Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

31 890
Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene Nabestaandenwet in verband met aanpassing aan de invoering van een kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969 en het aanbrengen van een aantal vereenvoudigingen in de Algemene Kinderbijslagwet alsmede enkele andere aanpassingen van die wet

Memorie van Antwoord

Inleiding
De regering heeft kennis genomen van de bijdrage van de leden van de SP-fractie. De vragen zijn in de volgorde waarin ze gesteld zijn beantwoord en waar nodig samengevoegd. Mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wil ik in reactie op de inbreng graag nog eens benadrukken dat het voornaamste doel van het wetsvoorstel is samenhang aan te brengen in het beleid ter bestrijding van de schooluitval en ter bevordering van het behalen van een startkwalificatie. Daarom is ervoor gekozen om de voorwaarden die in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de Algemene Nabestaandenwet (ANW) voor jongeren van 16 en 17 jaar om in aanmerking te komen voor kinderbijslag respectievelijk voor wezenuitkering te laten aansluiten bij de kwalificatieplicht uit de Leerplichtwet 1969, inclusief de vrijstellingsgronden. Deze samenhang en eenduidigheid van begrippen maakt het bereiken van het beoogde doel, namelijk meer jongeren met een startkwalificatie en de uitvoering door de SVB gemakkelijker.

Effecten

De leden van de SP-fractie informeren naar het aantal voortijdig schoolverlaters van 16 en 17 jaar anno 2009.

De meest recente cijfers van schooluitval zijn van het schooljaar 2007/2008. Het aantal nieuwe 16-jarige voortijdig schoolverlaters in het betreffende schooljaar is 3.061. Het betreft hier 1,6% van het totaal aantal 16-jarige leerlingen. Het aantal nieuwe 17-jarige voortijdig schoolverlaters in dit schooljaar is 7.111. Het gaat hier om 3,8% van het totaal aantal 17- jarige leerlingen.

De leden van de SP-fractie vragen naar een toelichting op grond waarvan de regering het effect van het instrument verwacht en hoeveel jongeren alsnog een opleiding gaan volgen. In dit verband wordt gevraagd of hieraan onderzoek ten grondslag ligt, of de werkzaamheid van "het middel" bekend is en of het stoppen van kinderbijslag in lagere sociale klassen juist meer of minder effectief werkt dan in hogere klassen.
Deze leden informeren verder naar de verwachting van de regering m.b.t. de aantallen 16- en 17-jarigen waarbij het instrument van het verliezen van het recht op kinderbijslag zal worden ingezet, voor hoelang en hoe vaak. Ook wordt gevraagd naar gegevens over te verwachten "opbrengsten" en of de regering daarvan een inschatting kan geven.

De invalshoek van het kabinet met betrekking tot het ingediende wetsvoorstel is een positieve, namelijk dat geen schooluitval plaatsvindt en dat zoveel mogelijk jongeren een startkwalificatie halen. De verwachting is dat het instrument van de mogelijkheid van stopzetting van de kinderbijslag preventief zal werken waardoor de kans dat de jongeren op school blijven groter wordt.
Aan het wetsvoorstel ligt geen effectiviteitsonderzoek ten grondslag. Omdat het kabinet ook andere maatregelen heeft getroffen die moeten bijdragen aan het terugdringen van




schooluitval zou het effect van deze maatregel niet goed kunnen worden geïsoleerd van de andere maatregelen. Ook is het niet goed mogelijk om gedragseffecten te ramen. Het is dus niet bekend hoeveel jongeren alsnog naar school gaan en ook niet of de effectiviteit in bepaalde sociale klassen anders is dan die in andere klassen. De door deze leden gevraagde inschatting van aantallen en financiële effecten kan dan ook niet gegeven worden.

Wel heeft de regering behoedzaam geraamd dat de ouders van 3000 jongeren die nu niet voldoen aan het huidige klokurencriterium in de AKW na invoering van het wetsvoorstel wel, en de ouders van 200 werkloze jongeren van 16 en 17 jaar die geen startkwalificatie hebben niet, in aanmerking zullen komen voor kinderbijslag. Daarmee zullen de uitgaven voor de kinderbijslag naar verwachting met 3,6 miljoen toenemen voor schoolgaande kinderen en met 0,2 miljoen afnemen voor de groep werkloze jongeren zonder startkwalificatie

De leden van de SP-fractie vragen of de regering inzicht heeft in een mogelijke averechtse werking van inzet van het instrument op het primaire doel, c.q. het bevorderen van het halen van een startkwalificatie. Ook vragen deze leden of het de regering bekend is welke (onbedoelde) bijwerkingen het stopzetten van kinderbijslag kan hebben, bijvoorbeeld in welke mate dat gevolgen voorkomen als verergering van gezinsconflicten, wegloopgedrag van de jongere (tot zwerfjongere) suïcidepogingen, ontstaan van (gok-)verslaving etc. Deze leden vragen hoe in geval van dergelijke gevallen de aansprakelijkheid is geregeld in het bijzonder als blijkt dat de kinderbijslag ten onrechte is gestopt.

Zoals eerder vermeld beoogt de regering met het wetsvoorstel een bijdrage te leveren aan de strijd tegen schooluitval en het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie. De regering verwacht dat het instrument bijdraagt aan dit doel en verwacht geen relatie tussen het stopzetten van de kinderbijslag en de genoemde problematische gezinssituaties. Juist de leerplichtambtenaar kan een grote rol spelen bij het signaleren van problemen in het gezin omdat hij contact heeft met school, ouders en leerling en omdat hij vrijwel altijd deelneemt aan de Zorg- en Adviesteams waarin zorg- en hulporganisaties samenwerken om snelle en passende hulp voor kinderen en jongeren met problemen te regelen. Onlangs heeft de regering aangekondigd om in een algemene maatregel van bestuur (amvb) vast te leggen welke partijen verplicht moeten samenwerken in het onderwijs. Voor het speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs zal de leerplichtambtenaar tot de verplichte partijen gaan behoren.
Indien de verzekerde van mening is dat de kinderbijslag ten onrechte is stopgezet kan bezwaar en beroep worden ingesteld tegen het besluit daartoe. Een rechter zal toetsen of het besluit deugdelijk is en een oordeel geven over de rechtmatigheid. Als de rechter van mening is dat de kinderbijslag ten onrechte is stopgezet zal de kinderbijslag vanaf het moment van stopzetting worden hervat. Uiteraard kan men daarnaast in civielrechtelijke zin, als men van mening is dat men hierdoor op onwettige of onbehoorlijke wijze is benadeeld of schade is berokkend, een beroep doen op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (onrechtmatige daad).

De leden van de SP-fractie vragen of de regering met behulp van de jaarlijkse rapportage van de SVB het parlement inzicht kan verschaffen ten aanzien van vragen als het aantal gevallen waarin de kinderbijslag door verzuim is stopgezet en hoe vaak bij dezelfde gevallen (draaideur); wat de redenen voor stopzetting waren; wat de averechtse bijwerkingen van het stopzetten van de kinderbijslag zijn geweest naar soort en aantal en hoe vaak bezwaar en beroep is aangetekend en wat daarvan de uitkomsten waren. Ook wordt geïnformeerd of in




een evaluatie van onderhavig wetsvoorstel is voorzien, bij voorkeur met een kosten-baten- analyse.

Zoals toegezegd in de Nota naar aanleiding van het verslag bij dit voorstel zal de regering de Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzoeken om jaarlijks te rapporteren over het aantal gevallen dat de kinderbijslag is gestopt, alsmede om welke redenen en voor welke periode. De SVB zal daarbij ook gevraagd worden te rapporteren over hoe vaak de maatregel in hetzelfde geval is toegepast alsmede het aantal gevallen waarin bezwaar en beroep is aangetekend en de uitkomsten daarvan. Het is niet mogelijk dat de SVB bijwerkingen naar soort en aantal van het stopzetten van de kinderbijslag gaat registreren. De regering heeft een evaluatie met een kosten- en batenanalyse niet voor ogen gehad bij het wetsvoorstel. De regering zal wel de jaarlijkse cijfers van de SVB analyseren.

Richtlijn

De leden van de SP-fractie informeren of de richtlijn welke de leerplichtambtenaar zal hanteren ter beoordeling of het relatief verzuim dermate ernstig is dat een signaal hiervan aan de SVB moet worden afgegeven beschikbaar is of wanneer deze komt. De leden van de SP- fractie vragen in dit verband hoe vaak en hoelang het verzuim moet zijn om de kinderbijslag kwijt te raken.

De richtlijn waar deze leden op doelen is de aangekondigde richtlijn voor leerplichtambtenaren die de landelijke brancheorganisatie voor leerplicht en voortijdig schoolverlaten Ingrado ontwikkelt in overleg met de VNG op basis van onderhavig wetsvoorstel en de Leerplichtwet 1969. Deze richtlijn is nog niet vastgesteld. Met betrekking tot de vraag van deze leden hoe vaak en hoelang het verzuim moet optreden om de kinderbijslag kwijt te raken is de Leerplichtwet 1969 het uitgangspunt. De regering zegt toe de richtlijn naar het parlement te sturen zodra die beschikbaar is.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan uitleggen welke van de definities van verzuim zal worden gehanteerd en verwijst daarbij naar de onlangs aangenomen wet1 tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 en een aantal andere wetten in verband met onder meer het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding (31 829) waarin een andere definitie is opgenomen m.b.t. het verzuim dan in de memorie van toelichting bij het onderhavig wetsvoorstel.

Sinds 1 augustus 2009, de datum waarop de wijziging van de Leerplichtwet 1969 in werking trad, wordt gebruik gemaakt van een andere definitie van verzuim. Nu geldt dat het hoofd van de school het verzuim meldt als een leerling "zonder geldige reden les- of praktijktijd heeft verzuimd en dit verzuim gedurende een periode van vier opeenvolgende lesweken in totaal zestien uren les- of praktijktijd bedraagt". De tekst uit de memorie van toelichting had betrekking op de oude definitie.

De leden van de SP-fractie informeren of de verzuimende leerlingen en ouders van de richtlijn voor leerplichtambtenaren op de hoogte worden gebracht, of deze richtlijn op een website staat en zo ja welke. Ook vragen deze leden of de richtlijn helder en eenduidig aangeeft wanneer daadwerkelijk van "ernstig relatief verzuim" sprake is, waarop de


1 Wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding




leerplichtambtenaar mag (of moet?) ingrijpen? Tevens informeren de leden van de SP-fractie of eveneens duidelijk is aangegeven wanneer de leerplichtambtenaar een signaal aan de SVB moet geven om de ingreep weer ongedaan te maken en hoe lang de jongere daarvoor al weer naar school moet gaan. Verder informeren deze leden of in de meldingsprocedure die door SVB in overleg met de leerplichtambtenaren is georganiseerd voorzien is dat de verzuimende leerling en de ouders een afschrift van de melding krijgen, alsmede een toelichting op de verdere procedure, te weten wat marginale toetsing door de SVB zal inhouden en hoe op de beslissing van de SVB bezwaar en beroep mogelijk is.

De bedoelde richtlijn is zoals eerder vermeld nog niet vastgesteld. Het behoort echter tot de gebruikelijke werkwijze dat ouders en leerling in de gesprekken met de leerplichtambtenaar mondeling op de hoogte worden gebracht van de mogelijke consequenties van het schoolverzuim. Op verzoek kunnen ouders en leerling ook een kopie van een gespreksverslag ontvangen. Uiteraard zal de leerplichtambtenaar ook duidelijk moeten maken aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om de eventuele stopzetting van de kinderbijslag of andere mogelijke consequenties van het verzuimgedrag ongedaan te maken. Waar (onderdelen van) de richtlijn bovendien deel uit zal of zullen gaan maken van de gemeentelijke ambtsinstructie voor leerplichtambtenaren kunnen ouders en leerlingen deze bijvoorbeeld op de gemeentelijke website nalezen.
Verder zal de SVB de ouders van kinderen die 16 jaar worden, informeren over de mogelijke gevolgen van schoolverzuim voor de kinderbijslag en wordt dit ook in het overige informatiemateriaal van de SVB opgenomen. Als de SVB de kinderbijslag na een melding van de leerplichtambtenaar stopt, staat op deze beschikking vermeld hoe bezwaar en beroep kan worden aangetekend.

De leden van de SP-fractie vragen of kinderbijslag mag worden stopgezet als een 16- of 17- jarige leerling, nadat gedurende 8 weken zonder succes naar een andere instelling is gezocht, definitief van het MBO is verwijderd en of de reden van verwijdering een rol speelt. Deze leden informeren verder naar wat er met de kinderbijslag gebeurt als de aanleiding bij de betreffende school ligt en of de situatie in de richtlijn voor leerplichtambtenaren uiteen is gezet.

De instelling kan een leerling pas definitief verwijderen en uitschrijven als gedurende 8 weken zonder succes naar een andere instelling is gezocht. Tot die tijd blijft de instelling verantwoordelijk voor het onderwijs van de leerling. Allerlei partijen, zoals de ouders, de school en de leerplichtambtenaar zullen zich inspannen om een geschikte onderwijsplek te vinden voor die leerplichtige jongeren die ongewild geen onderwijsplek hebben. Dit laat onverlet dat ouders van leerplichtigen primair verantwoordelijk zijn voor de inschrijving van hun kind op een school. De ouders hebben vanuit de Leerplichtwet 1969 op die wijze een inspanningsverplichting. Als de ouders niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor niet naleving van deze verplichting, bijvoorbeeld bij het ontbreken van een school, kunnen zij om die reden niet met deze kinderbijslagmaatregel worden geconfronteerd. De reden van verwijdering speelt hierbij geen rol. Deze situatie hoeft om deze redenen niet expliciet uiteengezet te worden in de richtlijn.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een inschatting heeft gemaakt hoe vaak bij schooluitval onwil resp. onmacht van ouders om hun 16- of 17-jarige kind naar school te sturen aan de orde is? Door wie en hoe wordt het verschil tussen onwil en onmacht van ouders vastgesteld, mede gelet op de forse financiële consequenties die deze vaststelling kan hebben?




De leden van de SP-fractie informeren met deze vraag naar een reactie op de motie van de leden Voordewind en Dijsselbloem (Kamerstukken II, 2008/09, 31 890, nr. 17). De regering heeft geen schatting gemaakt hoe vaak bij schooluitval onwil resp. onmacht van ouders om hun 16- of 17-jarige kind naar school te sturen aan de orde is. Er zijn ook geen gegevens beschikbaar op basis waarvan een dergelijke inschatting gemaakt kan worden. De richtlijn die in de motie Voordewind en Dijsselbloem wordt genoemd is nog niet vastgesteld. In zijn algemeenheid is de leerplichtambtenaar bevoegd op basis van zijn professionaliteit binnen de grenzen van de Leerplichtwet 1969 en de gemeentelijke ambtsinstructie zodanig te handelen dat er zo snel mogelijk een einde komt aan de verzuimsituatie, bijvoorbeeld door het inschakelen van zorg- en hulpverlening. Hij zal daarbij beoordelen of de ouders meewerken.

Naar aanleiding van de door de Tweede Kamer aangenomen motie over het niet-korten van de kinderbijslag voordat de jeugdrechter is ingeschakeld vragen de leden van de SP-fractie of de regering, in overleg met Ingrado, overweegt om in de richtlijn op te nemen dat de korting van de kinderbijslag (alsook de wezenuitkering) in principe niet aan de orde zal zijn dan nadat de jeugdrechter is ingeschakeld. Is hierover overleg gepleegd met het ministerie van Justitie en is de capaciteit van jeugdrechters hierop berekend?

De regering acht uitvoering van de motie van de leden Dijsselbloem en Uitslag (Kamerstukken II, 2008/09, 31 890, nr. 14) niet opportuun omdat de gevraagde volgorde van acties, eerst inschakeling van de kinderrechter en dan een melding naar de SVB strijdig is met het principe van maatwerk dat ten grondslag ligt aan de Leerplichtwet 1969. De leerplichtambtenaar zal op basis van zijn professionaliteit, binnen de kaders van de Leerplichtwet 1969 en de hieruit voortvloeiende gemeentelijke ambtsinstructie zelf kunnen beoordelen met welk instrument de beoogde correctie van het verzuimgedrag kan worden bevorderd. Zo zal het in bepaalde gevallen beter zijn om eerst stopzetting van de kinderbijslag als maatregel in te zetten als een drukmiddel om de leerling weer naar school te krijgen en pas indien nodig daarna de jeugdrechter in te schakelen. Inzet van de jeugdrechter is bovendien niet nodig omdat de bevoegdheden van de leerplichtambtenaar wettelijk zijn geborgd, de procedures en gedragswijzen zijn vastgelegd in een gemeentelijke ambtsinstructie en democratische controle wordt uitgeoefend op het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969 door de gemeenteraad. Verder is van belang dat bezwaar en beroep mogelijk is tegen de beslissing van de SVB.
Ook wil de regering niet onvermeld laten dat vertegenwoordigers van de G4, Ingrado, VNG en het Openbaar Ministerie hebben aangegeven groot voorstander te zijn van het wetsvoorstel vanwege de harmonisering van begrippen, de eenduidigheid en de preventieve werking die men ervan verwacht. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd.

Wezenuitkering

De leden van de SP-fractie gaan in op het recht van 16- en 17-jarige jongeren op wezenuitkering dat alleen nog bestaat als "de huishoudwees een startkwalificatie heeft behaald". Deze leden vinden het woord "huishoudwees" voor deze jongere in de memorie van toelichting ongepast en denigrerend voor de jongere, die het huishouden van zijn ouders vaak in uitermate moeilijke omstandigheden voortzet. De leden van de SP-fractie delen overigens de mening van de regering dat het ook voor de jongere die wees is geworden en het huishouden van de overleden ouders voortzet, van belang is om een startkwalificatie te behalen.




De regering hecht eraan op te merken, dat het niet de bedoeling is geweest om zich laat- dunkend over de groep wezen die voor hun jongere broers en zussen zorgen, uit te laten. De regering waardeert de inspanningen van deze jongeren en realiseert zich dat de omstandig- heden waarin deze verkeren lastig kunnen zijn. Het spijt de regering dan ook dat de leden van de SP-fractie hier aanstoot aan hebben genomen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten hoeveel wezen jaarlijks voortijdig de school verlaten.
Het aantal jongeren tussen 16 en 21 jaar dat in het eerste kwartaal van 2009 een wezenuitkering ontving op grond van de Algemene Nabestaandenwet bedraagt 760. De bestanden van de SVB leveren geen informatie over het aantal wezen dat een wezenuitkering ontvangt en het huishouden verzorgt. Dit percentage wordt, samen met de arbeidsongeschikte wezen, geschat op minder dan 1%. Niet bekend is hoeveel wezen voortijdig de school verlaten.

Ook vragen deze leden welke maatregelen de regering treft om de 16 en 17-jarige jongeren met de dubbele taak van het volgen van een volledige opleiding ten behoeve van de startkwalificatie en het voeren van het huishouden van zijn overleden ouders te ondersteunen. De leden vragen of zij correct begrijpen dat in onderhavig wetsvoorstel het recht op wezenuitkering voor 16- en 17-jarigen zonder startkwalificatie in handen wordt gelegd van leerplichtambtenaren, respectievelijk de SVB en waar deze jongeren terecht kunnen in geval van stopzetting van hun wezenuitkering voor een inkomensvoorziening die voorziet in het bestaansminimum.

De regering meent dat, afgezien van de gevolgen van emotionele aard waar een jongere mee te maken heeft bij het overlijden van beide ouders, de belasting van de combinatie van het volgen van een opleiding en het verzorgen van een huishouden vergelijkbaar is met andere situaties waarin huishouden en werk gecombineerd moeten worden. De omstandigheden waarin de jongere verkeert, zullen van geval tot geval verschillen. In voorkomende gevallen kan een jongere worden vrijgesteld van de kwalificatieverplichting. Dit in reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie welke maatregelen de regering treft om deze jongeren te ondersteunen.
De regering vindt het van groot belang dat ook jongeren van wie de ouders zijn overleden zich goed voorbereiden op de arbeidsmarkt en dus in ieder geval een startkwalificatie halen. Hiermee vergroten zij de kans dat zij later zelfstandig in hun onderhoud voorzien door middel van werk. Alles moet er dan ook op gericht zijn dat betrokkene de school (weer) bezoekt. Een wees kan bij de gemeente vragen om een maatschappelijk werker die hem of haar hulp kan bieden of de juiste weg kan wijzen naar hulp bij het combineren van opleiding en huishouden. Ook de leerplichtambtenaar kan een rol spelen bij het oplossen van de problemen door te verwijzen naar zorg- of hulpverlening.
Als een wees van 16 of 17 jaar echter niet aan de voorwaarden voldoet en geen wezen- uitkering ontvangt, kan hij eventueel de gemeente verzoeken om bijstand te verlenen in verband met zeer dringende redenen.

De leden van de SP-fractie vragen of, zoals de aangenomen eerdergenoemde motie (31 890, nr. 17) beoogt om ouders die niet bij machte zijn om hun 16- of 17-jarige kind naar school te sturen worden ontzien, de regering het niet evenzeer rechtvaardig acht dat 16- of 17- jarige wezen die niet bij machte zijn, om naast het voeren van een huishouden, zichzelf naar school te sturen, te ontzien met betrekking tot intrekking van hun wezenuitkering.




Alles moet erop gericht zijn, zoals ook in het vorige antwoord betoogd, dat deze 16- of 17- jarige wezen die het huishouden van hun overleden ouders voortzetten de school (weer) bezoekt. Als dit om redenen van belasting niet kan, zal de leerplichtambtenaar zorg- en hulpverlening inschakelen. Eventueel kan in voorkomende gevallen ook een vrijstelling van de kwalificatieplicht worden gegeven. Bovendien zij vermeld dat de betreffende wezen een voogd hebben, die uiteraard ook verplichtingen en verantwoordelijkheden ten aanzien van de wees heeft.

Relatie WIJ

De leden van de SP-fractie gaan in op het in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel gemelde dat werkloze jongeren van 16 en 17 jaar die de school met startkwalificatie hebben verlaten zich als werkzoekende moeten laten registreren bij de UWV en bij de gemeente een werkleeraanbod zoals geregeld in de Wet Investeren in Jongeren (WIJ) moeten aanvragen om voor het recht op kinderbijslag in aanmerking te (blijven) komen. Niet voldoen aan de verplichtingen die de WIJ aan de jongere stelt kan, aldus de memorie van toelichting, pag. 7, het recht op kinderbijslag beïnvloeden. De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op wat hier precies bedoeld wordt en wie in deze situatie en op grond waarvan gerechtigd is tot het nemen van een beslissing van stopzetting van kinderbijslag. Deze leden vragen bovendien of overigens ook voor deze categorie jongeren toetsing alleen voor degenen geldt die vanaf
1 oktober 2009 de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt.

Recht op kinderbijslag bestaat ten aanzien van werkloze jongeren met startkwalificatie in de periode dat deze jongeren in afwachting zijn van de beslissing op een aanvraag bij de gemeente voor een werkleeraanbod, en tevens als deze jongeren een werkleeraanbod hebben aanvaard. Het niet voldoen aan de verplichtingen, genoemd in hoofdstuk 5 van de WIJ, kan het recht op kinderbijslag doen beëindigen. De SVB neemt in situaties waarin niet aan de voorwaarden wordt voldaan de beslissing de kinderbijslag te stoppen. Ook nu toetst de SVB de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag van de verzekerde voor 16- en 17-jarige werkloze jongeren. In antwoord op de desbetreffende vraag van de fractieleden van de SP kan de regering melden dat voor werkloze jongeren geldt dat deze nieuwe regels met betrekking tot het stoppen van de kinderbijslag gelden als zij op 1 oktober 2009 nog niet de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt. Als ze op 1 oktober 2009 wél 16 jaar zijn blijft voor hen de oude regeling van toepassing.






---- --