ChristenUnie


Bijdrage Esmé Wiegman Plenair debat Crisis- en herstelweg

Bijdrage Esmé Wiegman Plenair debat Crisis- en herstelweg

donderdag 12 november 2009 16:15

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Sinds de jaren dertig van de vorige eeuw heeft ons land niet meer zo'n grote crisis meegemaakt als de crisis waarin wij ons nu bevinden. De werkloosheidscijfers lopen snel op. De nieuwbouw en nieuwe investeringen komen steeds meer stil te liggen. Het is terecht dat het kabinet stevig wil ingrijpen om stagnatie te doorbreken en daarbij onorthodoxe maatregelen niet schuwt; complimenten en waardering voor de getoonde voortvarendheid waarmee het kabinet de aanpak van de crisis oppakt.

Zeker in een tijd als deze wordt extra duidelijk dat wij het in Nederland knap ingewikkeld hebben gemaakt om besluitvormingsprocedures te doorlopen. Deze traagheid en stroperigheid kosten niet alleen tijd, maar tijd betekent in dit geval ook veel geld. Voor het doorbreken van stroperigheid en besluiteloosheid bestaat veel draagvlak. Dat bleek wel uit de hoorzitting die de Kamer heeft georganiseerd. Van links tot recht en van ondernemers tot bestuurders bleek er behoefte te bestaan aan het doorbreken van de nodeloze complexiteit. Groot draagvlak voor de doelstellingen van het wetsvoorstel is er ook bij de fractie van de ChristenUnie. De Crisis- en herstelwet biedt goede mogelijkheden om duurzame keuzes en urgente projecten snel werkelijkheid te laten worden. Denk alleen al aan de nodige zandsuppleties langs de kust en aan waterveiligheid.

Het nemen van onorthodoxe maatregelen moet wel zorgvuldig gebeuren en een toegevoegde waarde hebben. Deze toegevoegde waarde wordt nog niet geboden door bestaande wetgeving die al dan niet recentelijk van kracht is geworden. Ik denk aan de recente wijziging van de wetgeving rond de MER, de Wabo, de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de bestuurlijke lus, de Spoedwet wegverbreding en de uitkomsten van de commissie-Elverding.

De ChrisenUnie deelt de mening van het kabinet dat het een kwestie is van én-én-én, dus zowel financiering, als organisatie als wetgeving moet op orde zijn. Het gaat echter ook om een balans tussen die drie. Wat betreft de bestuurlijke organisatie heeft de commissie-Elverding de belangrijke aanbeveling gedaan, de besluitvorming aan het begin van het proces goed te organiseren. Daar valt met name mogelijke weerstand tegen nieuwe plannen te overwinnen en kunnen wensen van betrokkenen worden geïnventariseerd, die goed kunnen worden meegenomen in de uitwerking van de plannen. Deze waarde mag niet ondergesneeuwd raken onder nieuwe wetgeving.

Jan de Koning zei ooit: als het niet kan zoals het moet, dan moet het zoals het kan. Maar ook dan gelden de principes van zorgvuldigheid en toegevoegde waarde. Daarop toetst de ChristenUnie de Crisis- en herstelwet. Op dat terrein heb ik nog een aantal vragen en opmerkingen. Op een aantal punten heeft mijn fractie ook amendementen ingediend.

Ik maak eerst een algemene opmerking. Het kabinet slaat een optimistische toon aan in de nota naar aanleiding van het verslag als het gaat om mogelijke risico's van nieuwe, tijdrovende jurisprudentie die de Crisis- en herstelwet zou kunnen uitlokken en de ambtelijke capaciteit die met een goede uitvoering en handhaving van de wet gemoeid is. Graag krijg ik uitleg waarop die positieve inslag is gebaseerd. Wat de ambtelijke capaciteit betreft zien wij nu al dat veel tijd en energie wordt gestoken in de Spoedwet wegverbreding, waardoor allerlei reguliere wegprojecten, bijvoorbeeld van provincies, onderop de stapels van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en het ministerie van VROM terechtkomen. Voorkomen moet worden dat wij volgend jaar opnieuw hier bij elkaar zitten voor een nieuwe spoedwet, die alle projecten betreft die niet onder een spoedwet of onder de Crisis- en herstelwet vallen.

Kort samengevat moet het doel naar de mening van de ChristenUnie-fractie zijn dat er door een goede vormgeving van de procedures minder behoefte is aan juridische procedures.

Ik wil nu een aantal artikelen langs gaan. Allereerst een opmerking over het toepassingsbereik. Het wetsvoorstel is zo opgesteld dat het per AMvB op verschillende punten kan worden uitgebreid door onder meer het toevoegen van projecten. Het lijkt ons goed als de Kamer hierin gekend wordt. Dat is ook de reden om bij amendement op stuk nr. 27 een voorhangprocedure te regelen.

In de nota naar aanleiding van het verslag staat een aantal criteria voor het toevoegen van projecten. Een ervan is dat de uitvoering voor 2014 moet kunnen starten, maar de vraag is of dit duidelijk genoeg is. Kunnen wij niet beter zeggen dat een project gegarandeerd voor 2014 moet starten, waarbij ook de financiering rond moet zijn, om te worden opgenomen in deze wet? Er staan wel criteria in de toelichting, maar niet in de wet zelf. Misschien is het een idee om deze criteria expliciet in de wet op te nemen.

Voorts een opmerking over het beroep en hoger beroep. Het beroep pro forma is voor de projecten in de Crisis- en herstelwet niet meer mogelijk. Hetzelfde geldt voor het aanvullen van beroepsgronden na de beroepstermijn. De ChristenUnie-fractie vraagt hoe ver de beperking van beroepsgronden precies gaat. Betekent dit enkel dat men geen nieuwe gronden mag aanvoeren, of mag er na de beroepstermijn niets meer gewijzigd worden in de bestaande gronden? Kunnen de tijdig ingediende beroepsgronden wel worden uitgewerkt? Ik geef als voorbeeld een organisatie die een ingediende beroepsgrond na de beroepstermijn onderbouwt met een deskundigenrapport. Dit moet naar de mening van de ChristenUnie-fractie wel mogelijk blijven, mits de goede procesorde zich daar niet tegen verzet. Graag horen wij bevestigd dat dit de juiste uitleg van artikel 1.6a is.

Het relativiteitsvereiste is een belangrijk punt in de discussie over de Crisis- en herstelwet. Kort gezegd kunnen mensen alleen beroepsgronden gebruiken die hun eigen belang raken. Ik ben blij dat de regering in de tweede nota van wijziging het voorstel van de ChristenUnie heeft overgenomen om de kennelijkheidseis toe te voegen. Dit houdt in dat bij twijfel de beroepsgrond gewoon wordt geaccepteerd en er niet eerst allerlei prejudiciële vragen hoeven te worden gesteld die juist weer vertragend werken. De bredere discussie over het relativiteitsvereiste zal nog worden gevoerd in het kader van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij staat voor de ChristenUnie-fractie niet ter discussie dat op grond van het verdrag van Arhus organisaties kunnen blijven opkomen voor belangen die zelf geen stem hebben, zoals natuur en milieu.

Vervolgens een opmerking over de milieueffectrapportage. Bij nota van wijziging is verduidelijkt dat het schrappen van de verplichting om alternatief onderzoek te verrichten en advies te vragen aan de Commissie voor de m.e.r. uitsluitend betrekking heeft op de project-MER en dus niet op de plan-MER.

Tevens stelt de regering dat de beperking van de MER-plicht vooral zinvol is als de MER nog moet plaatsvinden. Voor zover ik weet, is er voor verschillende projecten in bijlage 2 al een MER geweest. Zou de regering in dat licht de opname van deze projecten kunnen toelichten? Ook zie ik een aantal integrale gebiedsopgaven. Het gaat hierbij om opgaven die het karakter hebben van een plan. Is er voor deze projecten sprake van een plan-MER?

Dan een opmerking over de lex silencio positivo, het stilzwijgend verlenen van een vergunning als de termijn is verstreken. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt herhaaldelijk verwezen naar paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, die een aantal belangrijke nadelen van deze procedure wegneemt. Deze paragraaf moet echter nog ingaan. Klopt mijn conclusie dat artikel 1.12 van de Crisis- en herstelwet door de verwijzing naar deze paragraaf pas kan ingaan zodra de Dienstenwet definitief is?

De heer Vendrik (GroenLinks): Bedoelde mevrouw Wiegman zojuist te zeggen dat zij eigenlijk ernstig twijfelt aan de noodzaak om de project-MER en de alternatieve vereisten te laten vervallen en dat zij eigenlijk wel voelt voor mijn amendement, dat erop gericht is om dit te realiseren?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Nee, ik voel niet bij voorbaat voor het amendement waarin wordt bepaald dat wij op dit terrein maar helemaal niets moeten doen. Ik zie best mogelijkheden. Het gaat er daarbij wel om dat er duidelijk is. Er is al een onderscheid tussen plan en project, wat heel verhelderend werkt. Wij willen echter graag toegelicht krijgen hoe het zit met de projecten die nu in de bijlage staan en die al vaak een MER hebben doorlopen, en hoe het zit met de projecten die meer een gebiedsopgave zijn en het karakter van een plan hebben, waarvoor naar verwachting de MER wel geldt. Ik zeg echter niet bij voorbaat dat er op dit terrein niets mag gebeuren.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik snap dat u de vraag stelt, mevrouw Wiegman. Dat heb ik namelijk ook gedaan. Als ik het voorstel van de regering naast de huidige lijst leg, is mijn conclusie dat dit materieel nauwelijks enige betekenis heeft tenzij het aantal projecten fors wordt opgevoerd. Zie bijvoorbeeld het amendement van de heer Koopmans. Dan zou het een andere betekenis kunnen krijgen. In de huidige vorm van het wetsvoorstel, heeft het voorstel van de regering eigenlijk geen betekenis. Dan is het logisch om het eruit te halen, dat zult u toch met mij eens zijn?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Deze conclusie kan ik niet direct trekken. Ik heb een aantal vragen gesteld en ik denk dat het goed is dat daar een duidelijk antwoord op komt. Ik kan die conclusie ook niet trekken met het oog op de toekomst. Wij weten immers dat deze lijst met projecten eventueel kan worden aangevuld of beperkt. Ik voel er dus nog niet zo veel voor om nu heel rigoureus bij al bij voorbaat een streep te zetten door een aantal onderdelen.

Ik ga verder met de lex silencio positivo. De regering noemt een aantal waarborgen voor een zorgvuldige toepassing van de lex silencio positivo. Is er in geval van een bezwaar of beroep van belanghebbenden of de inspectie sprake van een opschortende werking? De overheid kan ook alsnog voorschriften aan een vergunning verbinden of een besluit intrekken, voor zover dat nodig is, om ernstige gevolgen voor het algemeen belang te voorkomen. Wat gebeurt er als een overheid per ongeluk de termijn heeft laten verstrijken of om moverende reden eerder geen beslissing kon nemen? Is er voor de betreffende overheid in gevallen waarin het gaat om niet terug te draaien ingrepen nog een mogelijkheid om een vergunning alsnog in te trekken? Hoe ver gaat het begrip "ernstige gevolgen voor het algemeen belang"?

De regering erkent dat er een alternatief is, namelijk de mogelijkheid om bestuursorganen met een dwangsom te manen om een besluit te nemen. Ook kan een belanghebbende in beroep gaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Hoewel mijn fractie de gedachte achter de lex silencio positivo goed kan begrijpen, mist zij de onderbouwing van het idee dat de bestaande instrumenten niet voldoende zijn. Ik hoor graag een uitleg.

Ik heb een amendement ingediend op stuk nr. 26 dat een kleine omissie herstelt ten aanzien van de lex silencio positivo, namelijk een regeling ten aanzien van een vermelding van de lex silencio positivo in de ontvangstbevestiging van de vergunningaanvraag. Die is wel opgenomen in de Dienstenwet en wordt met dit amendement geïntroduceerd in de Crisis- en herstelwet.

Ik kom nu op de ontwikkelingsgebieden. Met de ontwikkelingsgebieden wordt er een mogelijkheid gecreëerd om gebiedsgericht met milieubeleid aan de slag te gaan, waarbij tijdelijke overschrijding van normen wordt geaccepteerd als deze uiteindelijk maar wel worden gehaald. Dit instrument kan goed van pas komen bij bijvoorbeeld complexe herstructureringen van verouderde bedrijventerreinen. De fractie van de ChristenUnie steunt dit experiment, maar ziet graag dat er voldoende waarborgen zijn dat de milieunormen wel worden gehaald. Het moet niet alleen gaan om het benutten van alle marges die er zijn in een milieugebruiksruimte. Uiteindelijk moeten de normen worden gehaald.

Ik vind de definitie van de milieugebruiksruimte lastig omdat het hierbij over zeer verschillende regelingen gaat. Uit het wetsvoorstel wordt het mij daardoor niet duidelijk op welke wijze saldering mogelijk is. Ik heb een amendement ingediend dat ten aanzien van de ontwikkelingsgebieden een aantal zaken regelt. Het gaat onder andere om de bepaling dat bij AMvB regels kunnen worden gesteld over de optimalisatie van de milieugebruiksruimte. Mijn fractie denkt daarbij aan regels zoals ook afgesproken rondom Schiphol, waar bewoners kunnen profiteren van de door maatregelen gevonden ruimte. Ook moet het mogelijk zijn om regels te stellen waarin wordt aangegeven hoe ver de normen gedurende de looptijd van het gebiedsontwikkelingsplan maximaal mogen worden overschreden.

In de tweede nota van wijziging is geregeld dat het gebiedsontwikkelingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Als het bestemmingsplan niet gelijktijdig wordt gewijzigd, kan het zijn dat de voorschriften van het bestaande bestemmingsplan niet overeenkomen met de plannen uit het gebiedsontwikkelingsplan. Juist die voorschriften zijn bepalend voor de ruimtelijke zonering. De fractie van de ChristenUnie stelt daarom voor om het bestemmingsplan gelijktijdig te wijzigen, waarbij ook de financiële borging van het gebiedsontwikkelingsplan kan worden meegenomen in het exploitatiepan.

Er is discussie over de vraag of er beroep mogelijk moet zijn tegen de aanwijzing van ontwikkelingsgebieden. De regering wijst op een mogelijke juridische wirwar omdat ontwikkelingsplannen zelf ook vatbaar zijn voor beroep. Mij is niet helemaal duidelijk welke wirwar de regering nu precies ziet. Het instellen van beroep hoeft immers geen opschortende werking te hebben voor het opstellen van het plan. Door de aanwijzing vatbaar te maken voor beroep zou ervoor kunnen worden gezorgd dat in een eerder stadium wordt beoordeeld of de aanwijzing op goede gronden heeft plaatsgevonden, waardoor verdere vertraging kan worden voorkomen.

Mijn fractie concludeert dat een dergelijke discussie vooral relevant is in een landelijk gebied. Als ontwikkelingsgebieden dus alleen in stedelijk gebied mogelijk zijn, zoals bij amendement voorgesteld, dan is beroep op de aanwijzing naar de mening van de ChristenUnie niet nodig.

Ik heb een amendement ingediend waarmee voor een gebiedsontwikkelingsplan van regionaal of bovenregionaal belang en schaalniveau provinciale staten in plaats van de gemeenteraad wordt aangewezen als het verantwoordelijk bestuursorgaan dat het plan moet vaststellen.

Mijn fractie heeft vragen ten aanzien van de versnelde uitvoering van woningbouwprojecten. Op zichzelf ziet het er aantrekkelijk uit. Eén besluit en dan uitvoeren. Maar gemeenten zeggen moeite te hebben met het voorstel van de regering omdat alle wettelijke kaders bij het projectuitvoeringsbesluit moeten worden getoetst. Het is de vraag of dit mogelijk is en niet te veel vergt van de gemeenten. Het projectbesluit uit de Wet op de ruimtelijke ordening in combinatie met de Wabo en de coördinatieregeling heeft de voorkeur van de gemeenten boven het projectuitvoeringsbesluit. Ook bij dit gedeelte stel ik daarom heel concreet de vraag wat de meerwaarde van het voorstel van de regering is.

Overigens heb ik een amendement ingediend om te verduidelijken dat rijk en provincies aanwijzingen kunnen blijven geven.

De termijn waarop de afdeling Bestuursrecht van de Raad van State uitspraak moet doen over de bouwplannen uit Afdeling 6 van de wet, is door de regering in de tweede nota van wijzigingen verlengd van vier maanden tot zes maanden. De fractie van de ChristenUnie is blij dat dit voorstel uit onze schriftelijke inbreng door de regering is overgenomen zodat voldoende tijd beschikbaar is voor een zorgvuldige uitspraak.

Ik kom thans te spreken over de versnelde uitvoering van lokale projecten met nationale betekenis. De ChristenUnie acht dit een goede aanvulling op het wetsvoorstel, ook omdat het aansluit bij de adviezen van de commissie-Elverding: doe een breed onderzoek, zorg voor een goede coördinatie tussen alle overheden en neem vervolgens een voorkeursbesluit waarmee je verder gaat.

De ChristenUnie zou deze werkwijze niet alleen tot gemeenten willen beperken. Ik heb daarom een amendement ingediend waarmee Afdeling 7 van de wet wordt uitgebreid met de categorie bovenregionale projecten met nationale betekenis. Artikel 7 van de wet is dan tevens van toepassing op de provincies.

Een belangrijk onderdeel van de Crisis- en herstelwet is de wijzing van de Natuurbeschermingswet. Gezien de uitspraken van de Raad van State afgelopen jaar en de onmogelijkheid voor bedrijven om te ontwikkelen, is dit logisch. Veel te veel wordt de suggestie gewekt dat natuur en bedrijvigheid lijnrecht tegenover elkaar staan. De balans was zoek.

Voordat ik de voorstellen inhoudelijk beoordeel, wil ik kwijt dat er -- naast het doen van voorstellen -- volgens de ChristenUnie de komende tijd stevig moet worden ingezet op kennisopbouw en deugdelijke onderbouwing van vergunningen. Juist door onvoldoende onderbouwing van de vergunningverlening vanuit het bevoegd gezag sneuvelden het afgelopen jaar vergunningen.

Ik kom nu op de voorstellen zelf. Met name de regeling rondom stikstof vindt de fractie van de ChristenUnie van groot belang. De voorstellen in het wetsvoorstel, aangevuld bij nota van wijziging, kunnen op steun van mijn fractie rekenen, met name omdat deze voorstellen een basis bieden om bedrijfsontwikkeling en natuurontwikkeling hand in hand te laten gaan. Provincies hebben nu een handvat om passende maatregelen op te leggen, waarmee de provinciale plannen voor stikstofreductie een wettelijke basis hebben.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik hoor de woordvoerder van de fractie van de ChristenUnie zeggen dat haar fractie wil inzetten op investeren in kennis, zodat de vergunningverlening en de besluiten die daarvoor moeten worden genomen goede grond hebben en zodat je weet waarover je het hebt. Steunt de fractie van de ChristenUnie mij als ik voorstel om eens te kijken naar de uitvoeringspraktijk in de afgelopen jaren van deze regelingen, om te kunnen beoordelen en om te kunnen leren van wat er in de afgelopen jaren rond de vergunningverlening is gebeurd?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik vraag mij af of wij op zo'n onderzoek echt zitten te wachten. Mijns inziens heeft de praktijk erg veel duidelijk gemaakt. Er zijn erg veel voorbeelden te noemen van zaken waarop het vastloopt. Het is ontzettend belangrijk om op informatie en kennis in te zetten, maar ook de voorgestelde wetgeving is belangrijk. Ik kom straks nader te spreken over de uiteindelijke complete herziening van de wet. Daarin zullen wij dingen heel goed moeten regelen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben erg teleurgesteld. De fractie van de ChristenUnie doet alsof ze heel redelijk naar de Natuurbeschermingswet wil kijken. Dezelfde fractie heeft er echter doelbewust aan meegewerkt dat er situaties zijn ontstaan waarin er vergunningen zijn afgegeven terwijl die niet afgegeven hadden mogen worden. Mevrouw Wiegman wist ook dat een milieuvergunning geen vergunning volgens de Natuurbeschermingswet was. Ik vind het niet sieren dat zij hier staat te doen alsof wij dit niet hadden kunnen zien aankomen. De fractie van de ChristenUnie heeft ook een toetsingskader gesteund waarbij van tevoren in dikke stapels juridisch advies te lezen was: doe het niet, doe het niet, want dit haalt het niet bij de Raad van State! Nu staat mevrouw Wiegman hier een beetje blijmoedig voor te stellen: laten wij investeren in kennis. Ik vind dat wij de plicht hebben om te bezien wat er de afgelopen twintig jaar op dit dossier is gebeurd. De fractie van de ChristenUnie heeft daarin ook een eigen verantwoordelijkheid gehad.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik vind het op mijn beurt mevrouw Ouwehand niet sieren dat zij op deze manier de positie van de ChristenUnie afschildert. Dat doet geen recht aan de waarheid. Keer op keer heeft mijn collega Cramer op dit punt doorgevraagd en aangedrongen op duidelijkheid om de patstelling te doorbreken. Dat deed hij juist om natuur en agrariër hand in hand te laten gaan. Dat is volgens mij een heel goede inzet. Die inzet is mijns inziens door de minister nu opgepakt. Daarmee kunnen wij verder gaan. Het beeld dat mevrouw Ouwehand schetst, is niet terecht. Ik herken me daarin absoluut niet en ook mijn fractie herkent zich daarin niet.

Er mist nog een onderdeel in de kabinetsvoorstellen, namelijk de landelijke aanpak, zoals die is aanbevolen door de commissie-Huys. Provincies kunnen het niet alleen oplossen. Zij hebben een rijksbrede aanpak nodig waarin ook generieke maatregelen een plaats krijgen. Dat wordt geregeld met het amendement van de PvdA en het CDA. De fractie van de ChristenUnie steunt dat amendement van harte. Maar ondanks de nieuwe voorstellen blijft het een ingewikkeld proces. Het zal immers nog een hele klus worden om de salderingsplannen met een dalende lijn van stikstofdepositie ook op individueel niveau uit te werken. Daarnaast vraag ik aandacht voor de rechtszekerheid van de ondernemer, die eerst in feite zijn gang mag gaan, maar achteraf toch geconfronteerd kan worden met de aanschrijvingsbevoegdheid van het bevoegd gezag. Daardoor kan hij, eventueel gedeeltelijk, worden teruggefloten. Het lijkt mij in ieder geval zaak dat provincies heel snel werk maken van de programma's voor stikstof, zodat ondernemers weten waar ze aan toe zijn.

De rechtszekerheid van ondernemers is ook een punt van aandacht bij de voorstellen voor het vergunningvrij maken van bestaand gebruik dat buiten de beheerplannen is gebleven. Als blijkt dat bestaand gebruik toch nadelig is, kan de overheid via een aanschrijvingsbevoegdheid toch vragen om maatregelen te nemen. Mijn indruk is dat je als ondernemer echt het beste af bent als jouw bestaand gebruik is opgenomen in het beheerplan. Laat dat ook de boodschap zijn van het bevoegde gezag. Zo veel mogelijk bestaand gebruik in de beheerplannen komt ook het beheerplanproces ten goede. Dat plan is immers basis voor de te nemen maatregelen. Die moeten aansluiten op het feitelijke gebruik in het gebied. Dat is ook van belang voor de hele aanpak rondom stikstof. Het werkt vooral goed als alle activiteiten bekend zijn.

Daarnaast is voor de ondernemer van belang wat onder het bestaand gebruik valt. De definitie is redelijk smal. Regelmatig terugkerend onderhoud van dijken blijkt hierin lastig onder te brengen. Dat geldt overigens ook voor bestaand gebruik in het beheerplan en niet alleen daarbuiten. De nieuwe natuurwet biedt wat ons betreft een uitgelezen kans om de definitie van "bestaand gebruik" nog eens goed tegen het licht te houden. Een duidelijk voordeel van het voorstel waarover wij vandaag praten, is overigens dat de bewijslast niet bij de ondernemer komt te liggen maar bij het bevoegd gezag. Dat is wat de ChristenUnie betreft de juiste verhouding.

Tot slot in verband met de Natuurbeschermingswet: ik heb een amendement ingediend op stuk nr. 51, juist ten behoeve van de rechtszekerheid voor ondernemers in de gebieden zelf. In de voorstellen is een verplichting opgenomen om projecten en handelingen van nationaal belang op te nemen in het beheerplan; nu is dat nog een mogelijkheid. Het verplicht opnemen van projecten van nationaal belang heeft echter twee grote nadelen. Ten eerste: waar eerst de toetsing van dergelijke grote projecten bij het Rijk lag, hevelt dit voorstel de lasten over naar de provincie. Dat is een erg zware last, niet alleen vanwege de grootte van die projecten maar ook omdat toetsing moet plaatsvinden op het moment dat er een nieuw beheerplan moet worden opgesteld in plaats van op het moment waarop alle details van het project bekend zijn en toetsing echt mogelijk is. Ten tweede: lokale betrokkenen betalen nu mee aan de rekening. Immers, het project wordt ingevoegd in het beheerplan waarin al het lokale gebruik is samengebracht. Een groot project invoegen heeft als gevolg dat er minder ruimte is voor de rest. Als voor het grote project echter een vergunningsplicht geldt, zal er binnen het project zelf gecompenseerd moeten worden. De lasten horen bij het grote project, niet bij de lokale ondernemers. Dat is de reden waarom ik met collega Samsom een amendement heb ingediend om deze verplichting weer te schrappen en het te laten bij een mogelijkheid tot. Om toch de gewenste versnelling erin te houden voor de grote projecten: zet in op goede onderbouwing, zoals ik eerder aangaf.

Mijn volgende punt betreft de herziening van het onteigeningsrecht. Dat een structurele herziening van het onteigeningsrecht nodig is, staat ook voor ons vast. Het herzien van de Onteigeningswet heeft echter jaren stilgelegen, omdat men er binnen de in 2001 gestelde kaders niet uit kwam. In dat licht lijkt het ongepast om nu met stoom en kokend water een structurele wijziging door te voeren. Dit mag niet het fundamenteel nadenken over het onteigeningsrecht voor ons uit schuiven. In het kader van het bestrijden van de gevolgen van de economische crisis en het bevorderen van een goed en duurzaam herstel van de economische structuur van Nederland, valt een tijdelijk nieuw regime te billijken. Daarbij moet er wat de ChristenUnie betreft wel daadwerkelijk worden toegewerkt naar een volledige herziening van de Onteigeningswet. De beste garantie dat daarvan ook daadwerkelijk werk wordt gemaakt, is het opnemen van een horizonbepaling in de Crisis- en herstelwet. Ik heb daarvoor een amendement ingediend op stuk nr. 57. Per 1 januari 2015 komen de aanpassingen zoals voorgesteld in de Crisis- en herstelwet te vervallen en vallen wij terug op de huidige regelgeving, en hiermee wordt de regering aangemoedigd om voor 1 januari 2015 te komen tot een echte herziening van het onteigeningsrecht. Een grondige evaluatie gaat daaraan natuurlijk vooraf.

Ik kom op artikel 5.1. Daarmee wordt de mogelijkheid geboden om bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels te stellen, gericht op de versnelling van de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten. De regering denkt aan aanpassingen van het Bouwbesluit en het Activiteitenbesluit. Dergelijke wijzigingen kan de regering echt ook zonder de Crisis- en herstelwet aan de Kamer voorleggen. Graag krijg ik dus een toelichting op dit voorstel.

Ik heb een amendement over de windmolenparken ingediend op stuk nr. 33. Omwille van de tijd volsta ik met een verwijzing naar de toelichting bij dit amendement.

Ik heb een amendement ingediend op stuk nr. 73 waarmee oplaadpunten voor elektrische auto's worden opgenomen in de definitie van bijkomende infrastructurele voorzieningen in de Tracéwet, zodat deze oplaadpunten eenvoudig kunnen worden gerealiseerd bij de wegprojecten.

Ik heb een amendement ingediend over de regels ten aanzien van geluid in artikel 3.15 en 3.18; ik weet niet of dit al is verschenen. Met invoering van de Crisis- en herstelwet wordt het mogelijk gemaakt om in situaties waarin sprake is van een te hoge geluidsbelasting deze belasting binnen vijf jaar te reduceren door middel van maatregelen die worden opgenomen in een geluidsreductieplan. Prima. Mijn amendement beoogt te bewerkstelligen dat deze geluidsreductie ook daadwerkelijk wordt bereikt en dat de belangen van omwonenden voldoende worden gewaarborgd.

Ik heb zojuist ook nog een amendement ingediend over het projectbesluit van de Wet ruimtelijke ordening. Met dit amendement wordt beoogd om de verplichting in stand te houden om in het geval van een projectbesluit het bestemmingsplan daar binnen een redelijke termijn aan te passen.

De ChristenUnie is het ermee eens dat de huidige termijn van één jaar niet reëel is, maar tien jaar wachten is te lang. Het is in het belang van eigenaren, bewoners, gebruikers van het vastgoed en omwonenden dat er zo snel mogelijk een bestemmingsplan komt met de voor hen van belang zijnde bepalingen over gebruik en bouwmogelijkheden. Aansluitend bij de huidige regeling in de wet op de ruimtelijke ordening, waar in geval van meer projectbesluiten binnen één bestemmingsplangebeid het bestemmingsplan binnen vier jaar moet worden aangepast, regelt dit amendement ook bij één projectbesluit aanpassing binnen vier jaar. Dat lijkt mijn fractie een realistische termijn.

Ik kom tot een afronding. Het kabinet heeft met deze Crisis- en herstelwet stappen gezet die van lef getuigen. Politiek is niet voor bange mensen en de ChristenUnie is graag bereid om grote stappen te zetten. Door amendering van een aantal onderdelen hebben we als medewetgever ook een aandeel willen leveren. Bij lef hoort echter reflectie. Goede en tijdige evaluatiemomenten zijn daarbij nodig. Dat is de reden om bij amendement een evaluatiemoment vast te leggen. Ik doel op het amendement op stuk nr. 32. De ChristenUnie ziet de Crisis en herstelwet als een stevige dosis paracetamol, een pijnbestrijder die de opstap moet vormen tot de noodzakelijke fundamentele operatie. Een aantal wetten dient fundamenteel tegen het licht gehouden te worden en moet structureel worden aangepast. Ik denk dan aan de Natuurbeschermingswet en de Onteigeningswet. We krijgen ook nog de uitwerking van de voorstellen van de commissie-Elverding in de Tracéwet. De ChristenUnie denkt overigens dat een bredere toepassing van de adviezen van de commissie-Elverding ook mogelijk is in andere ruimtelijke wetten.

De voorzitter: De heer Vendrik staat al even. Kan hij zijn vraag nu stellen of wil u nog een paar zinnen aan de commissie-Elverding wijden?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik heb nog een paar wervelende slotzinnen. Die zal ik dan maar uitspreken.

Ik had het over de Crisis- en herstelwet als pijnbestrijder. Een pijnbestrijder niet alleen vanwege de economische crisis, maar vooral omdat we in dit land met tal van projecten in het ruimtelijke domein vastlopen in een onontwarbare kluwen van soms tegengestelde regels. De Crisis- en herstelwet is tijdelijk. Goede ervaringen en resultaten moeten wat de ChristenUnie betreft echter structureel en blijvend een succes worden.

De heer Vendrik (GroenLinks): De heer Koopmans heeft twee gevoelige amendementen ingediend. Dat doet de heer Koopmans trouwens wel vaker. In het amendement op stuk nr. 38 regelt hij een substantiële uitbreiding van het aantal projecten. In het amendement op stuk nr. 41 regelt de heer Koopmans dat een aantal tijdelijke voorzieningen en procedurele versnellingen in deze Crisis- en herstelwet een permanent karakter krijgt. Kan mevrouw Wiegman mij vertellen of zij beide amendementen steunt?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Zoals de heer Vendrik kan zien, staat mijn naam vooralsnog niet onder deze amendementen. Het amendement op stuk nr. 38 behelst de uitbreiding van het aantal projecten. Ik zit niet heel erg op de aantallen. Ik vind vooral de criteria belangrijk. Dat was ook een van de kernpunten van mijn bijdrage. Het gaat mij om de vraag op basis van welke criteria projecten worden toegelaten. Ik wil graag een goede reactie van de regering krijgen op de inhoudelijke criteria en op de projecten die de heer Koopmans heeft voorgesteld. Ook op de roep "doe niet moeilijk, maak alles structureel want dat is helder" wil ik een heel goede reactie van de regering horen, juist omdat in deze wet nadrukkelijk is gekozen voor een aantal tijdelijke onderdelen en een aantal structurele onderdelen. Als ik de wet en de uitleg erbij lees, merk ik dat er een sterke filosofie zit achter de vraag wat je tijdelijk doet en wat je nu al structureel zou kunnen doen. Ook daarbij heb ik zo mijn vragen. Vandaar ook mijn amendement betreffende de Onteigeningswet.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik beluister een prettig dosis tegenzin bij mevrouw Wiegman. Ik heb nog één vraag specifiek over het amendement op stuk nr. 38. Volgens mij is het kabinet vrij helder over de criteria die het leidend heeft laten zijn bij de toelating van projecten. Als je diezelfde criteria hanteert, kun je zeggen dat de lijst van Koopmans er ook nog wel bij kan. Op grond waarvan zegt mevrouw Wiegman dat zij dat toch nog niet zo precies weet?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik zeg niet bij voorbaat "waar komen deze projecten nou vandaan?" Ik vind het echter wel belangrijk om ook op dit punt een reactie van de regering te krijgen, vanuit de algemene vraag op basis waarvan kom je tot een aantal projecten en wat is de rol van de criteria daarbij. Die vraag zie ik graag beantwoord.

Als ik de dingen zie staan, dan denk ik dat u die ook zullen aanspreken, bijvoorbeeld als het om windmolens gaat. Dat zijn mooie voorstellen. De tegenzin die u bij mij beluistert, is volgens mij niet helemaal terecht. Misschien is de tegenzin er bij u vooral vanwege het tijdstip in de zin van: staan wij hier nu nog. Bij mij is vooral de toon: de wet die aan ons is voorgesteld, getuigt van lef. Ik zie veel kansen en mogelijkheden. Ik ben graag bereid geweest om na te denken over aanvullingen, uitbreidingen of wijzigingen.

Esmé Wiegman