SGP
19 - 11 - 09 | Van der Vlies achter regeringstafel over de zondag
Van der Vlies achter regeringstafel over de zondag
Fractievoorzitter Van der Vlies van de SGP zal vandaag voor het eerst
achter de regeringstafel plaatsnemen om een initiatief-wet te
verdedigen. Hij doet dat samen met SP-kamerlid Gesthuizen. Zij
verdedigen hun wet die het 'toerismegat' in de Winkeltijdenwet moet
dichten. Voor de SGP is het bijzondere karakter van de zondag als
rustdag en de bescherming van de kleine winkeliers en van
winkelpersoneel de insteek, voor de SP ligt de nadruk vooral op het
laatste.
---
Plenaire behandeling Winkeltijdenwet
reactie van de indieners
19 november 2009
Keer op keer zorgt de Winkeltijdenwet in deze Kamer voor interessante
en diepgravende discussies. Dat hebben we enkele weken geleden ook
weer gezien: een fundamenteel debat over de voors en tegens van
koopzondagen, de consequenties daarvan voor de maatschappij en de
ontduiking van regels door winkeliers en gemeenten. Namens de
indieners wil ik de Kamer graag zeggen dat wij de inbreng van de
diverse fracties zeer gewaardeerd hebben. Iedere fractie heeft vanuit
eigen politieke en ideologische achtergrond belangrijke punten naar
voren gebracht. Hoewel we zien dat ons wetsvoorstel bij bepaalde
fracties op grote tegenstand stuit, zien wij ook zeker
aanknopingspunten om het debat te vervolgen.
Zelf zal ik spreken over de achtergrond van dit wetsvoorstel, de
bestaande regels, de waarde van een gezamenlijke rustdag, de discussie
over de vrijheid en de bijzondere feestdagen.
Mevrouw Gesthuizen zal daarna ingaan op: de positie van werknemers en
kleine winkeliers, de economische gevolgen, de definitie en reikwijdte
van toerisme, de verhouding tussen het rijk en de gemeenten, inclusief
het toezicht en het beroep op de rechter en ten slotte de
avondwinkels.
Goede samenwerking
Onder meer mevrouw Van Gent en de heren Graus en Elias hebben
gesproken over de in hun ogen opmerkelijke samenwerking van SGP en SP.
Een âsoort monsterverbond van christelijk-conservatief en
socialistischâ. Wie de geschiedenis van de winkeltijdenwetgeving in
Nederland van de laatste honderd jaar een beetje kent, weet dat het
niet zo vreemd is wanneer christelijke en socialistische partijen een
gezamenlijk doel hebben bij dit thema. Niet voor niets is uit beide
hoeken een strijd gevoerd voor de vrije zondag. In beide stromingen
leeft het besef dat het verdienen van geld belangrijk is, maar niet de
enige waarde is die telt. Tegen de lange werkdagen en werkweken voerde
men de strijd voor rust op zondag en tijd voor het gezin en andere
maatschappelijke verbanden.
Wanneer collega Van der Ham nu het pleidooi houdt dat er doordeweeks
vanwege lange werkdagen echt geen tijd meer is voor het kopen van een
mooie kaars, dan kunnen wij als indieners ons voorstellen dat het tijd
wordt voor een nieuwe âsociale kwestieâ. Want met de mooie kaars van
collega Van der Ham vallen we toch echt weer honderd jaar terug in de
beschaving: werknemers en winkeliers die zeven dagen per week klaar
moeten staan voor de consument.
Ook de postkoets en de fax van collega Elias kunnen wat ons betreft
naar het museum. De afschaffing daarvan is eerder een belangrijke
steun voor ons voorstel dan een gat in de onderbouwing. We hoeven de
postkoets niet meer te gebruiken om in de grote stad boodschappen te
doen. We hebben de fax niet meer nodig om ons boodschappenlijstje door
te geven. Op een eenvoudige manier kunnen we binnen de ruime
openingstijden van de winkels echt allemaal aan onze trekken komen.
Daar hebben we geen extra koopzondagen voor nodig.
Waarom dit wetsvoorstel?
Omdat we vandaag spreken over een thema dat iedere fractie zeer ter
harte gaat, wil ik â voordat wij ingaan op de vragen die aan ons
gesteld zijn - de Kamer duidelijk maken waarom juist dit thema voor
mij als één van de indieners zoveel waarde heeft.
Het zal niemand verbazen dat juist de SGP het initiatief heeft genomen
om steeds weer aandacht te vragen voor ondergraving van de bepaling
over winkelsluiting op zondag in de wet. Steeds horen we over klachten
van winkeliers, klachten van werknemers die niet worden aangenomen als
ze niet op zondag willen werken, onzorgvuldige wetgeving en ontduiking
van de wet enzovoort. Ook zien we dat er regelmatig allerlei
rechtszaken spelen bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
(CBB), over de toerismebepaling, avondwinkels en bijzondere
feestdagen. Voor de SGP was dat steeds aanleiding om te benadrukken
dat de zondag voor velen in onze samenleving van grote waarde is.
Mevrouw Gesthuizen zal straks nog duidelijk maken dat dat in de verste
verte niet beperkt blijft tot mensen met een christelijke achtergrond
â ook al wordt dat regelmatig gesuggereerd.
Eén achtergrond speelt bij dit voorstel voor ons in de SGP-fractie
een wezenlijke rol: de zondag is een dag die naar onze diepste
overtuiging door de HEERE God aan de mensheid gegeven is. Het is een
geschenk van grote waarde. Het is de dag waarop de Heere Jezus
Christus is opgestaan uit de dood. Daarmee heeft hij bevrijding
gegeven voor die mensen die erachter komen niet vrij te zijn, maar
gebonden aan het najagen van hun vermeende vrijheid â die in de
praktijk een vorm van slavernij blijkt te zijn. Om dat te vieren en te
herdenken, komt de christelijke gemeente elke zondag samen.
Ook al deelt men die overtuiging niet, dan is het bepaald niet logisch
om tegen een gemeenschappelijke rustdag te zijn. De gezamenlijke
rustdag is niet iets dat door mensen een keer is bedacht of dat alleen
beperkt is tot het christelijk geloof. Bepaald niet. Het is een
traditie met oude papieren. Iedereen die een beetje thuis is in de
Bijbel, weet dat ook het Joodse volk al één dag in de week rust
kende. Sterker nog: het is een gave die we al hebben vanaf het begin
van deze wereld.
Het is niet alleen een religieus uitgangspunt, maar ook een belangrijk
sociaal voorrecht. Het is een gave voor werkgevers en werknemers. Een
gave voor alle mensen. Niet voor niets is tot op heden nooit met
succes het zevendaagse ritme afgeschaft.
Bestaande wet
Nu kom ik bij de regels van de Winkeltijdenwet zoals die sinds 1996
gelden. Uitgangspunt van de wet is dat winkels op zondag gesloten
zijn. Door een amendement van de PvdA destijds â mevrouw Smeets
herinnerde ons daar terecht aan - is de mogelijkheid voor acht
koopzondagen uitgebreid naar twaalf. Dat is een op zichzelf duidelijke
uitzondering die geen uitvoeringsproblemen oplevert â ook al kan men
over de wenselijkheid van die koopzondagen van mening verschillen.
De grote problemen ontstaan bij de diverse andere
uitzonderingsbepalingen. Allereerst de toerismebepaling waar het debat
in belangrijke mate over gaat. Die geeft ruimte om voor echt
toeristische gemeenten meer koopzondagen mogelijk te maken. Ik meld
alvast maar in de richting van de heer Van der Ham dat dat dus iets
anders is dan gemeenten die graag toeristisch willen wórden. Daar
moet je wat anders voor verzinnen dan openstelling van winkels.
Vervolgens geldt een uitzondering voor âbijzondere gelegenheden van
tijdelijke aardâ (Artikel 4, tweede lid Wtw). Een andere veel
misbruikte bepaling is de bepaling over avondwinkels op zondag
(artikel 3, vierde lid Wtw). Per gemeente mogen als gevolg daarvan
enkele winkels die hoofdzakelijk eet- en drinkwaren verkopen op zondag
open zijn.
Kernpunt bij al die uitzonderingen is dat de hoofdregel van de wet is
dat winkels op zondag gesloten zijn. Bij de uitleg van deze
uitzonderingsbepalingen geldt dus â zoals ook het CBB stelt - dat de
hoofdregel leidend dient te zijn bij de interpretatie van die
uitzonderingen.
Die uitzonderingen mogen dus geen voertuig zijn om de hoofdregel
steeds verder uit te hollen. Maar wat zien we in de praktijk? Gewone
supermarkten doen zich op zondag voor als avondwinkel. Een rare
ontwikkeling die op steeds meer plaatsen gezien wordt . Gemeenten die
toeristisch zeggen te zijn, kunnen bij wijze van spreke nog nauwelijks
een stadspark aanwijzen dat de moeite van het bekijken waard is. Of ze
zien ook allerlei nieuwbouwwijken in de steden als een zodanig
toeristische attractie dat de winkels in die wijken toch echt wel op
52 zondagen open moeten kunnen zijn. En in Amsterdam-Noord is van
alles geprobeerd om een supermarkt in die wijk wegens allerlei
on-Nederlandse, bijzondere feestdagen elke zondag open te stellen.
Allemaal redenen om de wet te wijzigen. Over die avondwinkels en
bijzondere feestdagen komen we later terug.
Niemand zal het vreemd vinden dat een dergelijke uitholling en
ondergraving van de wettelijke regels de indieners van dit
wetsvoorstel zorgen baart. Terecht stelde de heer Elias dat de
wetgeving rommelig is. Wij zijn met hem tegen handigheidjes en rare
constructies. In deze zaal hebben we bepaalde regels afgesproken: die
staan in de wet. Die regels moeten dan wel worden gehandhaafd. Een
wetgever die regels maakt en vervolgens allerlei gemeentelijke
uitwassen gedoogt en een minister die niet handhavend optreedt tegen
overduidelijke schendingen van de regels van de wet, zijn niet
geloofwaardig. Datzelfde geldt trouwens ook voor de vele gemeenten die
niet handhaven.
Het Evaluatierapport over de Winkeltijdenwet dat enkele jaren geleden
is gepresenteerd is duidelijk over de toerismebepaling: âEen groot
deel van de onderzochte gemeenten geeft aan de toepassingscriteria van
het artikel toeristisch regime onhelder te vindenâ. Na diverse
vragenseries vonden wij het als indieners zaak om met verduidelijking
van de regels te komen. Wanneer er zoveel onduidelijkheid over bestaat
én wanneer gemeenten de indruk wekken dat zij de regels willen
omzeilen, dan moeten die regels weer helder op papier komen.
Gezamenlijke rustdag
Gelukkig bestaat breed het besef dat een gemeenschappelijke rustdag
van essentieel belang is. Mevrouw Blanksma sprak hierbij over de
âop-ieder-moment-mentaliteitâ en de behoefte die bij velen leeft aan
een gezamenlijk rustpunt in de week. Zij hecht aan een âniet
ongebreidelde uitbreiding van de zondagsopening.â De collegaâs Gerkens
en Van der Staaij hebben hun steun uitgesproken. Wij danken hen
daarvoor. De heer Van der Staaij sprak over de âveralledaagsingâ van
de zondag, collega Gerkens over âde natuurlijke behoefte aan rustâ.
Ook mevrouw Ortega benoemde de grote waarde van de zondagsrust met de
stelling dat zij geen 24-uurseconomie wil.
Zij raken hiermee de kern van de zaak: zondagsrust is een breed
gedragen wens in de samenleving. Dat zien we bijvoorbeeld ook in het
Evaluatierapport waarin te lezen is dat tweederde van de
geënquêteerde winkeliers de zondagsrust âte belangrijk vindt om op
die dag de winkel te openenâ. Dat geldt niet alleen voor âwinkeliers
in het kleine segmentâ, maar ook voor de ruime meerderheid van de
winkeliers in middelgrote en grote bedrijven. Wanneer steeds meer
winkels op zondag opengaan, dan verdwijnt die belangrijke waarde van
de gemeenschappelijke rustdag uit zicht.
Ook het onderzoek van het CNV dat we enkele weken geleden kregen
aangeboden, laat vergelijkbare cijfers zien. 74% van de ondervraagden
vind het belangrijk of zeer belangrijk dat de zondag een dag is waarin
ruimte is voor rust en slechts 7% vindt dit onbelangrijk of zeer
onbelangrijk. Dat geldt ook voor niet-religieuzen.
Laten we dus maar niet doen alsof het alleen christenen zijn die zich
verzetten tegen extra koopzondagen. Gelukkig niet. Kijk alleen maar
eens naar de actie Winkelrust, waar ook het FNV volop aan mee doet!
Het is dus geen christelijk stokpaardje, maar een vrije dag die voor
iedereen â winkelier of werknemer â van groot belang is.
Een van de argumenten die enkele fracties aanvoerden is dat de
samenleving wel erg veranderd is. Zij doelen daarbij op de situatie
dat er mensen zijn die lange werkdagen maken. We kunnen ons het
argument goed voorstellen dat mensen in de problemen komen als zij
maar ongeveer 52 uur per week open winkels aantreffen. Het zal niemand
ontgaan zijn dat in 1996 de mogelijkheden om te winkelen sterk zijn
verruimd. Wanneer winkeliers het willen, kunnen zij âs morgens om zes
uur open gaan en âs avonds tot tien uur open blijven. Uit het feit dat
die mogelijkheden nu door zeer veel winkels niet gebruikt worden, mag
toch afgeleid worden dat er nog volop ruimte is om ook op andere
tijdstippen te winkelen dan op zondag â ook zonder de neefjes en
nichtjes van de heer Van der Ham.
Het lijkt ons volstrekt duidelijk dat de grote behoefte aan een
gezamenlijke rustdag een belangrijke reden is om tegen de opvatting
van de collegaâs Van der Ham en Elias te zijn dat het ook mogelijk is
om op maandag dicht te zijn. Dat is de vrijheid die iedere winkelier
heeft. Maar het is toch echt onmogelijk om een collectieve rustdag in
je eentje te vieren.
Nominale of echte vrijheid
Onder andere de heren Elias en Van der Ham hebben in hun bijdrage aan
het debat uitdrukkelijk aandacht besteed aan de vrijheid voor
winkeliers, consumenten en gemeenten. De Winkeltijdenwet zou in hun
ogen een keurslijf zijn. Hiermee stellen zij een belangrijk punt aan
de orde.
De heer Van der Ham refereerde in het debat aan het SER-advies over de
Winkelsluitingswet uit 1986. De heer Van der Staaij citeerde een
VVD-senator die sprak âWij kunnen het voorschrift van het
sabbbatsgebod eigenlijk beschouwen als de eerste sociale wet. Vrijheid
voor winkeliers in naam kan verworden tot dwang voor anderen. Het is
interessant om te merken dat dezelfde discussiepunten die de collegaâs
Elias en Van der Ham naar voren brachten over de vrijheid van
gemeenten of winkeliers, ook al in het debat van 1930 een rol
speelden.
Met name het liberale Kamerlid Oud sprak toen als woordvoerder van de
Vrijzinnig-Democratische Bond behartigenswaardige woorden. Dat moet
zowel de woordvoerder van D66, een politieke stroming die altijd een
bepaalde verwantschap met dit gedachtegoed ervaren heeft, als de VVD,
waarvan Oud één van de politieke leiders was, aanspreken. Niet voor
niets stelde de heer Elias dat de VVD een rechtgeaarde liberale
fractie is.
De heer Oud heeft het zo gezegd als ik het ook tegen de critici van
het initiatiefwetsvoorstel zou willen zeggen:
âHet is niet mogelijk, dit punt hier geheel te laten rusten, omdat wij
in deze Kamer, maar ook in sterke mate buiten de Kamer, een aanval
hebben zien doen op dit wets-ontwerp van tegenstanders, die er zich
op beroepen, dat zij voorstanders van de vrijheid zijn en dat de
voorstanders van een regeling, als hier wordt voorgesteld, eigenlijk
die vrijheid belagen. (â¦) Dat is het oude lied bij de sociale
wetgeving. (â¦) Er is nu eenmaal verschil tusschen reëele vrijheid en
nominale vrijheid. Er zijn er, die zich op het standpunt stellen: er
is vrijheid, wanneer de wet-gever zich maar nergens mee bemoeit; de
taak van den wetgever is een louter negatieve taak. Maar wij hebben
toch langzamerhand wel geleerd, dat, wan-neer men zich op dat
standpunt stelt, er dan wel komt een vrij-heid in naam, maar dat voor
breede groepen van deze maat-schappij van een werkelijke vrijheid
geen sprake is. Wanneer men inderdaad een zoo groot mogelijke vrijheid
over de geheele linie wil bereiken, is het noodig de bijzondere
vrijheid van som-mige personen aan banden te leggen. (â¦) Wij
moe-ten dit aanvaarden om het doel: zoo groot mogelijke vrijheid voor
het algemeen, te bereiken. (â¦) De ondernemer is ongetwijfeld baas in
eigen huis, maar als onder-nemer, en vooral als hij winkelier is,
beweegt hij zich ook op het publieke terrein en heeft zijn arbeid
gevolgen voor anderen, die zich eveneens op dat publieke terrein
bewegen.â
Voorzitter, ik beveel de geachte afgevaardigden Elias en Van der Ham
aan deze wijze woorden ter harte te nemen. Er ontspon zich een
discussie tussen hen wie de échte liberaal is: hier is een
voorbeeldfiguur voor hen beiden. Vrijheid is geen zelfstandige
grootheid die alleen het schrappen van regels inhoudt. Vrijheid is â
zoals ik het tenminste ook vanuit liberale optiek altijd heb begrepen
â het bieden van ruimte, voor zover anderen er niet door worden
geschaad. Mevrouw Gesthuizen komt hier later nog op terug. Laten we
toch alsjeblieft niet terugkeren naar de periode vóór 1930 maar een
stap vooruit doen!
Intussen lijkt ook Groen Links volledig tot het liberalisme van
âpersoonlijke afwegingenâ, âkeuzevrijheidâ en dergelijke overgegaan.
De in het debat van 1996 nog zeer kritische toon van deze fractie is
intussen helemaal los gelaten. Vorig jaar heeft mevrouw Halsema nog
een mooie en kritische publicatie over consumentisme gepresenteerd.
In een interview in Trouw zei mevrouw Halsema toen: âWe consumeren al
lang niet meer wat we nodig hebben; we zijn verslaafd aan onze
aankopen. (â¦) We gaan steeds harder werken om onze levensstijl vol te
kunnen houden. Daardoor krijgen we meer stress. Een groot deel van de
bevolking lijdt aan een permanent gevoel van overwerktheid, terwijl
een ander deel van de mensen steeds meer dreigt te worden uitgesloten
van dat werken, juist omdat het gepaard gaat met hardere economische
competitie.â Die Groen Links-lijn zou op zijn minst door hebben
moeten klinken in de bijdrage van mevrouw Van Gent. Groen Links wil
toch bij dit debat geen zijtak van het liberalisme worden? Waarom die
omslag? We snappen dat mevrouw Van Gent de zaterdagochtendrust
waardeert, maar het is wel een erg wankele basis voor haar opvattingen
als zij van deze individuele afweging het beginpunt maakt, zonder te
denken aan de schaduwzijden.
De heer Graus vergat in zijn bijdrage aandacht te geven aan het
gegeven dat Nederland een land is dat is gestempeld door zijn
joods-christelijke wortels. Eerder deze week lazen we daarover nog in
de Volkskrant dat de PVV die cultuur heel belangrijk vindt. Wij als
indieners vinden het onbegrijpelijk dat de heer Graus dat niet van
toepassing wil verklaren op de zondag. Een duidelijker kenmerk van de
joods-christelijke cultuur als de gezamenlijke rustdag is er niet! Als
deze partij zich al druk maakt voor een nationaal symbool als de vlag
op scholen, dan mag toch deze vlag van de joods-christelijke cultuur
bepaald niet verdwijnen. Hij verkoopt deze cultuur voor een paar
vermeende banen. Aan die ondergang lijkt de partij van de heer Graus
willens en wetens mee te willen werken!
Regeerakkoord
Naast deze critici die in verschillende toonaarden liberaal zijn is
het ons als indieners juist opgevallen dat mevrouw Blanksma, mevrouw
Smeets en mevrouw Ortega in geheel eigen bewoordingen hebben
aangegeven dat het wetsvoorstel van de regering niets meer en niets
minder is dan een bescheiden verandering. Jammer dat zij niet wat
kritischer hebben gekeken of dit wetsvoorstel wel een echte uitwerking
van het regeerakkoord is. Het is niet duidelijk of er wel echt minder
oneigenlijk gebruik van de wet door zal komen. En in het regeerakkoord
staat nu juist dat het gaat om âoneigenlijk gebruik ter verruiming van
het aantal koopzondagenâ!
Het is natuurlijk hun goed recht om tevreden te zijn met het voorstel
van de regering, maar vanuit de verschillende partijtradities waar zij
uit voortkomen, vinden de indieners dat veel te afwachtend. Er zijn in
hun bijdragen diverse aanknopingspunten voor verdere verbetering van
de wet. Zou het niet meer voor de hand liggen om steviger in te zetten
op het collectieve belang van rust in de samenleving en de belangen
van werknemers?
Mevrouw Ortega vraagt om expliciet de immateriële belangen mee te
laten wegen. Inderdaad: dat is voor de indieners de reden om scherpere
regels te stellen dan het voorstel van de minister. Dat zou toch ook
de ChristenUnie aan moeten spreken. Die immateriële belangen staan in
ons wetsvoorstel letterlijk en figuurlijk voorop.
Bijzondere feestdagen
Over de eerder genoemde bepaling over âbijzondere gelegenheden van
tijdelijke aardâ heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
(CBB) een heldere uitspraak gedaan in de kwestie Amsterdam-Noord. Met
die uitspraak is uitdrukkelijk vastgesteld dat de vrijheid om van deze
uitzondering gebruik te maken âhaar begrenzing in hetgeen
onder de gegeven omstandigheden redelijk is te achten. (â¦) Naar het
oordeel van de voorzieningenrechter kan bij het hanteren van het
begrip "bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard" als grond voor het
verlenen van ontheffing in verband met een feestelijkheid, als
richtsnoer in aanmerking worden genomen, dat een verband moet kunnen
worden aangewezen met een gebeurtenis dan wel met het beleven of uiten
van opvattingen of gevoelens, waaraan blijkens een breed gedragen
mening van de bevolking of een bevolkingsgroep op landelijk dan wel op
lokaal niveau, een feestelijke, gedenkwaardige betekenis moet worden
gehecht.â
Deze uitspraak van het CBB is het nu geldende recht. We hebben ons er
daarom over verbaasd dat de minister van Economische Zaken geen enkele
reden zag om kritisch te reageren op het gebruik van de regeling voor
âbijzondere omstandighedenâ voor allerlei zeer bijzondere, maar nu
niet bepaald in de Nederlandse traditie voorkomende feestdagen.
Daarbij is te denken aan de door mevrouw Van Gent zo toegejuichte
Mongoolse vruchtbaarheidsdag, de Johannes Husdag, Chinees Nieuwjaar
enzovoort. De ondubbelzinnige uitspraak van het CBB maakt duidelijk
dat het standpunt van de minister in haar antwoord op de schriftelijke
vragen over internationale feestdagen tekortschiet.
In reactie op de vraag van mevrouw Gerkens over de buitenlandse
feestdagen kan ik dus aangeven dat die uitspraak van het CBB voor ons
reden was om dit punt niet in het wetsvoorstel op te nemen. Het CBB
heeft hierover richting gegeven in de uitspraak over de kwestie
Amsterdam-Noord. Hierbij teken ik uitdrukkelijk aan dat het bij deze
feestdagen niet gaat over de toerismebepaling. Mevrouw Van Gent leek
dit wel te suggereren. Het betreft hier een andere uitzondering op de
regel.
Maar blijkbaar leeft breed in de Kamer de gedachte dat deze bepaling
geschrapt dient te worden, omdat hij echt achterhaald is. Wij hebben
daar geen moeite mee. Dus als de Kamer dat wil, dan zullen we aan het
wetsvoorstel toevoegen dat we deze bepaling schrappen.
Spoken van dwingelandij
Voorzitter, ik rond af. Toen ik de discussie enkele weken terug zag,
moest ik sterk denken aan het even interessante debat over de wet van
1930. Minister Verschuur bracht toen het mooie voorbeeld van de
verkeersagent naar voren.
âIk denk hierbij ook nog wel eens aan den verkeersagent. Het is nog
niet zoo heel lang geleden, dat dit nuttige meubel in onze straten
werd geplaatst. Ik herinner mij, dat het sommigen wel eenigszins als
vrijheidsbeperking choqueerde en dat in juridische kringen de vraag
werd opgeworpen, of het juridisch wel vaststond, dat men zich naar de
aanwijzingen van den verkeersagent had te gedragen. Ons Hollandsche
hart kwam er tegen in verzet, dat men naar dien tyran moest luisteren,
dat hij kon zeggen: stilstaan, en dan stond men stil, of: ge moogt
verder gaan, en dan ging men; en men vroeg zich dus af, of men wel
naar dien dwingeland zou hebben te luisteren. Inderdaad, wanneer men
alleen naar den buitenkant kijkt, dan is het verschrikkelijk, dat de
vrije Nederlander zoo maar midden in de straat wordt getyranniseerd.
Maar het leven heeft zijn gang genomen, het verkeer nam zijn rechten
(â¦) Men moet er op passen, dat men bij de beoordeling van dergelijke
maatregelen geen gevolg geeft aan de allereerste opwelling van een
natuurlijk onbehagen, dat ons allen eigen is tegen dwingende
Overheidsmaatregelen.â
De tegenstanders van elke aanpassing van de toerismebepaling in de wet
hebben dezelfde neiging om spoken van dwingelandij te zien. Net als
hun voorgangers in de jaren dertig hebben zij de neiging om de
Winkeltijdenwet te ridiculiseren. En dat terwijl de Nederlandse wet
zeeën van ruimte biedt om op een gezonde manier een winkel te runnen.
Vrijheid is echter geen op zichzelf staand begrip dat uiteindelijk tot
in het uiterste nagestreefd moet worden. Er zijn belangrijke andere
waarden die noodzaken tot inperkingen. Om die reden hebben collega
Gesthuizen en ik uit volle overtuiging dit wetsvoorstel ingediend.