Antwoorden op kamervragen van Arib over babysterfte
Kamerstuk, 24 november 2009
CZK-U-2968551
24 november 2009
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Arib
(PvdA) over babysterfte (2009Z20346).
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Arib over babysterfte
(2009Z20346).
Vraag 1
Wanneer is het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg
(IGZ) naar de verloskundige zorg tijdens avond-, nacht en weekenduren
gestart, wat wordt precies onderzocht, waar wordt onderzoek verricht?
Kan de Kamer de tussentijdse bevindingen en de eerste indruk die uit
dit onderzoek naar voren komt ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
kan dit vóór 15 november 2009?
Antwoord 1
Het onderzoek van IGZ is in april 2009 gestart en heeft plaats in de
Nederlandse ziekenhuizen. De centrale onderzoeksvragen zijn of er
vermijdbare sterfte is door tekortkomingen in de zorgverlening tijdens
avond- nacht en weekenduren, welke factoren daarbij een rol spelen en
of de faciliteiten in de Nederlandse ziekenhuizen (kwalitatief en
kwantitatief) toereikend zijn voor 7x24 uur verantwoorde zorg. Het is
dus een veelomvattende studie naar gegevens uit de wetenschappelijke
literatuur, de dataregistraties, de meldingen bij de inspectie, de
ziekenhuizen, richtlijnen en protocollen. Het onderzoek wordt
uitgevoerd in samenwerking met het veld. De resultaten zullen aan het
eind van het project (2011) in onderlinge samenhang gepresenteerd
worden. Indien gaande het onderzoek bevindingen naar voren komen die
eerdere maatregelen nodig maken, zal de IGZ hierin uiteraard al voor
het einde van het project actie in ondernemen.
Eén van de speerpunten die ik heb meegegeven aan de door mij
ingestelde Stuurgroep zwangerschap en geboorte betreft de zorg tijdens
avond-, nacht- en weekenduren. Ik wacht dan ook het advies van de
Stuurgroep zwangerschap en geboorte af, maar ik kan wel vast melden
dat ik welwillend sta tegenover eventuele voorstellen. Ook de
eventuele tussentijdse resultaten van het onderzoek van de IGZ neem ik
daarin mee.
Vraag 2
Kunnen de bevindingen van het onderzoek dat de Inspectie heeft
verricht naar de kwaliteit van verloskundige zorg, in de periode 2006
tot 2008, zoals ter beschikking gesteld aan de Stuurgroep zwangerschap
en geboorte, zo snel mogelijk (maar in ieder geval vóór 15 november
2009) naar de Kamer worden gestuurd?
Antwoord 2
In mijn voortgangsbrief over zwangerschap en geboorte van 20 februari
2009 heb ik uw Kamer over de bevindingen van het onderzoek van IGZ
geïnformeerd. Ik verwijs u derhalve naar deze brief.
Vraag 3
Kan vóór 15 november 2009 een overzicht aan de Kamer gestuurd worden
van alle meldingen die de IGZ de laatste vijf jaar heeft ontvangen
over verloskundige zorg?
Antwoord 3
De inspectie heeft in september 2006 een registratiesysteem in gebruik
genomen dat het mogelijk maakt dergelijke overzichten samen te
stellen. De IGZ heeft mij laten weten dat ze nog bezig is de gegevens
over het laatste jaar (september 2008 - september 2009) te analyseren.
Met betrekking tot de periode september 2006 - september 2008 is het
gevraagde overzicht al wel te geven. In die twee jaar heeft de IGZ 165
meldingen ontvangen die betrekking hadden op de verloskundige of
neonatale periode (tot 28 dagen na de geboorte). 71 daarvan waren een
calamiteit in de definitie van de Kwaliteitswet: 45 perinatale
sterftes, 8 moedersterftes, 18 gevallen waarin ernstige schade optrad.
In de overige gevallen betrof het meldingen of signalen die zijdelings
met de patiëntenzorg te maken hadden of die niet aan de wettelijke
definitie van `calamiteit' voldeden, zoals problemen met geassisteerde
voortplanting, kindergeneeskundige behandeling in de 0e, 1e, 2e of 3e
lijn zonder blijvende schadelijke gevolgen, psychosociale problematiek
inclusief kindermishandeling, organisatorische problemen zonder
concrete casus, productveiligheid zonder concrete casus. Vijftien
meldingen betroffen klachten die niet aan de criteria van de Leidraad
Meldingen voldeden en die door de inspectie naar een Klachtencommissie
werden doorverwezen.
Vraag 4
Bent u bereid de Inspectie onderzoek te laten doen naar de
samenwerking tussen gynaecologen en verloskundigen, en de mogelijke
gevolgen hiervan voor de perinatale sterfte in Nederland? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 5
Deelt u de mening dat Nederland een te hoge babysterfte heeft die met
behulp van beleidsaanpassingen, gebaseerd op meer inzicht in oorzaken,
verminderd kan worden? Betekent dit dat onderzoek naar alle aspecten
ten aanzien van de kwaliteit van de verloskundige zorg in een zo vroeg
mogelijk stadium toegankelijk dient te zijn, zodat bezien kan worden
of tussentijdse aanpassing van beleid de verloskundige zorg kan
optimaliseren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4 en 5
Onlangs is de Stichting Perinatale Audit Nederland (PAN) opgericht. De
stichting is een initiatief van de beroepsverenigingen van
verloskundigen, gynaecologen, kinderartsen, huisartsen en pathologen.
De stichting wordt door mij gefinancierd. Met de landelijke
introductie van de perinatale audit komt een instrument beschikbaar
dat bij uitstek geschikt is om de oorzaken van vermijdbare perinatale
sterfte te analyseren. De audits zijn erop gericht om de kwaliteit van
verloskundige zorg te verbeteren door gevallen van niet toereikende
zorg te bespreken tussen de betrokken professionals. Dit geschiedt op
het niveau van het ziekenhuis en op regionaal niveau rondom een
perinatologisch centrum. Op landelijk niveau worden, op termijn, alle
gevallen van perinatale sterfte geanalyseerd. Ik verwacht dat de audit
een belangrijke bijdrage gaat bieden aan het vergroten van het inzicht
in de oorzaken van perinatale sterfte en ziekte het terugdringen
daarvan. Om die reden zie ik vooralsnog geen reden om de IGZ opdracht
te geven voor nader onderzoek, specifiek gericht op de samenweking
tussen gynaecologen en verloskundigen, anders dan het onderzoek dat de
IGZ nu reeds verricht (zie antwoord bij vraag 1).
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport