ChristenUnie


Senator Kuiper: ,,Bedrijfsleven moet meer doen voor jonggehandicapten"

dinsdag 24 november 2009 16:50 Den Haag, 24 november 2009. De huidige prestatiesamenleving waarin iedereen het beste uit zichzelf moet halen laat mensen met een beperking in de kou staan. Dit betoogt ChristenUnie-senator Roel Kuiper vandaag tijdens het debat over de nieuwe wet Wajong in de Eerste Kamer. Kuiper: ,,Te veel jongeren met een rela-tief kleine beperking zijn in de afgelopen jaren in de WAJONG terecht gekomen. Daardoor hebben zij moeilijker aansluiting bij de arbeidsmarkt. Er moet een cul-tuurverandering komen in het denken over mensen met een beperking. Aan deze verandering moeten werkgevers sterker bijdragen dan zij tot nu toe gedaan hebben."

Kuiper roept daarom werkgevers op om meer na te denken over het creëren van arbeidsplaatsen voor jongeren met een beperking. ,,Dat vraagt visie op ondernemerschap in relatie tot de sociale uitdagingen van onze samenleving." Werkgevers kunnen ook initiatieven nemen tot het opzetten van vakonderwijs voor deze doelgroep. Kuiper: ,,We hebben dit eerder afgeschaft. Dat heeft geleid tot veel drop-outs in het VMBO." Kuiper roept de regering op het vakonderwijs samen met werkgevers opnieuw te stimuleren.

De politiek heeft het probleem van jonge gehandicapten al lang op de agenda staan. De wet Wajong van minister Donner is een voorbeeld van hoe een op elkaar betrokken samenleving opnieuw vorm kan krijgen. ,,Maar dan moeten ook alle partijen een bijdrage leveren aan de oplossing."

,,Het is van belang dat wij jong gehandicapten zien als mensen met een waarde voor de arbeidsmarkt en samenleving, over vooroordelen heen stappen en gewoon arbeidsplaatsen voor hen creëren", aldus Kuiper.

Lees hieronder de gehele bijdrage van Roel Kuiper:

Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Wet Wajong).

Meneer de voorzitter, ik spreek mede namens de SGP,

Laat ik beginnen onze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een compliment te maken. Hij heeft zich met betrokkenheid en grote voortvarendheid ingezet voor deze Wet Wajong in vernieuwde opzet. Aan alles is te merken dat hij ook wil dat de nieuwe Wajong gaat slagen en er op een andere manier tegen jonggehandicapten in onze samenleving wordt aangekeken. Het adagium dat gelet moet worden op wat mensen kunnen en niet naar wat ze niet kunnen, wordt door onze minister met verve uitgedragen. Onze fracties steunen deze inzet van harte. De visie op de waarde van ieder mens spreekt ons aan.

Wij waarderen deze inzet temeer daar ze ingaat tegen een andere beweging in onze samenleving, waar we ook mee te maken hebben. Ik bedoel de uitsluiting van mensen op de arbeidsmarkt zodra ze niet helemaal meer passen, zodra er een `vlekje' wordt geconstateerd, zodra ze lasten en kosten met zich meebrengen. De instroom in de Wajong in de afgelopen jaren heeft hier mee te maken. Er heeft een sortering plaatsgevonden op basis van `geschiktheid' en in dat proces zijn veel jongeren - ongeveer een op de twintig - in de uitkeringssituatie voor jonggehandicapten terecht gekomen. Dat we er alles aan doen deze uitsluitingslogica te doorbreken en jongeren gewoon te laten participeren is van vitaal belang voor onze samenleving. Hier komt het `Samen leven, samen werken' van het kabinet fraai tot uitdrukking.

Meneer de voorzitter, we hebben te maken met een veelomvattend onderwerp. Er is sprake van een zeer gevarieerde doelgroep, een regeling die wel helder, maar niet eenvoudig is en de weerbarstige vraag of het aan de slag brengen van jonggehandicapten in regulier werk gaat lukken. Ik wil mijn betoog opbouwen door op deze drie terreinen nadere opmerkingen te maken. De minister zal - kerkganger als hij is - het voor zijn luistergemak vast op prijs stellen als ik de stof in drie punten verdeel. Het gaat dus over de doelgroep, de uitvoering van de regeling zelf en het arbeidsmarktbeleid voor jonggehandicapten.

De doelgroep: jonggehandicapten

Het is de uitdrukkelijk bedoeling van de Wet Wajong jonggehandicapten zoveel mogelijk uit de uitkeringssituatie te houden en te begeleiden naar regulier werk, te beginnen met de nieuwe instroom vanaf 1 januari aanstaande. Dat is een nieuwe benadering voor deze groep. Terecht wordt daarbij opgemerkt dat dit perspectief op werk al veel eerder vanzelfsprekend moet zijn. Een jongere heeft de aandoening, ziekte of handicap die hem of haar belemmert op de arbeidsmarkt niet ineens in het achttiende levensjaar. Er is al een traject nodig van scholing en begeleiding door ouders, professionals en docenten, waarbij dat perspectief op regulier werk centraal staat. Onlangs heeft de SER een ontwerp-advies uitgebracht, De winst van maatwerk, dat nog geen deel heeft uitgemaakt van de beraadslagingen over de Wajong tot nu toe. Hoewel ik weet dat het kabinet later met een standpunt zal komen, zou ik nu al wel de visie van onze minister op dit advies willen horen. Zelf vind ik de rol van het vakonderwijs en in het verlengde daarvan van de werkgevers nog onderbelicht. In sommige sectoren zit men te springen om vaklieden en wordt er met het oog op dreigende schooluitvallers geëxperimenteerd met vakscholen. In het rapport Hobbels en kruiwagens van SZW (maart 2008) wordt geconstateerd dat de wetgeving rondom Wajong en speciaal onderwijs een `remmende werking' heeft op e toetreding van jongeren op de reguliere arbeidsmarkt (p. 45). Graag zou ik zien dat voor Wajongers hier trajecten worden gemaakt, waar ook werkgevers al vroeg bij betrokken zijn. Wat zijn de initiatieven op dat punt?

MdV, Letten we vervolgens op de nieuwe doelgroep, de nieuwe instroom die we zoveel mogelijk naar werk willen geleiden, dan zien we nog grote verschillen tussen mensen. De prikkel om te gaan werken en door werk het eigen inkomen te verbeteren zal werken voor de jongeren met de meeste arbeidspotentie, jongeren waarvan we eigenlijk ook kunnen zeggen dat ze niet in de Wajong thuishoren, maar met enige ondersteuning gewoon op de arbeidsmarkt kunnen functioneren. Dit is de positieve werking van de wet op de doelgroep. Het houdt mensen, zodra het maar kan, uit de uitkering. Maar er blijft instroom in de Wajong van mensen die op de uitkering zijn aangewezen, die slechts in geringe mate kunnen werken door een situatie van chronische ziekte of een aandoening, jongeren die wel regulier werk kunnen doen, maar zich daarin niet kunnen verbeteren. Ik heb het dus niet over jongeren in de WSW met beschutte werkplaatsen, maar over jonggehandicapten die wel in regulier werk kunnen, maar door de aard van hun beperking nu eenmaal nooit de verdiencapaciteit zullen halen die nodig is om de sprong te maken naar een volledig minimumloon of meer. De productiviteit bepaalt hier het inkomen, maar als dat de maatstaf is, kan niet de sprong gemaakt worden naar het minimumloon. Dan kan het voorkomen dat een jongere (onder de 27) die 50% verdiencapaciteit heeft en deze volledig benut een lager inkomen heeft dan een leeftijdgenoot die hetzelfde werk doet, maar niet gehandicapt is. Hoe rechtvaardig is dit? Zouden we niet moeten zeggen dat jongeren die hun volledige verdiencapaciteit hebben gerealiseerd ook de sprong naar minimumloon moeten kunnen maken? Kan de minister hierop ingaan?

Maar ook in dit bestand zitten jongeren die graag willen werken, in de werkregeling willen komen en arbeidsondersteuning willen ontvangen. Het risico is dat zij niet echt meer geholpen worden. Wat vindt de minister van de suggestie van de Raad voor Werk en Inkomen om ook oude Wajongers te stimuleren de competentietest te doen die UWV's gaan aanbieden (Kansrijker werken met Wajongers, Den Haag, 2009, p. 23)?

De uitvoering van de regeling

Niettemin achten onze fracties deze aandacht voor maatwerk en de meer op het individu toegesneden benadering belangrijk en geloven we ook in deze benadering. Dit is een benadering die helpt om door alle regelingen heen te kijken en de persoon te blijven zien die iets nodig heeft.

Maar het verwerven van een plek in de samenleving mag voor een jonggehandicapte niet een gang door de instituties worden, waarbij de ene na de andere horde moet worden genomen, omdat dit land nu eenmaal zoveel wetten en regelingen kent. Hoe beoordeelt de minister in dit verband het feit dat de instroom in de Wajong veel te maken heeft met de manier waarop het bestand van de Wet Werk en Bijstand door de gemeenten opnieuw geïnspecteerd is? Hoe verloopt nu de communicatie tussen UWV en gemeenten om geen onnodige instroom in de Wajong te genereren, en vooral om jongeren in de regeling te krijgen waar ze het meest baat bij hebben.

Echt belangrijk zou het zijn als we erin konden slagen meer samenhang te krijgen in het veld van regelingen en instituties voor mensen met een beperking. Er is nog altijd veel versnippering in de aanpak. Men kan te maken krijgen met de WMO, de AWBZ, de Wajong en de WSW, om de meest belangrijke te noemen. Misschien dat de regelingen elkaar niet overlappen, maar vanuit het perspectief van een persoon die hiermee te maken krijgt is er wellicht veel meer aansluiting en synergie mogelijk. Hoe kan een PGB dat iemand ontvangt bijvoorbeeld mede worden betrokken op het traject van arbeidstoeleiding en arbeidsondersteuning? Welke winst kan nog worden geboekt bij de uitvoering van de werkregeling, wanneer andere regelingen hierop worden betrokken?

De arbeidsmarkt voor jonggehandicapten

MdV. Tot slot wil ik stilstaan bij de arbeidsmarktkansen voor jonggehandicapten. Veel hangt hier af van de houding van de werkgevers. Het is belangrijk dat deze nieuwe Wajong werkgevers prikkelt opnieuw na te denken over hun mogelijkheden werk te scheppen voor mensen met een beperking. Deze prikkel moet gepaard gaan met een visie op de betekenis van economie en arbeidsmarkt. Gezegd moet worden dat wij op dat punt in dit land regelmatig met twee monden spreken. Enerzijds: er moeten topprestaties worden geleverd en het allerbeste in onszelf naar boven halen. Dat is de taal van de competitie en de prestatiesamenleving. Maar die prestatiesamenleving laat een spoor van slachtoffers achter zich, zoals Marcel van Dam vorige week in een documentaire liet zien. En anderzijds zenden we via dit wetsvoorstel inderdaad die andere boodschap uit: mensen met een beperking en met een lagere `verdiencapaciteit' kunnen toch waardevolle werknemers zijn. Werkgevers moeten zo royaal zijn voor hen een plaats in te ruimen. We komen hen daarin tegemoet met allerlei subsidies.

Maar is het niet zo dat een werkgever die met allerlei subsidies moet worden overgehaald banen te scheppen voor jonggehandicapten zich niet altijd intrinsiek gemotiveerd voor de zaak zelf voelt? Begrijpt u me niet verkeerd. Dat de overheid hier stimuleert en prikkelt wat ze kan, is alleen maar goed. Maar een jonggehandicapte heeft het ook nodig te weten dat een werkgever er echt voor hem of haar wil zijn. Dat vraagt een visie op ondernemerschap in relatie tot de sociale uitdagingen van onze samenleving. Wordt die discussie wel voldoende gevoerd? Een jonggehandicapte heeft uiteindelijk een veilige arbeidsomgeving nodig waar hij wordt geaccepteerd en gewaardeerd. Dit gaat over het commitment van de hele onderneming, dat door de RWI als belangrijke succesfactor wordt benoemd.

Gaat het lukken voldoende jonggehandicapten in regulier werk te krijgen? Gaat het lukken een sluitend en efficiënt stelsel van werk en inkomen te krijgen voor de groep Wajongers? Veel zal afhangen van de slaagcijfers, die we over enige tijd pas kunnen zien. Dan zal duidelijk worden of de inzet van al deze instrumenten het doel heeft gediend dat ons nu voor ogen staat. Tot dat doel rekenen onze fracties echter ook de cultuurverandering rondom mensen met een beperking, de beweging naar inclusiviteit in plaats van uitsluiting en ook het vinden van een meer op de persoon toegesneden aanpak voor burgers die niet de weg moeten kwijtraken in de regelingen en weggedrukt worden in een prestatiemaatschappij, maar zich daadwerkelijk gesteund en geholpen weten door mensen die hun mogelijkheden zien.

Eerste Kamer