concurrentievoordelen van het preferentiebeleid
Uitvoering motie Zijlstra cs. over de finaciële concurrentievoordelen van
het preferentiebeleid
Kamerstuk, 9 november 2009
GMT-VDG-2966755
9 november 2009
Uitvoering motie Zijlstra cs. over de financiële
concurrentievoordelen van het preferentiebeleid.
Geachte voorzitter,
In het Algemeen Overleg van 8 oktober 2009 over het
geneesmiddelenbeleid heb ik u toegezegd schriftelijk terug te komen op
de Europeesrechtelijke aspecten van uitvoering van motie Zijlstra c.s.
over de financiële (concurrentie-)voordelen van het preferentiebeleid
(Kamerstukken II 2008-2009 29 477, nr. 76).
Met de motie Zijlstra c.s. wordt de regering verzocht om ervoor zorg
te dragen dat het voeren van een preferentiebeleid daadwerkelijk een
financieel concurrentievoordeel oplevert voor een zorgverzekeraar die
dat beleid voert en daarmee voor de klanten van die zorgverzekeraar.
Wij hebben hierover uitgebreid van gedachten gewisseld, zowel
schriftelijk (zie de brief aan de Tweede Kamer van van 21 april 2009,
Kamerstukken II 2008-2009, 29477, nr.87) als mondeling in een aantal
Algemeen Overleggen. Uiteindelijk is afgesproken om het concrete
voorstel van zorgverzekeraar Menzis tot (her-)verdeling van de
opbrengst van preferentiebeleid via de taxe, aan de Europese Commissie
voor te leggen.
Na schriftelijke voorbereiding hebben mijn ambtenaren een gesprek
hierover gevoerd met een brede delegatie van DG Competition van de
Europese Commissie. De Europese Commissie heeft laten weten geen
concrete antwoorden te kunnen geven als er geen sprake is van een door
de Nederlandse regering genotificeerd voorstel.
De Commissie heeft wel aangegeven aan de hand van welke criteria en
vragen zij zich een oordeel zou vormen, indien er sprake zou zijn van
een door de Nederlandse regering genotificeerd voorstel. Het gaat
concreet om 3 vragen:
1. De noodzaak van de maatregel. Zijn er alternatieven waarmee
hetzelfde effect kan worden bereikt (preferentiebeleid voerende
zorgverzekeraars hebben voordeel van hun eigen beleid zonder dat
andere zorgverzekeraars als free-riders kunnen meeprofiteren), zonder
de nadelen van financiële steunverlening (staatssteun)?
2. Is er sprake van gelijke behandeling van zorgverzekeraars binnen
het vereveningssysteem?
3. Is de financiële compensatie die wordt voorgesteld voor
zorgverzekeraars die preferentiebeleid voeren een vergoeding voor
werkelijk gemaakte kosten voor het preferentiebeleid?
Vervolgens is tijdens het gesprek onderzocht wat de antwoorden op deze
vragen vermoedelijk zouden zijn indien de Nederlandse regering het
Menzis-voorstel zou notificeren. Ik ben op grond daarvan tot de
volgende conclusies gekomen:
Het antwoord op de eerste vraag is dat er alternatieven zijn waarmee
het beoogde effect kan worden bereikt zonder de nadelen van
staatssteun. Ik heb de Kamer eerder reeds op die alternatieven
gewezen. Verschillende zorgverzekeraars laten inmiddels in de praktijk
zien dat het mogelijk is om tot lagere prijzen voor geneesmiddelen te
komen, waarbij de voordelen daarvan uitsluitend ten goede komen aan
hun eigen verzekerden en er geen sprake is van "free-ridersgedrag".
Het antwoord op de tweede vraag is dat er niet zonder meer sprake is
van gelijke behandeling van zorgverzekeraars binnen het
vereveningssysteem. Het criterium op grond waarvan ten laste van de
middelen van het zorgverzekeringsfonds geld wordt betaald aan
zorgverzekeraars die een bepaalde vorm van preferentiebeleid voeren is
van een totaal ander karakter dan de criteria op grond waarvan het
vereveningssysteem op dit moment werkt. Het gaat niet om objectieve
achtergrondkenmerken van verzekerden, maar om de effecten van een
bepaald type preferentiebeleid dat weliswaar alle zorgverzekeraars
zouden kunnen voeren, maar waartoe zij moeilijk "gedwongen" kunnen
worden door middel van een arbitraire financiële prikkel. De vraag of
er in het Menzis-voorstel sprake is van verdeling van geld binnen het
vereveningssysteem moet met "ja" worden beantwoord. Ook al worden de
middelen uit het zorgverzekeringsfonds als het ware apart gezet en
verdeeld buiten de verdeelcriteria van het vereveningssysteem om, dan
nog is er sprake van onttrekking van middelen aan het
vereveningssysteem die anders onderdeel daarvan zouden hebben gevormd.
Het antwoord op de derde vraag is "nee". Er is geen sprake van
vergoeding of compensatie van kosten die zorgverzekeraars hebben
gemaakt voor het voeren van preferentiebeleid. Er is in het voorstel
sprake van compensatie van financiële voordelen die op nationale
schaal zijn verkregen als gevolg van het feit dat één of enkele
zorgverzekeraars preferentiebeleid op een bepaalde manier voeren.
Hoe spijtig dat misschien ook is, deze antwoorden brengen mij tot de
conclusie dat het geen zin heeft om het Menzis-voorstel als een
voornemen van de Nederlandse regering te notificeren bij de Europese
Commissie. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal een
dergelijk voorstel de toetsing aan verboden staatssteunaspecten niet
kunnen doorstaan. Hiermee eindigt voor mij het onderzoeken van deze
mogelijkheid. Dit doet niets af aan de sympathie die ik eerder voor de
gedachte achter het voorstel heb uitgesproken.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport