Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Brief aan de Tweede Kamer over toezeggingen uit
wetgevingsoverleg begrotingsonderdeel politie
24 november 2009
In het wetgevingsoverleg over het begrotingsonderdeel politie op 16
november 2009 zijn een aantal moties ingediend en is de minister
gevraagd de Kamer te informeren over de effecten van afspraken over
kerntaken versus oneigenlijke taken van de politie.
In het wetgevingsoverleg over het begrotingsonderdeel politie op 16
november 2009 heeft het lid Çörüz via een motie verzocht om
voorstellen te doen om gedrag dat gezaguitoefening frustreert zonder
gewelddadig te zijn, strafbaar te stellen.
In het wetgevingsoverleg heeft het lid Azough via een motie verzocht
om nader onderzoek naar verklaringen voor het hoge aantal doden en
gewonden door politiekogels. Ik heb toegezegd om voor de plenaire
behandeling van de begroting van mijn ministerie uw Kamer over mijn
standpunt ten aanzien van deze moties te informeren.
In het wetgevingsoverleg is tevens gevraagd naar de afhandeling van de
toezegging om uw Kamer te informeren over de effecten van afspraken
over kerntaken versus oneigenlijke taken van de politie, die ik deed
in de brief van 23 juni 2009 (kenmerk 2009-0000289790).
In deze brief doe ik bovenstaande toezeggingen gestand.
Ten eerste de motie van het lid Çörüz om voorstellen te doen om gedrag
dat gezagsuitoefening frustreert zonder gewelddadig te zijn, strafbaar
te stellen.
Ook ik meen, samen met mijn ambtgenoot van Justitie, dat werknemers
met een publieke taak op een veilige en respectvolle wijze deze taak
moeten kunnen uitvoeren. Binnen het programma Veilige Publieke taak
worden daartoe maatregelen ontwikkeld en genomen. Het verzoek van het
lid Çörüz ondersteunt het ingezette beleid en kan dat beleid
versterken.
Om te beoordelen of het beleid van het programma Veilige Publieke Taak
versterkt kan worden door gedrag aan te pakken dat gezaguitoefening
frustreert zonder gewelddadig te zijn, is nader onderzoek nodig. Het
is op dit moment onvoldoende duidelijk of de reikwijdte van het
juridisch instrumentarium zelf tekort schiet of dat de toepassing van
het instrumentarium tekort schiet. Om tot een eventuele strafbepaling
te kunnen komen is bovendien niet alleen duidelijkheid ten aanzien van
de materiele norm, maar ook duidelijkheid over een werkbare
delictsomschrijving en passende sanctienorm nodig. Ik wil voorkomen
dat eventuele strafbaarstelling van dergelijk gedrag in de praktijk
onwerkbaar blijkt.
Op korte termijn zal ik genoemd onderzoek in gang zetten. Dit
onderzoek zal naar verwachting medio 2010 zijn afgerond, waarna ik,
met mijn ambtgenoot van Justitie, uw Kamer over de uitkomsten daarvan
zal informeren.
Ten tweede de motie van het lid Azough waarin naar aanleiding van een
door de Vrije Universiteit (VU) uitgevoerde vergelijking, wordt
verzocht om nader onderzoek te doen naar verklaringen voor het hoge
aantal doden door politiekogels in Nederland in vergelijking tot
andere Europese landen.
Allereerst merk ik op dat door de VU al vele jaren onderzoek wordt
gedaan naar de geweldsbevoegdheid van en het geweldgebruik door de
Nederlandse politie.
Uit deze onderzoeken is steeds gebleken dat door de Nederlandse
politie terughoudend en zorgvuldig gebruik wordt gemaakt van de
bevoegdheid om het vuurwapen te gebruiken. De recente
onderzoeksgegevens van de VU zal ik nader bestuderen om te bezien of
deze gegevens aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek naar
het gebruik van het vuurwapen door de politie en het aantal
(dodelijke) slachtoffers als gevolg hiervan. Ik zal uw Kamer voorjaar
2010 nader informeren.
Ten derde de toezegging om uw Kamer te informeren over de effecten van
afspraken over kerntaken versus oneigenlijke taken van de politie.
Uit bevraging van de regionale politiekorpsen is gebleken dat een
gevarieerd maar positief beeld bestaat over het overdragen van
oneigenlijke taken.
Zo is het aannemen en beheren van gevonden voorwerpen door de politie
in veel gevallen overgedragen aan de gemeenten, net als het opruimen
van hennepplantages en het verwijderen van fietswrakken. Ook spelen
gemeenten in toenemende mate een rol bij het toezicht in het publieke
domein.
Op het gebied van (probleem)jeugd biedt een intensievere samenwerking
met andere betrokkenen, zoals jeugdzorg, het Openbaar Ministerie en de
Centra voor Jeugd & Gezin, de politie meer ruimte.
Ten aanzien van de opvang van psychiatrische patiënten zijn landelijke
afspraken gemaakt met GGZ-Nederland, die periodiek worden vernieuwd.
Deze landelijke afspraken worden in elke politieregio uitgewerkt.
Gelet op de capaciteitswinst die met een verdergaande concentratie op
de kerntaken en het verder overdragen van oneigenlijke taken te
behalen is, zal ik mij inspannen om samen met de korpsen het proces
van overdragen van oneigenlijke taken te versnellen. In de periodieke
voortgangsgesprekken die tussen medewerkers van mijn ministerie met
vertegenwoordigers van de regionale korpsen worden gevoerd, zal worden
gesproken over de overdracht van eventuele oneigenlijke taken. Indien
nodig zal ik dit ook aan de orde stellen in het Korpsbeheerderberaad
io en de Raad van korpschefs io.
Mochten knelpunten worden gesignaleerd die niet op regionaal maar op
bovenregionaal of nationaal niveau liggen, dan zal ik die samen met
mijn ambtgenoten en veiligheidspartners oppakken.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
Mevrouw dr. G. ter Horst