Partij voor de Vrijheid (PVV)

AO Goed Bestuur - Inbreng
donderdag 05 november 2009
Om te beginnen wil ik in deze tweede termijn over `governance' voorstellen vaker over dit onderwerp te spreken, maar in het vervolg de rare Engelse term `governance' te vervangen door het Nederlandse `bestuur'. Professor Smalhout had gelijk. Dit soort interessanterige nieuwe termen is voor de duidelijkheid niet nodig, en kan slechts dienen de valse indruk te wekken dat gesproken wordt over iets heel ingewikkelds en specifieks, terwijl we het gewoon hebben over het bestuur in de zorgsector. Dit onderwerp is zo op de agenda gekomen omdat we met zijn allen moesten constateren dat een reeks van incidenten bij zorginstellingen toch niet zo incidenteel waren als de bewindvoerders ons telkens voorhielden.

Wij hebben zelf telkenmale gewezen op wat volgens ons ten grondslag ligt aan de ontsporingen die in onze agenda bleven opduiken: de in ernstig verval zijnde bestuurderscultuur in ons land. Dus niet alleen in onze gezondheidssector, maar nadrukkelijk ook hier. Een van de tragische historische ontwikkelingen van de laatste decennia is geweest dat besturen, oftewel `managen' zoals het in diezelfde periode steeds vaker ging heten, steeds meer als een vak apart gezien werd, waarbij een grondige kennis van en inzicht in het bestuurde van minder belang werd geacht dan financieel-juridische handigheid en de zogenaamde communicatieve vaardigheden: het vermogen om recht te praten wat krom is dat ex-politici zo gewild maakt voor bestuurlijke topfuncties.

Zoals ook in andere sectoren heeft deze trend er in de gezondheidszorg voor gezorgd dat zich een steeds diepere kloof aftekende tussen de zorgprofessionals - artsen en verpleegkundigen - en de bestuurders - het `management'. Het lijkt er soms op dat ze niet eens meer dezelfde taal spreken, zelfs bij de beste bedoelingen.

Dit is op zichzelf al problematisch, maar nog zorgwekkender is dat de bestuurderskaste voor de buitenstaander tekenen van eenkennigheid en soms zelfs vergevorderd autisme begon te vertonen. Men verwarde soms de eigen positie aan de formele top van hun organisatie met persoonlijke onfeilbaarheid, een voortreffelijkheid die natuurlijk beloond moest worden door enorme salarissen en andere vergoedingen, en die tegelijk een enorme persoonlijke ruimte toeliet om naast de verantwoordelijke hoofdbaan vele andere lucratieve of eervolle maatschappelijke functies uit te oefenen. Het beeld van een directeur die er bijna nooit is en af en toe binnenwandelt om een paar even ondoordachte als verstrekkende beslissingen te nemen is voor veel organisaties een realiteit geweest en is dat nog steeds.

Mijn collega's hier aanwezig die een dergelijke klaagzang van mij zijn komen te verwachten kunnen zich voorstellen dat ik deze week aangenaam verrast was door de kritische uitspraken van minister van der Hoeven over onze bestuurders en managers. Ze ontving overigens de voorspelbare kritiek terug dat ze te generaliserend was. Ik raad haar aan in het vervolg net als ons te spreken over de bestuurderscultuur, wat duidelijker de mogelijkheid van individuele uitzonderingen op de trend aangeeft. Al doende leert men, en wij willen de minister kort aanmoedigen vooral door te gaan.

Het is plezierig om af en toe dingen die je eerst als onbegrepen eenling roept steeds nadrukkelijker op de politieke agenda te zien terugkeren. Het afschaffen van de numerus fixus wordt weer bestudeerd, er is naar onze inschatting inmiddels onweerstaanbare politieke druk op de gezondheidsector gezet om via een eigen bindende code het aantal bijbanen te limiteren, en ook de door ons zeer gewenste persoonlijke aansprakelijkheid voor wanbestuur staat nadrukkelijk weer in de steigers.

Maar ik kan toch niet zeggen dat een van deze ontwikkelingen mij al een voldaan gevoel bezorgt.

Zelfs de bijbanenkwestie niet. Er heeft zich in dit politieke gezelschap weliswaar een consensus gevormd over de wenselijkheid tot een limiet aan het aantal bijbanen, maar de keuze van de regeringsmeerderheid om de uitvoering aan de sector over te laten - weliswaar onder grote politieke druk - begrijp ik eigenlijk niet. Is het nodig de tere zieltjes van de bestuurderskaste te ontzien? Of is het nodig om hen de gelegenheid te geven de uitvoering naar eigen wens te regelen, bijvoorbeeld door het aantal toezichtfuncties niet alleen per persoon maar ook per instelling te beperken, zodat dezelfde populatie bestuurders minder, maar beter gehonoreerde functies kan gaan innemen. Zo'n ontwikkeling zou niet het door ons gewenste effecten van de limitering bevorderen. Wij willen namelijk niet alleen dat de huidige zorgbobo's minder functies krijgen, maar vooral ook dat er een instroom van professionals zelf uit de sector op gang komt richting raden van bestuur en toezicht. Wij achten zo'n infuus noodzakelijk om de gezondheidszorg weer gezond te maken. Wij delen niet de in de eerste termijn uitgesproken zorg van de staatssecretaris dat hierdoor een gebrek aan financieel-juridische kennis zal ontstaan, en ook niet de zorg van de minister dat er te weinig geschikte mensen zullen zijn voor deze verantwoordelijke functies.

Wel zijn wij zeer bezorgd over de manier waarop de zittende bestuurlijke machthebbenden met de door ons op gang gebrachte ontwikkeling zullen omgaan. Zoals gezegd is gezonde zelfkritiek niet een kenmerkende eigenschap van onze zorgbobo's. Eerder is het gebrek daaraan symptomatisch en oorzakelijk geleken bij de ergste bestuurlijke misstanden waarmee we te maken kregen.

Precies een maand geleden, op 28 september, schoof bij Pauw & Witteman een belangrijke bobo - ex-minister en ex- commissaris van de koningin
- aan om daar te vertellen dat zijn vele bijbanen elkaar nooit in de weg zaten en dat hem uit zijn omgeving nooit signalen bereikten van mensen die daar anders over dachten. Die meneer was op dat moment vijf jaar commissaris bij de DSB geweest, en zojuist benoemd tot topman van het ABP. Vijf jaar lang een beerput onder je ogen zien instorten is in bestuurlijke kringen blijkbaar geen diskwalificatie voor de hoogste verantwoordelijkheid voor de in deze tijd van financiële crisis onder grote druk staande oudedagsvoorzieningen.

Ik doel natuurlijk op de heer Elco Brinkman (CDA). De man die minister Klink (CDA) niet persoonlijk aansprakelijk wil stellen voor zijn falen als voorzitter voor de malaise bij gehandicapteninstelling Philadelphia en waarbij minister Klink voor een wetswijziging verwees naar zijn collega Hirsch Ballin (CDA) die op zijn beurt als commissaris ook betrokken was bij Philadelphia.

Wij zijn buitengewoon teleurgesteld in de inspanningen van de regering om te komen tot een passende aanpak van wanbestuur en zelfverrijking. Alle aandacht gaat uit naar aanpassingen en verfijningen van de bestaande regelgeving, het vervolmaken van protocollen, het opstellen, of aanmoedigen tot opstellen van normen. Onze minister-president begon ooit als de man van normen en waarden. Inmiddels is duidelijk dat hij met één norm de geschiedenis zal ingaan: de Balkenendenorm. Op zijn standbeeld komt te staan: "Balkenende, de man die precies genoeg verdiende."