Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer
09 november 2009 - kamerstuk
Kamerbrief waarin de minister de laatste stand van zaken van het
Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer meldt. De meeste
provincies hebben hun subsidieverordening en hun natuurbeheerplannen
vastgesteld.
Datum 9 november 2009
Betreft Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer
Geachte Voorzitter,
In overeenstemming met mijn toezegging (nr. 93) aan uw Kamer tijdens het
Algemeen Overleg Ecologische Hoofdstructuur van 27 november 2008, heb ik u
middels mijn schrijven van 23 februari jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-
2009, 30825, nr. 25) tussentijds geïnformeerd over de herziening van het
Programma Beheer door de provincies. Daarin heb ik aangekondigd dat wanneer
ik van de provincies het definitieve voorstel heb ontvangen, ik u nader zal
informeren. Aangezien alle provincies met uitzondering van Friesland en
Gelderland1 inmiddels de subsidieverordening hebben vastgesteld, informeer ik u
met deze brief over de laatste stand van zaken van het Subsidiestelsel Natuur- en
Landschapsbeheer (SNL).
Om beheerders tijdig te informeren over het nieuwe stelsel en ervoor te zorgen
dat er geen gat ontstaat tussen het oude Programma Beheer en het nieuwe
stelsel, wordt op 16 november aanstaande het nieuwe stelsel voor het agrarisch
natuurbeheer opengesteld onder voorbehoud van goedkeuring door de Europese
Commissie en de uitkomst van de finale toetsing in het kader van artikel 11 lid 3
van de Wet inrichting landelijk gebied (WILG). Het onderdeel natuurbeheer zal per
1 januari 2011 in werking treden.
Van Programma Beheer naar SNL
In het kader van het ILG is eind 2006 de afspraak tussen Rijk en provincies
gemaakt om het huidige Programma Beheer om te vormen naar een eenvoudiger,
transparanter stelsel voor natuur- en landschapsbeheer dat tevens ruimte biedt
voor flexibiliteit en maatwerk op gebiedsniveau. De afgelopen jaren is daaraan
hard gewerkt door alle partijen.
1 Voor Friesland en Gelderland volgt de vaststelling naar verwachting op 13 november
aanstaande.
Alle provincies met uitzondering van Friesland en Gelderland hebben inmiddels de
subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer en hun natuurbeheerplannen
vastgesteld. De ontwikkeling van het nieuwe stelsel is vanaf de start in april 2007
in nauwe samenwerking met de landelijke vertegenwoordigers van terreinbeheerders,
waaronder Staatsbosbeheer, particuliere beheerders en agrarisch
natuurbeheerders tot stand gekomen. Het stelsel is een robuust subsidieinstrument
voor natuur- en landschapsdoelen geworden, zodat ook toekomstige
uitdagingen in het stelsel kunnen worden opgevangen. Het stelsel gaat uit van
beheerverbintenissen voor een periode van zes jaar in overeenstemming met de
eisen die de EU stelt.
Rolverdeling Rijk en Provincies
Het Rijk maakt in de ILG-bestuursovereenkomsten afspraken met de provincies
over doelen en prestaties voor natuur en landschap, zowel kwantitatief als
kwalitatief. Het Rijk stelt middelen ter beschikking voor de financiering van het
stelsel en de uitvoerende diensten. De provincies realiseren deze rijksdoelen.
De twaalf provincies zijn eigenaar van het stelsel en hebben met het SNL een
uniform stelsel uitgewerkt, waarin geen nieuw beleid is neergelegd; het betreft
immers een stelselwijziging, waarbij vanuit de bestaande doelen wordt
aangesloten op de aanwezige kaders (ILG) en de huidige natuurgebieden. Er
wordt onderscheid gemaakt tussen het beheer van bestaande natuur en
kwaliteitsimpulsen, gericht op inrichting van nieuwe natuur en op kwaliteitsverbetering
van bestaande natuur. De provincies vertalen de afspraken met het
Rijk in de doelen van de provinciale natuurbeheerplannen. De natuurbeheerplannen
vormen de basis voor de subsidieverlening. Hierbij vindt een koppeling
plaats met de andere doelen voor het landelijk gebied, conform de ILGsystematiek.
De programmering van de maatregelen vindt plaats in de provinciale
Meerjarenprogramma's en de regionale uitvoeringsprogrammering.
Opzet van het SNL
Het SNL is onderverdeeld in drie onderdelen: Natuur, Agrarische Natuur en
Landschapselementen, elk met bijbehorende beheertypen.
In het nieuwe stelsel is sprake van één verordening voor het beheer van
bestaande en nieuwe natuur, landschapselementen en voor het agrarisch
natuurbeheer. De (eerste generatie) provinciale natuurbeheerplannen vormen het
toetsingskader voor de verschillende subsidiemogelijkheden van de verordening.
De kwaliteitsimpulsen (inrichting, functieverandering en kwaliteitsverbetering) uit
het huidige Programma Beheer worden in de nieuwe situatie in de ILGverordening
ondergebracht.
Zorgen voor kwaliteit
Om een beter inzicht te hebben in (de ontwikkeling van) de natuur- en
landschapskwaliteit is de Index Natuur & Landschap ontwikkeld. Deze Index
vervangt de huidige natuurdoeltypen, de Programma Beheerpakketten en de
gehanteerde typologieën van de verschillende beheerders en integreert de
habitattypen van Natura 2000.
Hierdoor is sprake van een uniforme, breed erkende en vereenvoudigde 'natuurtaal',
die van groot belang is voor een goede afstemming tussen beheerders
(onderling) en overheden. Interpretatieverschillen tussen natuur- en landschapsdoelen
en beheer worden daarmee voorkomen.
De Index onderscheidt verschillende beheertypen. Deze worden in het natuurbeheerplan
van de provincie opgenomen en vormen de basis voor de beoogde
doelen, de subsidieverlening, de monitoring en evaluatie van zowel de natuurkwantiteit
als de natuurkwaliteit. Voor elk beheertype is een standaardkostprijs
berekend. Deze zijn inmiddels getoetst en positief beoordeeld door de Commissie
Verheijen en vormen de basis voor de subsidieverlening. In het komende jaar zal
het stelsel nog worden uitgebreid met een systeem voor beoordeling en
monitoring van de natuurkwaliteit. Aan de beheertypen worden kwaliteitsklassen
en monitoringsprotocollen toegevoegd, zodat op een uniforme wijze de kwaliteit
van de natuur gemeten gaat worden. De provincies zijn straks verantwoordelijk
voor de monitoring. De circa 75 beheertypen zijn vooral van belang voor het
maken van afspraken tussen provincies en de beheerders. Deze beheertypen
kunnen geaggregeerd worden naar een beperkt aantal natuur- en landschapstypen.
Dat is het niveau waarop ik met de provincies afspraken zal maken over
doelen voor natuur en landschap, zowel kwantitatief als kwalitatief. Met behulp
van de Index Natuur en Landschap sturen Rijk en provincies éénduidig op doelen
in kwantitatieve en kwalitatieve zin en in termen van beleid en financiering. Op
basis van de evaluatie van de beheerresultaten kan bijsturing van het beleid
plaatsvinden. Deze natuur- en landschapstypen zullen tevens worden gebruikt om
u te informeren over de realisatie van de natuur- en landschapsdoelen.
Beheerders staan centraal in het stelsel
Een primaire rol in dit stelsel is weggelegd voor de beheerders die zijn
onderverdeeld in drie groepen. Wie landbouwgrond heeft met geheel of
gedeeltelijk natuurbestemming, is een agrarische natuurbeheerder. Daarnaast zijn
er organisaties met ten minste enkele professionele medewerkers die natuurbeheer
als hoofddoel hebben. Deze terreinbeherende organisaties (TBO's) zijn de
Provinciale Landschappen, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. De laatste
groep bestaat uit de rest: particulieren, stichtingen, gemeenten, enzovoorts, die
natuurterreinen hebben. Zij worden vaak gesteund door koepelorganisaties als de
Federatie Particulier Grondbezit en de Stichting Beheer Natuur en Landschap.
Minder administratieve lasten
De Dienst Regelingen blijft voor de agrariërs het loket, mede in verband met de
uitvoering en stroomlijning van de uitvoering met andere landbouwregelingen. Er
zullen geen nieuwe instrumenten of overlegstructuren worden ontwikkeld en
terreinbeherende organisaties, particulieren en agrarische natuurbeheerders
worden gelijkwaardig behandeld.
Provincies en beheerders ontwikkelen samen een certificeringsysteem dat leidt tot
een certificaat en nauw aansluit bij de huidige werkwijze en bedrijfsprocessen van
de beheerders. Met een certificaat laat de provinciale overheid zien vertrouwen te
hebben in de werkwijze van de beheerder. Voor gecertificeerde aanvragers geldt
een reductie van de verplichtingen bij de aanvraag en gedurende de looptijd van
de subsidie. Voor niet-gecertificeerde beheerders gelden deze voordelen niet.
Daarnaast beperken de regels van het systeem zich tot de minimumeisen uit
Brussel. Binnen de kaders van de EU-regelgeving is tot een vereenvoudiging van
de beheerpakketten besloten en is meer flexibiliteit gebracht in met name het
weide- en akkervogelbeheer. Voor het agrarisch natuurbeheer zal in het stelsel
één dienst, de VWA/AID, alle controles verrichten.
Het aanvragen wordt een stuk eenvoudiger en kan online geschieden. De
duidelijkheid zal richting agrariërs worden vergroot, bijvoorbeeld door de
invoering van collectief beheer voor weide- en akkervogels. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van gecertificeerde gebiedscoördinatoren, waardoor zowel de effectiviteit
van het weidevogelbeleid wordt versterkt als de flexibiliteit en duidelijkheid naar
boeren wordt vergroot. Tevens leidt dit tot een efficiëntere uitvoering, omdat de
gebiedscoördinator samen met de agrariërs (jaarlijks) een collectief beheerplan
opstelt. Het collectieve beheerplan is de basis voor de jaarlijkse betalingsaanvraag,
waardoor wordt geborgd dat deze aanvraag volledig en correct is. Om
de administratieve lasten voor de deelnemers te verminderen, is ervoor gekozen
om de resultaatverplichting van Programma Beheer om te zetten in een
maatregelverplichting. Het vertalen van de resultaatverplichting is ook ingegeven
door de overweging dat het natuurresultaat niet alleen afhankelijk is van het
uitgevoerde beheer, maar vaak ook van (externe) water- en milieucondities.
De provincies informeren de beheerders over dit nieuwe stelsel tijdens regionaal
georganiseerde bijeenkomsten, dit in nauwe samenwerking met DR, DLG en de
agrarische natuurverenigingen. Ook is de informatie beschikbaar via brochures en
websites. (zie bijvoorbeeld: http://www.natuurbeheersubsidie.nl/)
Maatschappelijke consultatie
De regie voor het ontwikkelen van het SNL is namens de provincies belegd bij het
IPO. Vanaf de start van het ontwikkelen van het nieuwe stelsel, in april 2007,
heeft het IPO landelijke vertegenwoordigers van terreinbeheerders, particuliere
beheerders en agrariërs nauw betrokken bij het ontwikkelingsproces. Deze
vertegenwoordigers hebben zitting in een stuurgroep en hebben gedurende het
gehele project deelgenomen in diverse werkgroepen. Ook heeft op diverse
momenten informatie-uitwisseling en voorlichting plaatsgevonden met
vertegenwoordigers van diverse organisaties op regionaal niveau in vele
landsdelige en provinciale bijeenkomsten in het gehele land. De provincies zorgen
tijdens de invoering van het stelsel voor het overleg met de betrokkenen in
gebieden.
Door deze breed opgezette aanpak door de provincies is een groot draagvlak
gecreëerd voor het nieuwe stelsel.
Europese goedkeuring
Zowel voor het agrarisch als voor het particulier natuurbeheer is Europese
goedkeuring vereist.
Verwacht wordt dat vóór het einde van het jaar goedkeuring wordt gegeven aan
het onderdeel agrarisch natuurbeheer van het Subsidiestelsel Natuur- en
Landschapsbeheer, zodat dit deel van het subsidiestelsel per 1 januari 2010 in
werking kan treden. Lopende agromilieuverbintenissen (P)SAN worden vooralsnog
niet omgezet in contracten SNL.
Voor de niet gecofinancierde onderdelen, voornamelijk het particulier natuurbeheer,
is de staatssteunmelding begin oktober door het IPO aan de Europese
Commissie verstuurd. Het onderdeel natuurbeheer van het Subsidiestelsel Natuuren
Landschapsbeheer zal later in werking treden, omdat de ervaring leert dat een
dergelijke grote staatssteunmelding iets langer kan duren. Beheer van natuur en
landschap op natuurgrond wordt in 2011 een onderdeel van het stelsel.
Aansturing van de uitvoering
Voor het SNL wordt een beheerorganisatie ingericht bestaande uit drie onderling
samenhangende onderdelen. Het eerste onderdeel richt zich primair op het
beleidsinhoudelijk beheer van de Index Natuur en Landschap en het stelsel in al
zijn facetten. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de provincies, mijn
ministerie en beheerders.
Het tweede onderdeel borgt de verantwoordelijkheid van de provincies als
eigenaar van het nieuwe stelsel en daaraan gekoppelde regelingen. Het beheer
van het gehele systeem vraagt van de provincies ook na de invoering een
permanente inzet vanuit verschillende disciplines.
Het derde onderdeel verzorgt de gezamenlijke aansturing van de uitvoerende
diensten.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit