verzoek inzake de actuele situatie in het Midden-Oosten
Kamerbrief nav uw verzoek inzake de actuele situatie in het Midden-Oosten
Kamerbrief | 6 november 2009
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste
commissie voor Buitenlandse Zaken van 16 oktober 2009 met kenmerk
2009Z19057/2009D50391 om schriftelijke informatie over de actuele
situatie in het Midden-Oosten.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Ter voorbereiding van het Algemeen Overleg over het Midden-Oosten op
12 november 2009 volgt hieronder een beschrijving van de actualiteit
in de regio, in aanvulling op de eerdere brieven van 27 augustus en 25
september 2009 (kamerstukken 23432, nrs. 303 en 306). Hierbij zal
tevens ingegaan worden op de wijze waarop de regering uitvoering heeft
gegeven aan de moties die zijn aangenomen naar aanleiding van het
Algemeen Overleg over de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad
(MRR) over het rapport-Goldstone op 29 september 2009. Voorts strekt
deze brief tot beantwoording van de Kamervragen gesteld door het lid
Peters (nr. 2009Z1981, inzonden op 29 oktober 2009) over een rapport
van Amnesty International met betrekking tot de watertoevoer naar de
Westelijke Jordaanoever. De brief sluit af met een appreciatie van de
stand van zaken in het Midden-Oosten vredesproces (MOVP).
1. Actuele ontwikkelingen
In de periode die is verstreken sinds de vorige brief over situatie in
het Midden-Oosten hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die het MOVP
negatief hebben beïnvloed. De discussie over de behandeling van het
Goldstone-rapport heeft geleid tot verscherping van de publieke
meningsverschillen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit (PA) en
tussen Hamas en Fatah.
De hoop bestond dat de VS beide partijen en marge van de ministeriële
week van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) bijeen
zou kunnen brengen voor een formele herstart van de rechtstreekse
vredesbesprekingen. De inzet van de VS was daarbij niet alleen gericht
op noodzakelijke stappen die Israël in de aanloop daarheen zou moeten
nemen op het terrein van het nederzettingenbeleid. De aandacht was ook
gevestigd op stappen die de Arabische wereld zou moeten zetten om te
komen tot versterking van het wederzijds vertrouwen.
Deze inzet heeft weliswaar geleid tot een korte trilaterale ontmoeting
van premier Netanyahu en president Abbas met president Obama, doch de
voorwaarden bleken niet rijp voor lancering van rechtstreekse
onderhandelingen. Vooralsnog zijn de inspanningen van de Amerikaanse
speciale gezant voor het Midden-Oosten, George Mitchell, gericht op
een gescheiden diplomatiek traject waarbij hij partijen afzonderlijk
tot beweging probeert te brengen. De VS tracht in deze gescheiden
gesprekken de voorwaarden te scheppen die een begin van directe
onderhandelingen mogelijk maakt.
Enige onduidelijkheid is ontstaan als gevolg van uitspraken van de
Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken tijdens haar jongste
bezoek aan Israël over het Israëlische nederzettingenbeleid. Inmiddels
is bevestigd dat de positie van de VS ongewijzigd is en dat de VS
blijft aandringen op onverkorte stopzetting van de bouw van
nederzettingen, op de westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem,
ook niet ter accommodatie van zgn. natural growth. Deze bouw is een
ernstig obstakel voor het vredesproces. De regering deelt deze visie.
De politieke ontwikkelingen in de regio - met name in de Palestijnse
Gebieden (PG) - dragen niet bij aan een optimistische visie op de
nabije toekomst. In de PG is een impasse ontstaan als gevolg van het
stokken van de onderhandelingen tussen de Palestijnse facties over het
Palestijnse verzoeningsproces, gevoegd bij de aankondiging van
president Abbas om uiterlijk 25 januari 2010 nieuwe verkiezingen te
organiseren. Hamas heeft deze aankondiging afgewezen als
inconstitutioneel en als een poging om de onderlinge
verzoeningsgesprekken te torpederen.
De aankondiging van president Abbas op 5 november 2009 om zich niet
herkiesbaar te stellen bij de aanstaande presidentsverkiezingen komt
in dit verband niet onverwacht; de afgelopen weken circuleerden reeds
sterke geruchten in die richting. De regering respecteert het besluit
van president Abbas en spreekt haar erkentelijkheid uit voor zijn zeer
grote verdiensten voor het Palestijnse volk. Hij is een van de
architecten van de Oslo-akkoorden en hij is erin geslaagd om na het
overlijden van zijn voorganger, het Palestijnse volk een herkenbaar en
alom gerespecteerd gezicht te geven.
Welke de gevolgen van zijn besluit op korte en middellange termijn
zullen zijn, laat zich nog niet goed inschatten. Een aantal aspecten
is van belang. Allereerst is het zaak dat het besluit van de president
niet leidt tot het ontstaan van een gezagscrisis en een machtsvacuüm
in de PG. De regering vertrouwt erop dat hij zijn functie onverminderd
zal blijven uitoefenen totdat een nieuwe president is gekozen. De
internationale gemeenschap en ook Israël zullen daarop moeten
inzetten. Voorts is van belang dat het kabinet-Fayyad in functie
blijft en de dagelijkse regeringstaken blijft uitvoeren.
Voorts is van belang dat het besluit van de president niet leidt tot
een verdieping van de stagnatie in het vredesproces. Het is
waarschijnlijk dat aan Israëlische kant de scepsis over de
aanwezigheid van een "partner for peace" aan palestijnse zijde aan
kracht wint. De internationale gemeenschap zal moeten blijven inzetten
op het scheppen van voorwaarden waaronder rechtstreekse
onderhandelingen kunnen plaatsvinden.
Ten derde zal nader moeten worden bezien welke consequenties het
aangekondigde aftreden zal hebben voor de positie van president Abbas
als voorzitter van de PLO. Formeel is de PLO nog steeds de enig
erkende vertegenwoordiger van het Palestijnse volk. Het is mogelijk
dat na nieuwe presidentsverkiezingen een "cohabitation" ontstaat
waarbij de president concurreert met de PLO-voorzitter, met alle
onduidelijkheden die dat met zich meebrengt.
Tenslotte is het niet ondenkbaar dat president Abbas op zijn besluit
terugkomt in het licht van de potentieel ernstige repercussies ervan.
Hij zal in ruil daarvoor waarschijnlijk wel duidelijke concessies van
Israël en/of steuntoezeggingen van de VS verlangen.
De regering zal de komende tijd - ook in nauw overleg met EU-partners
- deze en andere overwegingen wegen en op basis daarvan komen tot een
nadere appreciatie van de nieuw ontstane situatie.
In deze context is het zeer onduidelijk of en hoe de verkiezingen gaan
plaatsvinden. Mocht besloten worden om alleen verkiezingen op de
Westelijke Jordaanoever te houden, lijkt de kans op intra-Palestijnse
verzoening definitief verkeken, en is de waarschijnlijkheid van een
definitieve en onheelbare breuk gegroeid.
In Gaza zelf heeft Hamas de macht vast in handen en de organisatie
maakt daarbij duidelijk kritiek op het eigen handelen niet te dulden.
In dit verband constateert de regering met zorg dat Hamas het
functioneren van kritische mensenrechtenorganisaties bemoeilijkt. Dit
blijkt met name uit de kortstondige sluiting van het kantoor van de
Independent Commission for Human Rights (ICHR), een nationale
Palestijnse mensenrechtenorganisatie die onder meer door Nederland
wordt gesteund. Na heftige kritiek van Palestijnse zijde en van
donoren heeft Hamas het voorgenomen besluit bestempeld als een
"vergissing" en geen verdere stappen gezet. Het blijft desalniettemin
noodzakelijk dat Hamas ter zake kritisch gevolgd wordt.
De gespannen situatie in de PG leidt ertoe dat er maar weinig nodig is
om de gemoederen in beweging te brengen, zoals in de afgelopen periode
gebleken is rondom de Tempelberg. Radicale elementen aan Israëlische
en Palestijnse zijde zoeken de grenzen van het toelaatbare op, om hun
exclusieve claim op de Tempelberg kracht bij te zetten. Dit heeft
geleid tot krachtig optreden van de Israëlische autoriteiten, na
oproepen van radicale Arabieren om de Tempelberg te verdedigen tegen
extreem-rechtse Joden die op die plaats de Derde Tempel zouden willen
oprichten. De Israëlische autoriteiten hebben inmiddels bevestigd dat
zij geen wijziging in het status van de Tempelberg zullen toestaan die
ertoe zou leiden dat er joodse gebedsdiensten plaatsvinden op de
Tempelberg. De spanningen in Jeruzalem worden verder verhoogd door de
ontruiming en sloop van Palestijnse huizen in het oostelijke deel van
de stad. Het EU-voorzitterschap heeft de zorg van de EU over deze
gebeurtenissen overgebracht aan Israël en de Palestijnen en opgeroepen
tot matiging van standpunten en partijen tot terughoudendheid gemaand.
De situatie in het Midden-Oosten heeft ook negatieve consequenties
voor de voortgang van de Unie voor de Mediterrane Regio (UMR). De
ministeriële bijeenkomst van de UMR op 24 en 25 november 2009 is
verdaagd. Het bleek niet mogelijk om een oplossing te vinden voor de
weigering van het Egyptische co-voorzitterschap om de Israëlische
minister van Buitenlandse Zaken uit te nodigen voor deze bijeenkomst.
Israël wilde op zijn beurt geen andere afvaardiging naar deze
bijeenkomst sturen. Op werkniveau en op technisch ministerieel niveau
vinden vooralsnog de bijeenkomsten van de UMR evenwel voortgang. Zo
vond op 2 en 3 november 2009 in Cairo het UMR-waterseminar plaats dat
is georganiseerd op initiatief van Nederland en Egypte.
2. Opvolging debat Goldstone-rapport
Nadat tijdens de 12e zitting van de MRR besloten was tot verdaging van
de inhoudelijke behandeling van het Goldstone-rapport naar de 13e
zitting van maart 2010, is in de Arabische wereld een beweging op gang
gekomen om alsnog over te gaan tot een inhoudelijk debat over het
rapport, allereerst door vervroeging van het reguliere open debat in
de VN-Veiligheidsraad (VNVR) over het Midden-Oosten op 14 oktober en
vervolgens door bijeenroeping van een speciale zitting van de MRR op
16 oktober 2009.
De behandeling in de VNVR week uiteindelijk weinig af van de reguliere
open debatten over het Midden-Oosten. Namens de EU heeft het Zweedse
voorzitterschap een verklaring afgelegd waarin de EU-hoofdlijnen ten
aanzien van het MOVP zijn herhaald. Ten aanzien van het
Goldstone-rapport heeft de EU benadrukt dat betrokken partijen de
bevindingen en aanbevelingen van het Goldstone-rapport zeer serieus
moeten nemen en deze opgeroepen onafhankelijke onderzoeken in te
stellen naar mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht en
van de mensenrechten. De EU gaf aan dat in MRR-kader gewerkt zou
moeten worden aan noodzakelijke opvolging, waarbij de EU zich in zou
zetten voor aanname van een consensus-resolutie.
Ten aanzien van de behandeling van het Goldstone-rapport in de
spoedzitting van de MRR zij verwezen naar de antwoorden op Kamervragen
gesteld door het lid Van Dam (beantwoord d.d. 30 oktober 2009). De
regering heeft een vergelijkbare aanpak gevolgd, met inachtneming van
de moties die zijn aangenomen tijdens het Algemeen Overleg van 29
september 2009, tijdens de behandeling van het Goldstone-rapport in de
AVVN zelf. De AVVN stemde op 5 november over een resolutie naar
aanleiding van het rapport van de MRR over de behandeling van het
Goldstone-rapport in diens spoedzitting. Deze resolutie is aangenomen
met 114 voorstemmen (waaronder vier EU-Lidstaten en China), 44
onthoudingen (waaronder Frankrijk, het VK en 13 EU-LS, alsmede
Rusland) en 18 tegenstemmen (waaronder Nederland, Duitsland en Italië
en vier andere EU-Lidstaten, alsmede de VS en Israël).
De regering heeft actief een EU-consensus nagestreefd en tot vlak voor
de stemming leken er mogelijkheden te zijn om gezamenlijk met de EU te
onthouden. Toen vlak voor stemming de Palestijnen (onder druk van de
meer extreme landen in de Arabische groep) eerder gedane concessies
weer introkken en terugkeerden naar het oorspronkelijke tekstvoorstel,
waarin het Goldstone-rapport en alle daarin vervatte aanbevelingen
onderschreven (endorse), was het voor verschillende lidstaten
(waaronder Nederland) niet meer mogelijk om te kunnen onthouden.
Andere pijnpunten voor Nederland in de resolutie waren de
doorverwijzingen van het rapport voor verdere behandeling naar de VNVR
en de eenzijdige weergave van het Gaza-conflict. Naar het oordeel van
de regering kwam de resolutie zodoende niet meer overeen met de
essentie van het Nederlandse standpunt, zoals neergelegd in de eerder
genoemde moties en kon niet anders dan besloten worden tot een
tegenstem.
Nederland draagt ook in bilaterale contacten de lijnen zoals in de
moties neergelegd uit. Zulks geschiedde tijdens de periodieke
politieke consultaties op hoog ambtelijk niveau met Israël op 1 en 2
november en dit zal eveneens gebeuren tijdens het bezoek van minister
Lieberman van Buitenlandse Zaken aan Nederland op 11 november 2009.
Naast een oproep aan Israël om onafhankelijk onderzoek te doen, wordt
daarbij nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het vraagstuk van toegang
tot Gaza, conform de motie-Van Dam/Peters.
Vrije toegang blijft urgent en cruciaal voor de verbetering van de
humanitaire en economische situatie op de Westelijke Jordaanoever en
Gaza. De regering heeft in dit verband speciaal aandacht voor de
ongehinderde uitvoering van Nederlandse OS-activiteiten in de
Gaza-strook op het terrein van de ondersteuning van de landbouwsector
aldaar. De noodzakelijke medewerking van de Israëlische autoriteiten
bij de invoer van inputs voor deze projecten en voor de uitvoer van de
landbouwproducten zelf wordt bij herhaling onder de aandacht van de
Israëlische autoriteiten gebracht en zij hebben daar ook aan
meegewerkt. De humanitaire situatie in de Palestijnse gebieden, in het
bijzonder in Gaza, blijft onverminderd zorgelijk. Onvoorwaardelijke
toegang voor humanitaire hulpverleners is noodzakelijk, alsook voor
diplomatieke staf van de betrokken ambassades. De kwestie van toegang
zal aan de orde komen in het gesprek met Minister Lieberman en is
besproken in de genoemde recente hoogambtelijke consultaties en in
contacten van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking met Minister
Herzog van Sociale Zaken en Welzijn - tijdens de operatie Cast Lead
verantwoordelijk voor de coördinatie van humanitaire hulpverlening.
Nederland zal het onderwerp van toegang blijven aansnijden, zowel
bilateraal als in EU- en VN-verband.
3. Rapport Amnesty International over toegang tot water in de PG
De regering heeft kennisgenomen van het rapport van Amnesty
International over de gevolgen van het Israëlische beleid over de
toegang van Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever tot de
beschikbare waterbronnen 1 .
Dit rapport volgt in een reeks van rapporten met een vergelijkbare
strekking, onder meer van de Wereldbank, erop neerkomende dat er
aanzienlijke verschillen bestaan tussen de beschikbaarheid van water
voor Israëli's en Palestijnen. Het rapport van Amnesty stelt dat de
dagelijkse waterconsumptie per hoofd van de bevolking in Israël vier
maal zo groot is als die in de PG (ca. 400 liter vs. 70 liter). Israël
spreekt van een discrepantie in de orde van grootte van 149 liter vs.
105 liter, hetgeen een minder ongelijke maar voor de Palestijnen
eveneens nadelige verhouding weergeeft.
Het staat vast dat water een schaars goed is in de wijdere bredere
regio. In die context is het begrijpelijk dat de toegang tot en het
gebruik van de watervoorraden onderworpen is aan strikte
overheidsregulering, met een daaraan verbonden vergunningenstelsel.
Regulering dient wel in overeenstemming te zijn met het internationaal
recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht. De context van het
Israëlisch-Palestijns conflict heeft repercussies op de
beschikkingsmacht van de PA over de Palestijnse watervoorraden, zoals
is neergelegd in de Oslo-akkoorden. Tenslotte staat vast dat partijen
onderling hebben vastgelegd dat een regeling van het watervraagstuk
een onverbrekelijk onderdeel is van de finalestatuskwesties waarover
partijen in een definitieve vredesregeling een akkoord moeten
bereiken.
De Israëlische-Palestijnse overlegstructuren die in de Oslo-akkoorden
zijn neergelegd - met name het Joint Water Committee (JWC) - zouden in
beginsel in staat moeten zijn in de interim-periode het kader te
verschaffen voor overleg. Dat is in de praktijk ook gelukt: de JWC is
een van de weinige structuren uit de Oslo-akkoorden die nog steeds
overeind staat. Daarmee is niet gezegd dat partijen het per definitie
met elkaar eens zijn. De aantijgingen van Amnesty worden gespiegeld in
andersluidende rapporten van Israël over het Palestijnse waterbeleid
(zie: The Issue of Water between Israel and the Palestinians,
gepubliceerd maart 2009 door de Israeli Water Authority 2 ).
Het rapport van Amnesty bevat waardevolle aanbevelingen aan het adres
van beide partijen, alsook aan de donorgemeenschap. De regering vat
het rapport op als een aansporing aan het adres van partijen om verder
te werken aan de opzet van een eerlijk systeem voor duurzaam
waterbeheer, waarbij de belangen van de bevolking van de PG
gewaarborgd worden, in afwachting van - maar niet vooruitlopend op -
een finalestatusregeling. De Nederlandse ervaringen op het gebied van
watersamenwerking in de regio leren dat de Palestijnse en Israëlische
waterautoriteiten zeer goed tot samenwerking in staat zijn. De
regering zal deze samenwerking - in het kader van de Executive Action
Team (EXACT), de Red Sea - Dead Sea Water Conveyance Study en het
Middle East Desalination Research Centre (MEDRC) aanmoedigen en
faciliteren.
4. Overige landen
a. Iran
Het is nog altijd onrustig in Iran. Op 4 november 2009, dertig jaar na
de bestorming van de VS-ambassade in Teheran, kwam het wederom tot een
gewelddadige confrontatie tussen demonstranten en veiligheidstroepen.
De intimidatie van en massaprocessen tegen politiek opponenten,
advocaten, journalisten, studenten, mensenrechtenverdedigers en andere
vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld gaan
onverminderd door. Onder de eerste gewezen vonnissen in de
massaprocessen bevinden zich ten minste drie doodvonnissen. De
wetenschapper Kian Tajbakhsh kreeg vijftien jaar en een lokale
medewerker van de Britse ambassade in Teheran vier jaar
gevangenisstraf opgelegd, alsmede een verbod van vijf jaar om voor
buitenlandse ambassades te werken. Betrokkenen zouden hoger beroep
kunnen instellen. Voormalig presidentskandidaten Karrubi, tegen wie
inmiddels justitieel optreden is aangekondigd, en Moussavi blijven
protesteren tegen de omstreden verkiezingsuitslag, waarschuwingen van
president Ahmadinejad en Geestelijk Leider Khamenei ten spijt.
Nederland volgt de situatie op de voet en laat niet na de Iraanse
autoriteiten bilateraal, in EU-verband en VN-kader te wijzen op zijn
verantwoordelijkheden. Zo bracht het EU-Voorzitterschap - met
Nederlandse steun - op 23 oktober 2009 een verklaring uit waarin de EU
ernstige zorg uitspreekt over de mensenrechtensituatie, in het
bijzonder de in de massaprocessen uitgesproken doodstraffen. De
Europese Raad van 29-30 oktober 2009 uitte eveneens ernstige zorgen
over de mensenrechtensituatie in Iran, waaronder de gewelddadige
onderdrukking van dissidenten en de omstreden massaprocessen. In
reactie op de veroordeling van een lokale medewerker van de Britse
ambassade in Teheran heeft Nederland - evenals de overige EU-lidstaten
- de Iraanse Tijdelijk Zaakgelastigde ontboden en protest aangetekend.
Indachtig de moties Van Dam - Peters en Ten Broeke - Peters heb ik
tijdens afgelopen RAZEB aandacht gevraagd voor het tegengaan van de
export van Europese internetfiltertechnologieën naar Iran, zodat de
vrije toegang tot informatie in Iran moeilijker belemmerd kan worden.
De Commissie zegde eerder toe de mogelijkheden hiertoe nader te zullen
onderzoeken, maar de indruk bestaat dat dit niet snel tot resultaat
leidt, ook door de aanstaande Commissie-wisseling. De regering blijft
hier niettemin op aandringen. Nederland heeft aanvullend in de VN
Mensenrechtenraad de mensenrechtensituatie nadrukkelijk aangekaart.
Voor de moed en het doorzettingsvermogen die de Iraanse
mensenrechtenadvocate Shadi Sadr toont bij het beschermen en
bevorderen van de rechten van haar medeburgers zal ik op 9 november de
Mensenrechtentulp 2009 aan haar uitreiken.
Volgens mediaberichten heeft het Israëlische leger op 3 november 2009
een vrachtschip onderschept dat op weg was van Egypte naar Syrië. Aan
boord zijn tientallen Iraanse containers met wapens en munitie
gevonden. De Israëlische autoriteiten hebben deze berichtgeving
bevestigd. Deze berichtgeving is verontrustend omdat - zou deze
toedracht juist blijken te zijn - een dergelijke wapenleverantie een
schending betekent van relevante VN-resoluties. De zorgen die de
regering reeds langer heeft over de steun van Iran aan Hezbollah,
Hamas en Syrië lijken hiermee bevestigd te worden.
Nucleair
Op 1 oktober 2009 vonden in Genève besprekingen plaats tussen de E3+3,
EU Hoge Vertegenwoordiger Solana en de Iraanse onderhandelaar, Jalili,
over het nucleaire programma van Iran. In vervolg hierop zijn op 19
oktober bij het IAEA besprekingen gestart over de modaliteiten voor de
opwerking van de Iraanse voorraden laag verrijkt uranium in het
buitenland ten behoeve van de productie van medische isotopen in Iran.
De Directeur Generaal van het IAEA, El Baradei, heeft een
compromisvoorstel voor deze opwerking aan Rusland, Frankrijk, VS en
Iran voorgelegd. Deze overeenkomst zou een positieve impuls kunnen
zijn voor verdere onderhandelingen over het nucleaire programma van
Iran. Na het verstrijken van de deadline wilde Iran het voorstel op
een aantal punten wijzigen, zonder deze te specificeren. De betrokken
landen en IAEA benadrukken telkenmale dat het hier gaat om een
positief gebaar. Iran moet deze kans grijpen om te laten zien dat ze
serieus het vertrouwen van de internationale gemeenschap terug wil
winnen. Het is nog onduidelijk wanneer een volgende bijeenkomst tussen
de E3+3 en Iran zal plaatsvinden. De uitkomsten van de IAEA inspectie
van de verrijkingsinstallatie nabij Qom worden half november verwacht.
De Europese Raad van 29-30 oktober nam een verklaring aan waarin Iran
onder meer wordt opgeroepen acht te slaan op de vereisten van de VN
Veiligheidsresoluties, volledig samen te werken met het IAEA en een
akkoord te sluiten over de modaliteiten voor de opwerking van de
Iraanse voorraden laag verrijkt uranium in het buitenland.
De regering is van mening dat dit diplomatieke proces een kans moet
worden gegeven. Niettemin blijft het risico bestaan dat Iran de
onderhandelingen gebruikt om tijd te rekken, dan wel nieuwe
voorwaarden te stellen voor bevriezing van zijn nucleaire programma.
Indien de vervolgbijeenkomsten niet de gewenste resultaten opleveren,
dan moet de internationale gemeenschap passende nieuwe maatregelen
nemen, bij voorkeur in VN-verband, maar anders in EU-verband met
gelijkgestemde landen. Nederland is van mening dat de EU voorbereid
zou moeten zijn op het verhogen van de druk op Iran indien de
besprekingen niets opleveren.
b. Syrië
De voorgenomen ondertekening van het EU-associatieakkoord met Syrië en
marge van de RAZEB van oktober 2009 is op verzoek van Syrië tot een
nog nader te bepalen moment aangehouden. Syrië heeft te kennen gegeven
zich nog verder te willen verdiepen in de consequenties van het
aangaan van een associatierelatie met de EU. Daarbij zou het vooral
oog hebben voor de financiële consequenties van het wegvallen van
douane-inkomsten voortvloeiend uit het handelsdeel van het akkoord,
alsmede over de repercussies van het akkoord voor de
concurrentiepositie van het Syrische bedrijfsleven. Het is niet
uitgesloten dat de ondertekening pas onder het Spaanse
EU-Voorzitterschap zal plaatsvinden.
Recente arrestaties van prominente mensenrechtenactivisten in Syrië
bevestigen ondertussen het ongunstige beeld van Syrië op het gebied
van de naleving van de mensenrechten. In dit licht gezien is het goed
dat de RAZEB op Nederlands aandringen een verklaring heeft aangenomen,
die de mogelijkheid onderstreept om het associatieakkoord - wanneer
eenmaal afgesloten - eenzijdig te kunnen opschorten, indien Syrië zijn
verplichtingen op het gebied van mensenrechten niet nakomt. Het
EU-voorzitterschap heeft inmiddels de Syrische ambassadeur in
Stockholm ontboden om de zorgen van de EU over te brengen. De EU volgt
waar mogelijk zaken tegen verschillende groepen gevangenen. Daarnaast
wordt momenteel door Nederland en andere EU-lidstaten nagedacht over
alternatieve manieren ter vergroting van de impact van de EU en het
bevorderen van het stimuleren van de opbouw van het maatschappelijk
middenveld.
5. Appreciatie
Het MOVP is voor zover kan worden waargenomen in een impasse geraakt.
De behandeling van het Goldstone-rapport in Genève en New York en de
discussie over de noodzaak om het bouwprogramma in de nederzettingen
stop te zetten worden door partijen aangegrepen om uiting te geven aan
politieke verdeeldheid die dieper ligt dan deze kwesties.
Israël en de Palestijnen hebben zich ingegraven in hun stellingen. De
politieke verdeeldheid binnen de Israëlische en Palestijnse politiek
maakt het voor de politieke leiders zeer moeilijk om in het openbaar
concessies te doen aan de andere partij, zonder meteen bloot gesteld
te worden aan het verwijt uit eigen kring dat zij nationale belangen
verkwanselen, zo bleek uit de reactie op de gestes van president Abbas
in New York (instemmen met de trilaterale ontmoeting) en Genève
(instemmen met het verdagen van de inhoudelijke behandeling van het
Goldstone-rapport naar de 13e zitting van de MRR). Zowel premier
Netanyahu als president Abbas lijken er op dit moment primair op
gericht de binnenlandse oppositie te minimaliseren, zo nodig door het
zoeken of verscherpen van het conflict met de ander.
In deze omstandigheid is thans de hoop gevestigd op de
pendeldiplomatie van Mitchell om partijen individueel tot de
concessies te bewegen die nodig zijn om rechtstreekse onderhandelingen
mogelijk te maken. Het is niet zinvol te speculeren over de inhoud van
die concessies. De regering heeft evenwel goede hoop dat de Speciaal
Gezant in staat zal zijn partijen in vertrouwelijk overleg ertoe te
brengen dat zij nader tot elkaar komen en steunt de VS dan ook
nadrukkelijk in de pogingen om tot een doorbraak te komen.
Voor de internationale gemeenschap - waaronder ook de EU en Nederland
- blijft het zaak om te werken aan het creëren van een wenkend
perspectief voor beiden. Op korte termijn zullen Israël en de
Palestijnen een verlies moeten nemen, om in ruil daarvoor op lange
termijn tot een akkoord te komen dat aanzienlijke winst voor beide
partijen oplevert. Nederland meent dat de internationale gemeenschap,
de EU voorop, duidelijk moet maken aan partijen welke voordelen
concreet verbonden zullen zijn aan het sluiten van een vredesregeling.
De internationale gemeenschap zal naar vermogen ook moeten investeren
in het wegnemen van de oorzaken van de Israëlische en Palestijnse
politieke verdeeldheid. Hardnekkige, ideologische tegenstanders van
het vredesproces moeten ervan doordrongen zijn dat hun verzet niet zal
leiden tot wat zij wensen: een Groot-Israël of een Groot-Palestina
onder Joods resp. Arabisch bestuur. Het is ook in dit verband van
belang dat de VS en de EU gemeenschappelijk optreden in hun
aanmoediging van moedige stappen van de Israëlische en Palestijnse
politieke leiders en het tegenspreken van tegenstanders van het
vredesproces.
De regering betreurt dat president Abbas heeft besloten zich niet
verkiesbaar te stellen. President Abbas heeft zich, sinds zijn
aantreden in 2005 onvermoeibaar ingezet voor de totstandkoming van een
vredesregeling op basis van de tweestatenoplossing. Hij heeft in zijn
toespraak zijn vertrouwen uitgesproken dat een tweestatenoplossing nog
steeds mogelijk is en dat de VS een cruciale rol zal blijven spelen om
die oplossing tot stand te brengen. Op die basis moet nu verder worden
gewerkt door de partijen, waarbij de EU een belangrijke ondersteunende
rol zal spelen. Abbas' aankondiging mag niet worden gebruikt als
excuus om af te zien van stappen die nodig zijn om het vredesproces te
hervatten.
1 Amnesty International, 27 oktober 2009: " Israel rations
Palestinians to trickle of water"
http://www.amnesty.org/en/news-and-updates/report/israel-rations-pales
tinians-trickle-water-20091027
2
http://www.water.gov.il/NR/rdonlyres/A111EFEF-3857-41F0-B598-F48119AE9
170/0/WaterIssuesBetweenIsraelandthePalestinians.pdf
Ministerie van Buitenlandse Zaken