De Nederlandse Bank

Speech president Wellink 'Crisis in toezicht of toezicht in een crisis?'

Speech

Datum 19 november 2009
Tijd 20:15 uur
Lokatie Tentoonstelling Kapitaal Amsterdam: 400 jaar financiële geschiedenis, Stadsarchief Amsterdam
Spreker Dr. A.H.E.M. Wellink, president van de Nederlandsche Bank

Het is voor mij een genoegen u te mogen toespreken op deze bijzondere plek. In dit gebouw, waar jarenlang de Nederlandse Handelsmaatschappij
- later ABN Amro - zetelde, is een belangrijk deel van de Nederlandse financiële geschiedenis geschreven. Een geschiedenis die de tentoonstelling laat beginnen in 1609 met de oprichting van de Wisselbank, voorloper van de Nederlandsche Bank. Ons land heeft al die tijd een grote financiële sector gehad waaraan we een belangrijk deel van onze welvaart te danken hebben, maar ook een aantal stevige crises. De tulpenmanie in de zeventiende eeuw was de eerste, maar ook daarna was ons land verschillende keren het toneel van windhandel, wisselruiterij, beurskrachs en bankfaillissementen. Overigens wil ik hier niet de indruk wekken dat ons land eeuwenlang een poel van financiële ellende is geweest. Alleen de tulpenmanie was typisch Nederlands; bij de andere wantoestanden nemen we een bescheidener positie in.

Als gevolg van de kredietcrisis staat het financiële stelsel wederom onder grote druk. Het is niet meer dan logisch dat daarbij ook kritisch wordt gekeken naar het toezicht. In deze speech zal ik ingaan op de vraag wat je van de toezichthouder mag verwachten en wat niet, waarbij ik me vooral concentreer op het bankentoezicht. Ik zal allereerst stilstaan bij de rol van banken in onze markteconomie. Vervolgens wil ik uitgebreid ingaan op toezicht in de praktijk. Welke instrumenten staan ons ter beschikking, en welke afwegingen moeten we daarbij maken? Tot slot wil ik nog een aantal woorden wijden aan de verantwoording die wij afleggen over ons toezicht.

De rol van banken in een markteconomie

Kenmerkend voor onze markteconomie is dat ondernemingen in grote mate van vrijheid kunnen opereren. Hierdoor kunnen zij uitdagingen aangaan, risico's nemen en innoveren. Het is onvermijdelijk dat daarbij wel eens wat misgaat, maar per saldo is dit de drijvende kracht achter onze economische groei en welvaart. En zoals u weet zijn deze groei en welvaart aanzienlijk groter geweest dan in landen waar de markteconomie decennia lang niet heeft bestaan. Banken hebben bij dit alles een spilfunctie. Zij brengen spaarders en investeerders bij elkaar, zorgen voor spreiding van risico's en regelen het betalingsverkeer.

Net als andere bedrijven worden banken geprikkeld door concurrentie en de mogelijkheid om te innoveren. Dat heeft tot veel moois geleid, maar hieraan zit - méér dan bij gewone bedrijven - ook een keerzijde. Banken zijn namelijk niet alleen heel belangrijk, maar van nature ook bijzonder kwetsbaar. Dit heeft in de eerste plaats te maken met hun balansstructuur waarbij illiquide activa worden gefinancierd met direct opvraagbare deposito's. Zoals we de afgelopen tijd hebben gezien zijn banken daardoor vatbaar voor bank runs. Depositohouders kunnen bij negatieve berichten het zekere voor het onzekere nemen en massaal hun geld terugtrekken. Bovendien kunnen banken makkelijk gelijktijdig in problemen komen door hun sterke onderlinge verwevenheid.

Banken kunnen hun nuttige rol dus alleen vervullen zolang depositohouders erop vertrouwen dat hun inleg veilig is. Om dit te bevorderen is er toezicht en zijn vangnetten ingesteld, zoals het depositogarantiestelsel dat spaargeld tot een bepaald maximum garandeert.

Van de toezichthouder mag je verwachten dat deze zich maximaal inspant om de soliditeit van banken te waarborgen. Dit alles is erop gericht om de kans dat een bank in problemen komt te verminderen en, als dat toch gebeurt, de gevolgen daarvan binnen de perken te houden. Maar dit betekent geen garantie dat er nooit wat mis gaat. Ik zeg dit niet als verontschuldiging, maar als feitelijke constatering. Banken zijn private ondernemingen die, als het erop aankomt, failliet moeten kunnen gaan. De toezichthouder kan de kans daarop verkleinen, maar hieraan zitten grenzen:

* In de eerste plaats is het simpelweg onmogelijk om alles binnen het bankwezen te controleren. Je kan niet achter iedere bankier een toezichthouder zetten. Om dit te illustreren: voor het directe toezicht op een bank met meer dan 100.000 werknemers kunnen wij een team van ongeveer vijftien toezichthouders vrijmaken. Dit kan je flink uitbreiden, maar ook dan hou je risico's. Banken moeten nu eenmaal beslissingen nemen met onzekere elementen die zich vaak over een lange periode uitstrekken. Ook extreme oplossingen zoals staatsbanken nemen dit niet weg, wat ook blijkt uit de slechte ervaringen die sommige landen daarmee hebben. En het allerlaatste wat we moeten willen is dat de toezichthouder op de stoel van de bankier gaat zitten!


* De perceptie dat toezicht garanties zou bieden zorgt bovendien voor een moral hazard-probleem. Indien banken erop rekenen dat zij altijd overeind worden gehouden, dan ervaren zij een prikkel om (te) grote risico's op te zoeken. De calculerende burger zal immers zijn spaargeld stallen bij de bank met de hoogste rente en niet die met het laagste risico. Dit schetst meteen het spanningsveld waarin de toezichthouder moet opereren. Aan de ene kant zorgen dat instellingen solide zijn en bij ongelukken de schade zo beperkt mogelijk houden. Aan de andere kant de vrije markteconomie zoveel mogelijk intact laten, wat betekent dat banken moeten kunnen inspelen op nieuwe kansen maar ook de bijbehorende risico's - positief èn negatief - moeten voelen. Banken - bestuur, aandeelhouders, medewerkers, en tot op zekere hoogte ook de klanten - hebben wat dat betreft ook een eigen verantwoordelijkheid.

Toezicht in de praktijk

Hoe ziet het toezicht er in de praktijk uit? In de eerste plaats proberen we problemen te voorkomen. We verzamelen voortdurend informatie op basis waarvan we beoordelen of instellingen voldoende solide zijn. Verder zijn we continu bezig met verbeteringen in het toezichtraamwerk, dat is gebaseerd op internationale standaarden zoals het Bazelse Kapitaalakkoord. Maar toezicht is er ook om actief ontwikkelingen bij te sturen die de verkeerde kant opgaan. Hiervoor hebben we diverse middelen ter beschikking, variërend van gesprekken en waarschuwingen tot formele maatregelen zoals een aanwijzing, een last onder dwangsom, een bestuurlijke boete, het onder curatele stellen van een bank of, in het uiterste geval, het aanvragen van de noodregeling waardoor de tegoeden van de betreffende instelling worden bevroren.

Ontwikkelingen die leiden tot een verhoogd risico vereisen uiteraard de meeste aandacht. Denk bijvoorbeeld aan een abrupte verandering in de omgeving waarbinnen banken opereren, zoals een wijziging in fiscale regels of een financiële crisis. Of een instellingsspecifieke gebeurtenis, zoals een fusie of overname. Dergelijke ontwikkelingen vergen bijsturing door het bankbestuur, maar natuurlijk ook een alerte toezichthouder die in de gaten houdt of de risico's hanteerbaar blijven. Dit betekent in de eerste plaats intensieve monitoring en meer contacten met de betreffende instelling, om er zeker van te zijn dat alles goed wordt opgepakt. Maar als dat onvoldoende gebeurt, moet worden ingegrepen.

De cruciale vraag is dan wanneer moet worden overgegaan tot actief ingrijpen en op welke manier dat moet gebeuren. Dit is één van de ingewikkeldste afwegingen waarmee een toezichthouder te maken heeft. Laat me een aantal overwegingen langslopen:

* In de eerste plaats moet een ingreep uitzicht bieden op verbetering van de situatie. Dat lijkt een open deur, maar een goed bedoelde actie kan wel eens heel verkeerd uitpakken. Dit is enigszins vergelijkbaar met de afweging die een arts moet maken tussen het onmiddellijk uitvoeren van een risicovolle operatie en nog even afwachten of een medicijn voorschrijven. Een bekend uitgangspunt in de medische ethiek is dat een ingreep beter achterwege kan blijven indien de mogelijke voordelen van die ingreep niet opwegen tegen de mogelijk schadelijke bij-effecten. Ook bij banken kan meestal veel worden bereikt zonder direct ons mes te trekken. Bijvoorbeeld door in de informele sfeer eens een stevig gesprek te voeren of een waarschuwing af te geven. Een dwingende, formele ingreep kan nodig zijn maar ook contraproductief werken, bijvoorbeeld omdat de actie uitlekt en de bank te maken krijgt met een destabiliserende marktreactie zoals een bank run. Dan kom je in de categorie `operatie geslaagd, patiënt overleden.'

* Verder moet een ingreep aansluiten bij de bevoegdheden van de toezichthouder. Ook wij zijn gebonden aan regels en beperkingen. Het kan best zijn dat een bepaalde maatregel vanuit toezichtoptiek heel verstandig is, maar zoals Elsschot al zei: `tussen droom en daad staan wetten in de weg en andere praktische bezwaren.' Rechtszekerheid en voldoende mededinging zijn immers ook een groot goed. Daarom moeten we rekening houden met andere autoriteiten zoals buitenlandse toezichthouders, mededingingsautoriteiten en de rechterlijke macht.

* Aansluitend hierop zijn algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing, zoals het gelijkheidbeginsel, het verbod op willekeur en misbruik van bevoegdheden, en het proportionaliteitsbeginsel. Dit laatste houdt in dat we onze bevoegdheden niet zwaarder mogen inzetten dan redelijkerwijs noodzakelijk is om het doel te bereiken. Als we bijvoorbeeld een fraudezaak op het spoor komen en het blijkt een sterk geïsoleerd geval, dan is het belangrijk om het bankbestuur hierop aan te spreken maar het zou te ver gaan om bijvoorbeeld een vergunning in te trekken.

* Een juiste timing is belangrijk maar ook lastig. Te vroeg ingrijpen kan onnodige schade veroorzaken, bijvoorbeeld omdat de actie zelf met de nodige risico's gepaard gaat en omdat minder opties open blijven voor vervolgacties. Bij te laat ingrijpen loop je achter de feiten aan.

* Bovendien: het bijsturen van een instelling die dreigt te ontsporen vergt tijd. Indien bijvoorbeeld door een verandering in de externe omgeving een bepaald bedrijfsmodel niet meer levensvatbaar is, dan verander je dat niet van de ene op de andere dag. Maar soms krijgen we die tijd niet, bijvoorbeeld omdat zich nieuwe verrassingen voordoen die niet te voorzien waren. [`acts of god'] Denk aan een valutacrisis of negatieve publiciteit.

Deze afwegingen zijn niet alleen voor ons van toepassing, maar ook voor toezichthouders in andere disciplines, zij het dat onze afwegingen extra gevoelig liggen omdat het om banken gaat. Men spreekt wel van een toezichthoudersdilemma, dat ontstaat doordat vaak niet van tevoren vaststaat of een ingreep per saldo goed of verkeerd zal uitpakken. Ook kan een maatregel goed uitpakken voor sommige betrokkenen en slecht voor andere. In ons geval maakt de aard van de problemen het nog eens extra moeilijk om een scherpe beoordeling te maken: het gaat vaak om risico's die zich kunnen manifesteren en niet om zekerheden, zoals waargenomen overtredingen. Het toezichthoudersdilemma illustreert goed het spanningsveld waarin we opereren. Bovendien constateer ik een verscherping van dit spanningsveld. Enerzijds zien we dat de samenleving veeleisender wordt en minder accepteert dat soms ongelukken gebeuren. En dat de autoriteit van de autoriteit steeds minder als vanzelfsprekend wordt ervaren. Tegelijkertijd hebben we te maken met een steeds meer gejuridiseerde samenleving, waarbij wij nadrukkelijker worden geconfronteerd met de beperkingen van onze bewegingsruimte, zowel vóór als nà ingrijpen. Voor DNB speelt daarbij ook dat zij, anders dan veel buitenlandse toezichthouders, gemakkelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor haar beleid. In de meeste ons omringende landen is aansprakelijkheid van de toezichthouder uitgesloten, met uitzondering van opzet of grove schuld.

Toezicht en verantwoording

De afwegingen die ik heb geschetst zijn ook relevant bij de evaluatie van het toezicht. Wanneer heeft de toezichthouder het goed gedaan? Om dat te beoordelen moet je je verplaatsen in de situatie waarin de toezichthouder zich bevond. De Hoge Raad heeft in het Vie d'Or-arrest een aantal handvatten gegeven waarmee het toezicht kan worden beoordeeld. Het criterium is niet zozeer of de toezichthouder beter anders had kunnen handelen, maar vooral of deze in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Daarbij dient de beoordelings- en beleidsvrijheid van de toezichthouder te worden gerespecteerd. Bovendien moet het handelen van de toezichthouder worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bekende feiten op dat moment, dus geen wijsheid achteraf. Ook moet rekening worden gehouden met de beperkingen van de toezichthouder in het kader van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit en met het toezichthoudersdilemma dat ik zojuist heb geschetst. Tot slot wijst de Hoge Raad er nog eens expliciet op dat toezicht geen garanties biedt.

Naast de vraag hoe je het toezicht moet beoordelen, is het van belang wie dat zou moeten doen. Dit gebeurt op verschillende manieren. In de eerste plaats hebben wij te maken met de gebruikelijke checks en balances, zoals de rechter die bepaalde maatregelen kan toetsen. Daarnaast wordt ons toezicht meegenomen in reguliere beoordelingsprogramma's van het Internationale Monetetaire Fonds, dat de financiële sector van zijn leden met enige regelmaat onder de loep neemt. Dit is het laatst gebeurd in 2004, met overigens positieve uitkomsten. Een ander voorbeeld is het parlementaire onderzoek naar de kredietcrisis, waarin - naast het toezicht op enkele individuele instellingen - ook het toezicht in meer algemene zin een belangrijk thema zal zijn.

De beoordeling van het toezicht op individuele instellingen is gecompliceerd, door de wettelijke geheimhoudingsplicht die op veel van onze activiteiten rust. Die geheimhoudingsplicht is er om goede redenen zoals die ook om, overigens andere, goede redenen bestaat voor medici en notarissen om maar een paar beroepsgroepen te noemen. Geheimhouding stelt ons in staat om problemen achter de schermen op te lossen. Indien deze problemen in de publiciteit zouden komen, dan kan dat tot leiden tot zeer negatieve marktreacties waardoor deze onbeheersbaar worden. Daarnaast maakt geheimhouding het voor de banken makkelijker om gevoelige informatie met ons te delen. Geheimhouding is dus essentieel voor goed toezicht, maar staat ook op gespannen voet met de wens vanuit de samenleving om DNB heel concreet verantwoording te laten afleggen als er iets misgaat met een bank.

De oplossing voor dit spanningsveld is gevonden door `toezicht op toezicht', wat inhoudt dat de Minister van Financiën nader onderzoek kan laten verrichten naar de manier waarop DNB haar toezichttaak invult. Daarbij kan hij ten behoeve van zijn oordeelsvorming inzage krijgen in alle relevante - en dus ook vertrouwelijke - toezichtgegevens. Zijn oordeel kan hij delen met de buitenwereld, maar de vertrouwelijke gegevens waarop dit oordeel is gebaseerd dienen vertrouwelijk te blijven. Dit is recent gedaan voor onze rol bij de ABN Amro-overname en bij Icesave en wordt nu gedaan voor onze rol bij DSB. Overigens zoeken wij samen met de Minister van Financiën naar mogelijkheden om de kring waarbinnen de geheimhoudingsplicht geldt groter te maken zonder dat risico's ontstaan dat gevoelige informatie openbaar wordt.

Slot

Ik sluit af. Het Nederlandse financiële stelsel heeft de afgelopen 400 jaar diverse malen forse tegenslagen gekend maar is er altijd sterker uitgekomen. Ook nu staan we weer voor die uitdaging. Daarbij mag veel van de toezichthouder worden verwacht, maar geen garanties. Daaraan wil ik direct toevoegen dat wij het omvallen van een bank ervaren als een nederlaag. Ik hoop duidelijk te hebben gemaakt met welke afwegingen we te maken hebben in onze dagelijkse toezichtpraktijk. Het is belangrijk om de rol van toezicht kritisch te bekijken en te bezien wat we kunnen verbeteren. Daarbij staat wat mij betreft een aantal zaken nu al hoog op de agenda. In de eerste plaats een aanscherping van internationale kapitaaleisen, waarmee we druk bezig zijn in het Bazels Comité voor het Bankentoezicht. Daarnaast moet de internationale samenwerking tussen toezichthouders worden verbeterd, waarbij we op termijn zouden moeten toegroeien naar één Europese toezichthouder op de belangrijkste financiële instellingen. Een ander punt betreft de instrumenten die ons ter beschikking staan om in te grijpen bij een bank in problemen. Uitbreiding van onze bevoegdheden zou ons beter in staat kunnen stellen om effectief in te grijpen. Daarbij blijven wij er voorstander van dat de aansprakelijkheid van Nederlandse toezichthouders wordt beperkt tot wat gebruikelijk is in de ons omringende landen. Aan deze onderwerpen wordt in internationaal verband gewerkt, maar ook nationaal via het parlementaire onderzoek en toezicht op toezicht, en via nauwe en goede samenwerking tussen het Ministerie van Financiën en DNB . Daaruit komen ongetwijfeld nieuwe inzichten en lessen naar voren die we moeten trekken om het financiële stelsel toekomstbestendig te maken.

---