vergadering van Statenpartijen bij het Internationaal Strafhof
Kamerbrief achtste vergadering van Statenpartijen bij het Internationaal
Strafhof
Kamerbrief | 9 november 2009
Hierbij doen wij u, ingevolge Artikel 5 van de Goedkeuringswet voor
het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof 1 , de
voorlopige agenda toekomen van de Achtste Vergadering van
Statenpartijen bij het Internationaal Strafhof (Assembly of States
Parties, hierna: ASP). De ASP heeft dit najaar zitting van
18 t/m 26 november in Den Haag.
1. Het Internationaal Strafhof in 2009
Ratificatie
Op 1 september en 1 oktober jl. trad voor respectievelijk Chili en
Tsjechië het Statuut van Rome in werking, waarmee op dit moment 110
staten partij zijn bij het Statuut. Nederland zal universele
ratificatie en implementatie van het Statuut actief blijven
bevorderen, zowel bilateraal als samen met de overige landen van de
Europese Unie.
Situaties en zaken voor het Hof
Op 26 januari 2009 ging de eerste rechtszaak van het Internationaal
Strafhof (International Criminal Court, hierna: ICC) van start, tegen
de Congolees Thomas Lubanga Dyilo. Het is voor het eerst in de
geschiedenis van het internationaal strafrecht dat er voor
slachtoffers een actieve rol is weggelegd in een proces.
Het begin van een tweede proces, de rechtszaak tegen de Congolezen
Germain Katanga en Mathieu Ngudjolo Chui, staat gepland voor 24
november a.s.
Een vierde verdachte van het ICC, voormalig Congolees
presidentskandidaat en oppositieleider in ballingschap Jean-Pierre
Bemba Gombo, zit nog in voorarrest. In afwachting van het proces
besloot de Kamer van Vooronderzoek op 14 augustus jl. op verzoek van
Bemba tot zijn tijdelijke invrijheidstelling. De tenuitvoerlegging
hiervan is evenwel geschorst hangende het hoger beroep van de
aanklager.
Op 4 maart 2009 vaardigde de Kamer van Vooronderzoek een
aanhoudingsbevel uit tegen de zittende president van Soedan, Omar
Al-Bashir. Evenals ten aanzien van twee eerder uitgevaardigde
aanhoudingsbevelen in de situatie van Darfur/Soedan, tegen Ali Kushayb
en Ahmad Harun, weigeren de Soedanese autoriteiten elke vorm van
medewerking met het ICC.
De aanklager heeft ook een zaak aanhangig gemaakt tegen drie Darfuri
rebellenleiders die verantwoordelijk worden gehouden voor de aanval op
AMIS-personeel in Haskanita in 2007. In dit kader verscheen op 18 mei
jl. Bahar Idriss Abou Garda op basis van een oproep tot verschijning
voor de Kamer van Vooronderzoek van het ICC om te worden geïnformeerd
over de aanklacht en zijn rechten. Op 19 oktober 2009 kwam de
verdachte opnieuw voor enige tijd naar Den Haag, ten behoeve van de
zitting ter bevestiging van de aanklacht. Deze is inmiddels afgerond.
De twee andere verdachte rebellenleiders in deze zaak zullen mogelijk
later dit jaar voor het eerst voor het Hof verschijnen ingevolge een
oproep.
Het ICC heeft nog aanhoudingsbevelen uitstaan in Oeganda (tegen de
rebellenleiders van de Lord's Resistance Army onder leiding van Joseph
Kony) en in de DR Congo (tegen Bosco Ntaganda).
Nederland zet zich actief in om de samenwerking tussen staten en het
ICC, in het bijzonder ten aanzien van de uitvoering van
aanhoudingsbevelen, te bevorderen. Nederland vraagt hiervoor
regelmatig aandacht in bilaterale ontmoetingen, alsook in
multilateraal verband.
Analyse
Naast de strafzaken heeft het Hof verscheidene situaties onder
analyse, onder meer in Colombia, Georgië, Afghanistan en Kenia. Met de
autoriteiten van Kenia onderhoudt de aanklager intensief contact om te
bezien hoe de verantwoordelijken voor het post-verkiezingsgeweld van
begin 2008 kunnen worden vervolgd. In eerste instantie is het aan
Kenia om deze nationaal te vervolgen. Lukt dit niet, dan zal het ICC
een rol kunnen spelen ten aanzien van de hoofdverantwoordelijken.
Voorts heeft - naar aanleiding van de Israëlische operaties in Gaza -
de Palestijnse Autoriteit begin dit jaar bij het ICC een verklaring
overgelegd waarin het de rechtsmacht van het ICC aanvaardt.
Aanvaarding van de rechtsmacht kan evenwel alleen worden gedaan door
een Staat; het is aan de Aanklager en in laatste instantie aan de
rechters om te beoordelen of hiervan in dit geval sprake is. Alleen
als dat het geval is en ook aan overige voorwaarden voor uitoefening
van rechtsmacht is voldaan, zou de Aanklager een onderzoek kunnen
beginnen uit eigen beweging danwel na verwijzing door een
Statenpartij. Eerdergenoemde beoordeling is overigens niet van belang
indien de VN-Veiligheidsraad de situatie in Gaza zou verwijzen naar
het ICC.
Ook het zgn. Goldstone-rapport dat in opdracht van de
VN-Mensenrechtenraad is geschreven over het jongste conflict in Gaza,
zinspeelt op een mogelijke rechtsgang bij het ICC. Nederland meent dat
een dergelijke stap prematuur is en dat het allereerst aan de
betrokken partijen is om adequaat eigen onderzoek uit te voeren naar
mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht en waar mogelijk
vervolging in te stellen.
2. De 8 e ASP
De belangrijkste onderwerpen die aan de komende ASP zullen worden
voorgelegd zijn de volgende.
Herzieningsconferentie
Het Statuut van Rome schrijft voor dat de Secretaris-Generaal van de
VN zeven jaar na de inwerkingtreding van het Statuut een
herzieningsconferentie bijeenroept om voorstellen tot wijziging van
het Statuut te behandelen. De eerste herzieningsconferentie vindt
plaats vanaf 31 mei 2010 in Kampala, Oeganda. Over de duur van de
bijeenkomst moet nog worden beslist.
Om consensus te bevorderen en de herzieningsconferentie goed voor te
bereiden heeft de ASP in 2008 besloten dat voorstellen tot wijziging
van het Statuut allereerst tijdens de ASP in 2009 dienen te worden
behandeld.
Het misdrijf agressie is het onbetwiste hoofdonderwerp van de
herzieningsconferentie. Dit misdrijf is al opgenomen in artikel 5(1)
Statuut, maar artikel 5(2) Statuut bepaalt dat het ICC hierover
slechts rechtsmacht kan uitoefenen wanneer overeenstemming is bereikt
over een definitie van dit misdrijf en de voorwaarden waaronder het
ICC hierover rechtsmacht uitoefent. Die onderhandelingen zijn vanaf
2003 gevoerd in een speciale werkgroep van de ASP, die afgelopen
februari haar werk heeft voltooid. Nederland is hierbij actief
betrokken en heeft steeds aangegeven dat het Statuut nog niet compleet
is zonder effectieve rechtsmacht van het ICC over het misdrijf
agressie. Lange tijd leek het onmogelijk dat bij de aanstaande
herzieningsconferentie overeenstemming zou kunnen worden bereikt over
dit onderwerp, maar de speciale werkgroep heeft goede voortgang kunnen
boeken en een akkoord lijkt thans niet langer onmogelijk. Voor het
eerst dient zich bij de komende herzieningsconferentie een gelegenheid
aan waarbij hierover algehele overeenstemming kan worden bereikt. Het
meest lastige en politiek meest gevoelige punt betreft de rol van de
VN-Veiligheidsraad: is de vaststelling van een daad van agressie van
een staat door de Veiligheidsraad al dan niet conditio sine qua non
voor de uitoefening van rechtsmacht door het ICC over het misdrijf
agressie? Nederland zet zich actief in voor het vinden van een
aanvaardbaar compromis op dit punt. Als de herzieningsconferentie erin
zou slagen een akkoord te bereiken over het misdrijf agressie zou dit
een groot succes betekenen.
De enige bepaling die ingevolge het Statuut tijdens de eerste
herzieningsconferentie verplicht dient te worden herzien is de
overgangsbepaling in artikel 124 Statuut (met betrekking tot mogelijke
niet-erkenning rechtsmacht oorlogsmisdrijven). Nederland zal de
verwijdering van artikel 124 tijdens de herzieningsconferentie
steunen.
Voorts wijst artikel 123(1) Statuut op de mogelijke herziening van de
lijst van misdrijven vervat in artikel 5 Statuut, onder toevoeging dat
de herziening hiertoe niet hoeft te worden beperkt. In dit verband
beveelt Resolutie E in een bijlage bij de Final Act van de
diplomatieke conferentie in Rome in 1998 aan dat een
herzieningsconferentie het misdrijf terrorisme en drugsmisdrijven
behandelt met het doel te komen tot een acceptabele definitie van deze
misdrijven en hun opname in de lijst van misdrijven waarover het ICC
rechtsmacht heeft.
Het is mede in dit licht dat Nederland een voorstel heeft ingediend om
aan de lijst misdrijven daden van terrorisme toe te voegen, met dien
verstande dat het ICC pas rechtsmacht zal kunnen uitoefenen zodra
daarover een definitie is bereikt. Nederland kiest hiermee voor de
codificatietechniek die in 1998 is gekozen voor het misdrijf agressie,
ook met het oog op de omstandigheid dat onderhandelingen over een
alomvattend verdrag tegen internationaal terrorisme tot nu toe nog
niet konden worden afgerond vanwege uiteenlopende opvattingen over de
definitie van terrorisme en de reikwijdte van het verdrag. Op grond
van het Nederlandse voorstel zou de herzieningsconferentie besluiten
een speciale informele werkgroep op te richten, onder andere om te
bezien welke aanpassingen het Statuut eventueel zou behoeven. Het
Nederlands voorstel kan tevens worden gezien als een impuls voor
genoemde onderhandelingen over een alomvattend VN-verdrag. Gezien de
ernst van terroristische misdrijven en het grensoverschrijdende
karakter dat zij vaak hebben, wil Nederland bijdragen aan de
bevordering van de mogelijkheid van internationale berechting indien
de betreffende landen die rechtsmacht zouden kunnen uitoefenen daartoe
niet bereid of in staat zijn. Het Nederlandse voorstel vormt hiervan
een concrete uitwerking, die zou kunnen voorkomen dat er vrijhavens
zijn waarin personen die verdacht zijn van het plegen van
terroristische misdrijven een veilig heenkomen vinden. Het ICC kan
overigens nu al rechtsmacht uitoefenen over terroristische misdrijven
indien deze tevens kwalificeren als een misdrijf dat reeds onder de
rechtsmacht van het ICC valt, zoals misdrijven tegen de menselijkheid.
Naast het Nederlandse voorstel inzake terrorisme hebben België,
Mexico, Noorwegen en Trinidad & Tobago voorstellen ingediend. Niet uit
te sluiten is dat landen op een later tijdstip alsnog nieuwe
voorstellen zullen doen.
In het kader van de definitie van oorlogsmisdrijven voorziet het
Statuut in de mogelijkheid om in een annex bij het Statuut een
overzicht van verboden wapens op te nemen. België heeft drie
amendementen voorgesteld die verwijzen naar verdragen en protocollen
over dergelijke wapens (onder andere biologische en chemische wapens).
Mexico heeft opname van nucleaire wapens voorgesteld. Bij de
overweging van deze beide voorstellen is universaliteit een belangrijk
aandachtspunt. Staten die nog geen partij zijn bij het Statuut zijn
wellicht eerder of minder snel geneigd partij te worden als bepaalde
voorstellen niet of wel worden aangenomen. Ook de positie onder
internationaal recht van genoemde wapens alsmede de bij de ASP en de
herzieningsconferentie te verwachten steun voor de voorstellen zijn
factoren van overweging. In dit licht kan Nederland het Belgische
voorstel in beginsel steunen.
Het voorstel van Noorwegen ziet op amendering van artikel 103(1) van
het Statuut van Rome, betreffende tenuitvoerlegging van straffen.
Trinidad & Tobago stelt voor om, indachtig eerdere genoemde Resolutie
E in een bijlage bij de Final Act van de diplomatieke conferentie in
Rome in 1998, drugsmisdrijven strafbaar te stellen onder het Statuut.
Nederland heeft ten aanzien van deze voorstellen nog geen standpunt
ingenomen.
Behalve het behandelen van amenderingsvoorstellen, zal de
herzieningsconferentie voor een aanzienlijk deel in het teken staan
van het opmaken van de balans ruim zeven jaar na de inwerkingtreding
van het Statuut. In dit licht zullen de ontwikkelingen en uitdagingen
ten aanzien van het internationaal strafrecht onder de loep worden
genomen. Onderwerpen die mogelijk zullen worden besproken zijn
bevordering van universaliteit en complementariteit, samenwerking en
de rol van slachtoffers.
Rechtersverkiezingen
Tijdens de komende ASP zullen Statenpartijen tevens (tussentijds)
moeten beslissen over de invulling van twee vacante rechtersposities,
na het terugtreden van rechter Shahabuddeen en het overlijden van
rechter Saiga eerder dit jaar. De twee zetels vallen in verband met
geografische minimumvereisten in beginsel (opnieuw) toe aan de
Aziatische en Zuid-Amerikaanse kiesgroepen. In de eerste kiesgroep
heeft Japan kandidaat-rechter Ozaki genomineerd, terwijl voor
laatstgenoemde groep zich vier kandidaten hebben aangediend: Fernández
de Gurmendi (Argentinië), Pollard (Guyana), Monroy Cabra (Colombia) en
Medina (Chili). Deze kandidaten zullen zorgvuldig tegen elkaar worden
afgewogen. Conform gebruik spreekt Nederland zich als gastland niet
uit over voorkeurskandidaten voor rechtersposities bij het ICC.
Huisvesting
De Nederlandse regering heeft er alles aan gedaan om ervoor te zorgen
dat het ICC de beschikking kan krijgen over een definitieve
huisvesting die past bij het bijzondere karakter van dit belangrijke
instituut. Zo is onder meer een gesubsidieerde lening beschikbaar
gesteld met een maximum van 200 miljoen Euro, waarbij het subsidiedeel
rust op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voorts
is aan het ICC het terrein van de Alexanderkazerne beschikbaar gesteld
voor de nieuwbouw. Verder is door Nederland vorig jaar een
internationale architectencompetitie georganiseerd, waaruit drie
architecten zijn verkozen als winnaars. Momenteel wordt door het
bouwbureau van het ICC gewerkt aan de selectie van de architect die
uiteindelijk het gebouw mag ontwerpen. Naar verwachting zal kort voor
de Achtste ASP dit selectieproces zijn afgerond. Buitenlandse Zaken
werkt nauw samen met de Rijksgebouwendienst en Gemeente Den Haag om
ervoor te zorgen dat de totstandkoming van dit belangrijke project
zonder vertragingen kan worden gerealiseerd. Hierdoor wordt een
verdere impuls gegeven aan de positie van Nederland als promotor van
de internationale rechtsorde en die van Den Haag als juridische
hoofdstad van de wereld.
Budget
Het budget voor 2010 dient te worden goedgekeurd door de komende ASP.
Dit budget kent een marginale stijging ten opzichte van het budget van
vorig jaar. Daarnaast zullen er komend jaar additionele kosten zijn
voor onder meer de herzieningsconferentie. Nederland steunt de
begroting zoals die door het ICC is opgesteld op hoofdlijnen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De Minister van Justitie,
Dr. E.M.H. Hirsch Ballin
1 Stb. 2001 343, 17 juli 2001.
Ministerie van Buitenlandse Zaken