Rechtbank Roermond


Aanslag voor baatbelasting i.v.m. de aanleg van een rioleringssysteem

Roermond, 5 november 2009 - In de betreffende zaak gaat het om een aanslag voor baatbelasting in verband met de aanleg van een rioleringssysteem voor de afvoer van vuil water / regenwater op een bedrijventerrein. De aanslag heeft betrekking op het belastingjaar 2006.

De gemeente heeft in een aantal gevallen de voor de onroerende zaken getroffen voorzieningen, zo is in de procedure gesteld, reeds langs privaatrechtelijke weg verhaald. Het betreft hier de onroerende zaken die de gemeente na de bekendmaking van het bekostigingsbesluit heeft verkocht als bouwrijpe grond. Degenen die op deze manier reeds privaatrechtelijk hadden bijgedragen, zijn door verweerder vrijgesteld van de te betalen baatbelasting. In beroep zijn namens eiseres diverse gronden aangevoerd, onder meer is aangevoerd dat het kostenverhaal via enerzijds de heffing van baatbelasting en anderzijds het aangaan van overeenkomsten (de privaatrechtelijke weg) heeft geleid tot verschillende tarieven en een willekeurige mate van verhaal. De heffingsambtenaar heeft onder meer aangevoerd dat ook in de gronduitgifte door de gemeente baatbelasting is verdisconteerd, alleen was deze toen in de aankoopprijs van de bouwrijpe grond begrepen.

In haar heropeningsbeslissing van 15 september 2008 heeft de rechtbank gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 3 mei 1978 (BNB 1978/142) . Uit dat arrest volgt - kort gezegd - dat voorkomen moet worden dat voor wat betreft de bijdrage in kosten, onaanvaardbare verschillen ontstaan tussen vergelijkbare, van de voorzieningen profijt trekkende onroerende goederen, naar gelang ter zake van het goed kosten zijn of worden voldaan krachtens overeenkomst dan wel, zoals in de onderhavige zaak, baatbelasting wordt geheven. Ter motivering van de stelling dat van een zodanig onaanvaardbaar verschil geen sprake was, heeft verweerder diverse malen berekeningen overgelegd. De rechtbank heeft echter, ook na de tweede behandeling ter zitting waarop verweerder wederom in de gelegenheid is gesteld een en ander toe te lichten, geen andere conclusie kunnen trekken dan dat verweerder achteraf fictief heeft berekend welk gedeelte kan worden geacht als baatbelasting te zijn opgebracht door de verkoop van bouwrijpe grond. Dat dit een fictieve berekening is, blijkt ook uit het feit dat verweerder die berekening heeft gemaakt aan de hand van de heffingssystematiek zoals die is vastgelegd in de Verordening. Dat daadwerkelijk (inmiddels) het berekende bedrag is opgebracht via de verkoop van bouwrijpe grond is ook anderszins niet gebleken. Verweerder heeft dan ook niet inzichtelijk gemaakt dat er via de verkoopprijs en de verkoopovereenkomsten een bijdrage in de kosten van het rioleringsstelsel is betaald of nog zal worden betaald, zodat de rechtbank niet anders heeft kunnen concluderen dan dat er een onaanvaardbaar verschil is tussen degenen in het gebate gebied die voor de baatbelasting zijn aangeslagen en degenen die in datzelfde gebied bouwrijpe grond hebben gekocht zonder verplichting tot het betalen van baatbelasting. Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de betreffende Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting onverbindend is te achten. De rechtbank is dan ook niet meer toegekomen aan de beoordeling van de overige geschilpunten tussen partijen. Op grond van het vorenstaande is het beroep van eiseres gegrond bevonden en zijn de uitspraak op bezwaar alsmede de daaraan ten grondslag liggende aanslag vernietigd.

LJ Nummer

BK2127

Zie het origineel
Bron: Rechtbank Roermond Datum actualiteit: 13 november 2009 Naar boven