Signaleren en adviseren als vierde politietaak?

24/11/2009 13:27

Het Programma Politie en Wetenschap

'Verbinden van politie- en veiligheidszorg. Politie en partners over signaleren & adviseren'

en

'Politiepolitiek? Een empirisch onderzoek naar politiële signalering en advisering'

Nieuw tweeluik in de reeks Politiekunde van het Programma Politie en Wetenschap.

'Politie achter de coulissen effectiever dan op het toneel?'

Van de politie wordt verwacht dat ze een goed oog heeft voor wat er in de samenleving gaande is en welke (nieuwe) maatschappelijke problemen spelen op het terrein van veiligheid en leefbaarheid. Die problemen (tijdig) benoemen en aankaarten, onder meer bij het bevoegd gezag, is de essentie van wat wel eens de vierde politietaak wordt genoemd: signaleren & adviseren. In de praktijk gaat dit de politie niet altijd even goed af. Het is lastig het juiste evenwicht te vinden en op het goede moment, op de juiste toon de juiste boodschap te brengen. Sommige politiemensen zijn er bedreven in en boeken successen. Anderen roepen door hun stijl van signalering en advisering beduidende tegenkrachten op, vooral bij ongevraagde adviezen die vaak het karakter hebben van normatieve terechtwijzingen. Daarbij worden anderen - lokale partners maar vooral lokaal bestuur - aangespoord hun verantwoordelijkheid te nemen bij de aanpak van veiligheidsproblemen. Dat is in zoverre begrijpelijk dat de politie probeert daarmee (bestuurlijke) overvraging te voorkomen. Maar de politie zou zich meer rekenschap moeten geven van het feit dat ze hiermee politiepolitiek bedrijft en dat zij zich hierin terughoudender en professioneler moet opstellen.

Dit zijn de belangrijkste uitkomsten van een tweeluik naar signaleren & adviseren als 'vierde' politietaak dat in opdracht van het Programma Politie en Wetenschap is uitgevoerd. Het eerste luik, dat zich richt op de wijze waarop de politie zelf aankijkt deze taak, is uitgevoerd door Twynstra Gudde Adviseurs & Managers. Het tweede luik, dat de inhoud van signalen en adviezen analyseert alsmede de waardering daarvan door de adressanten, met name het lokale bestuur, is uitgevoerd door het COT, Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement in Den Haag.

Signaleren en adviseren wordt wel eens aangeduid als de 'vierde politietaak'. Door haar fijnmazige organisatie en voortdurende aanwezigheid op straat weet en ziet de politie veel van (nieuwe) maatschappelijke problemen en bedreigingen die de aandacht vragen. In het tweeluik Signaleren & Adviseren wordt voor het eerst in kaart gebracht hoe de politie invulling geeft aan deze taak.

De voornaamste bevindingen van het eerste luik zijn;


- de politie ziet voor zichzelf een belangrijke rol weggelegd in het signaleren van maatschappelijke problemen die raken aan de veiligheid en leefbaarheid en het adviseren van bestuurders, officieren van justitie en (andere) partners over de aanpak daarvan;


- politieleiders vinden het van belang dat haar signalen en adviezen serieus wordt genomen door politiek, bestuur en partners;


- politieleiders vinden ook dat de probleemsignalering van de politie aan kracht heeft gewonnen, vooral door de verbeterde kennis- en informatiepositie van de politie;


- tegelijk leeft binnen de politie geen eenduidige opvatting over de legitimering of intentie van signaleren & adviseren. In visiedocumenten wordt vooral de maatschappelijke meerwaarde benadrukt, maar in de praktijk lijkt het organisatiebelang even zo vaak het motief: de politie wil taken die zij niet tot de kerntaken rekent bij andere partijen beleggen;


- de politie heeft geregeld de neiging om, achter de coulissen of in het openbaar, uitspraken te doen waarin het bestuur wordt gekapitteld en die de effectiviteit van haar signalerende en adviserende taak belemmeren in plaats van bevorderen.


- de partners van de politie onderkennen het belang van de signaalfunctie van de politie, gegeven ook haar sterke, deels unieke kennis en informatiepositie. Wat met meer argwaan wordt bekeken is de neiging van de politie om, ongevraagd, het bestuur en andere (lokale) partners te kapittelen en aan te sporen hun verantwoordelijkheid te nemen bij de aanpak van bepaalde veiligheidsproblemen;


- de politie wordt echter serieuzer genomen naarmate zij zich vooral concentreert op goed onderbouwde, inhoudelijke signalen en adviezen en terughoudend is met publieke, ongevraagde adviezen.

De voornaamste bevindingen van het tweede luik, welke deels overeenkomen met die uit het eerste luik, zijn;


- de ontvangers van politiesignalen - veelal lokale bestuurders - waarderen de feitenkennis van politiemensen en vaak ook de inhoud van gevraagde adviezen.


- er zijn politiemensen die de politieke behendigheid hebben om de juiste toonhoogte timing en podium te kiezen. Bestuurders zijn dan tevreden dat ze worden gewezen op een sluimerend probleem of op een mogelijk effectieve aanpak;


- wat opvalt evenwel is dat de politie vooral veel ongevraagde adviezen geeft, deels in besloten overlegvormen. De boodschap die daarin nogal eens schuil gaat is geen inhoudelijke maar normatieve: hij luidt dat anderen - vooral het lokaal bestuur - hun rol bij het veiligheidsbeleid nu maar eens moeten oppakken. De politie vindt dat zij al lang genoeg het voortouw heeft genomen, maar doet dat nu niet langer omdat zij zich richt op haar 'kerntaken'.


- de politie probeert daarmee (bestuurlijke) overvraging te voorkomen. Zij stelt zich instrumenteel op en doet aan grensbewaking: ze houdt werk af zodra het volgens haar geen politietaak betreft.


- bestuurders en gemeenteambtenaren worden aldus zo vaak met een 'nee' of 'niet nu' van de politie geconfronteerd dat dit tegenkrachten oproept. De optelsom van signalen 'dat het bestuur er zelf meer aan kan of moet doen' wordt soms ervaren als een belerende terechtwijzing, onder meer omdat het de indruk wekt dat de politie vindt dat ze haar zaken zelf allemaal wél op orde heeft.

De beide studies worden afgesloten met een aantal overkoepelende conclusies en aanbevelingen. De politie moet zich er meer bewust van worden dat zij met signaleren & adviseren, bewust of niet, politiepolitiek bedrijft en wat ervoor nodig is om daarin succesvol te zijn. Goed onderbouwde, inhoudelijke adviezen, gebaseerd op deugdelijke gegevens en analyses, vinden veelal een gewillig politiek-bestuurlijk oor. In die zin wordt een actievere deelname van de politie in het politiek-maatschappelijk debat ook toegejuicht. Gewaakt moet ook worden voor het risico van non-sigalering:

politiemensen die niét (meer) wijzen op bepaalde problemen die tot het domein van de politietaak gerekend kunnen worden (bijvoorbeeld drugshandel,onder meer omdat dit zou kunnen leiden tot een opdracht aan de politie om er werk van te maken.

Wat evenwel, onvermijdelijk, tegenkrachten oproept is het bevoegd gezag openlijk kapittelen of op belangrijke dossiers voortdurend nee verkopen omdat politie-inbreng niet zou passen bij haar 'kerntaken'.

De politie staat wat dit betreft voorturend voor de lastige afweging of zij zich vooral achter de coulissen moet manifesteren of, soms, nadrukkelijk ook op het toneel.

Het tweeluik is uitgegeven in de reeks Politiekunde van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, een zelfstandig onderdeel van het kenniscentrum van de Politieacademie. Politie en Wetenschap is in mei 1999 ingesteld om het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van de directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.