goed worden
gewaardeerd als instrument bij de beoordeling of jeugdigen in
aanmerking komen voor AWBZ gefinancierde zorg. Ook de "Beperkingen
Scorelijst voor GGZ-jeugd" om te beoordelen of een jeugdige in
aanmerking komt voor de functie begeleiding wordt door de betrokken
BJZ's gehanteerd.
Uit het oogpunt van de gewenste uniforme indicatiestelling ben ik
ingenomen met de resultaten van deze audit. Zodra de audit definitief
is afgerond zal ik u het rapport ter kennisname doen toekomen.
MO-groep Jeugdzorg en het CIZ zijn bezig met de uitvoering van het
projectplan "Zicht op ieder Kind" waarin een koppeling tussen het
Informatiesysteem Jeugdzorg (IJ) en het elektronisch aanvraagformulier
van het CIZ wordt bewerkstelligd. Deze koppeling draagt bij aan de
verbetering van de werkprocessen bij de BJZ's en het stroomlijnen van
de informatieoverdracht. Met dit systeem kunnen de gegevens van
AWBZ-indicaties BJZ's via het CIZ benut worden voor het
mantelzorgcompliment en de Wtcg. Het systeem wordt naar verwachting in
2010 operationeel.
12.2 GGZ-jongeren
Het onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen ten aanzien van de
invoering van beschrijvende diagnostiek bij de BJZ's zal binnenkort
worden afgerond. Duidelijk is geworden dat de door MO-groep Jeugdzorg
ontwikkelde Werkinstructie Indicatiestelling voor Jeugd-GGZ tegemoet
komt aan de bedoeling van een beschrijvende diagnose. Het huidige
indicatietraject van de BJZ's is uitgebreid en omvat meer dan het
vaststellen of er al dan niet sprake is van een psychiatrische
aandoening. Er wordt een diagnostisch beeld opgesteld dat informatie
omvat over de gezinssituatie, de ziektegeschiedenis, het functioneren
op school en de omgang met andere kinderen, zoals de Taskforce
Linschoten bepleit. Ook vindt de indicatiestelling plaats onder
auspiciën van een daartoe gekwalificeerde gedragswetenschapper.
Ik ben positief gestemd over deze resultaten. Zij maken duidelijk dat
de BJZ's de indicatiestelling GGZ-jeugd bijzonder serieus aanpakken.
Bovendien is hiermee voldaan aan de motie Wolbert (kamerstukken ll
2007/08, 30597, nr. 25).
Over de totstandkoming van een passend aanbod vanuit de GGZ ten
behoeve van de begeleiding van jeugdigen vindt overleg plaats met
betrokken partijen. Met cliënten- en ouderorganisaties zal binnenkort
de vraagzijde in kaart gebracht worden.
12.3 Herindicaties jeugd
De BJZ's zijn momenteel in het kader van de pakketmaatregelen net als
het CIZ bezig met een herindicatietraject voor de nieuwe functie
begeleiding. Naar verwachting gaat het bij de BJZ's om 5100
herindicaties van cliënten met een in 2010 doorlopend indicatiebesluit
met daarin de functie ondersteunende begeleiding en/of de functie
activerende begeleiding. Naar verwachting kunnen de BJZ's het
herindicatietraject binnen de gestelde termijn gaan afronden. Mocht
het onverhoopt niet lukken het onderhavige traject tijdig af te ronden
dan kunnen de BJZ's in navolging van de afspraken die er met het CIZ
zijn gemaakt de bestaande indicatiestelling continueren waarbij de
toegekende uren en dagdelen OB en/of AB gelezen worden als uren en
dagdelen Begeleiding. In dat geval dienen de BJZ's in het eerste
kwartaal 2010 een herindicatie af te geven.
Samenvattend ben ik dus van mening dat de pakketmaatregel aansluit bij
de doelstelling van mijn beleid. Al het werk is nog niet gedaan. Veel
cliënten zullen pas vanaf januari 2010 de gevolgen merken. Dit vergt
van cliënten dat zij hun eigen verantwoordelijkheid nemen en dat
gemeenten, onderwijs en jeugdzorg hun verantwoordelijkheid om die
mensen te ondersteunen goed oppakken. Voor mij geldt dat ik alert
blijf op eventuele ongewenste gevolgen.
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport