De Nederlandse Bank

Speech president Wellink 'Hoe denkt Nederland over de opkomst van China en India?'

Speech

Datum 26 november 2009
Tijd 15:00 uur
Lokatie DNB Symposium over verschuivende machtsverhoudingen, Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam Spreker Dr. A.H.E.M. Wellink, president van de Nederlandsche Bank

Inleiding

Welkom in het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Dit in 1910 opgerichte instituut richt zich op de samenwerking met andere landen en culturen. Waar kunnen we beter discussiëren over de verschuivende machtsverhoudingen in de wereld? Volgens de media verandert onze omgeving vergaand. Globalisering zou de wereld kleiner en platter maken, en China en India zouden weldra de wereldmacht Amerika naar de kroon kunnen steken. Veel mensen in het Westen raken bezorgd dat hun baan verdwijnt naar lagelonenlanden, of dat er meer internationale conflicten ontstaan. Minder bekend is hoe Nederlanders hierover denken. Delen zij de zorgen, of leidt onze VOC-mentaliteit tot een mildere blik? DNB heeft een enquête afgenomen via ons Household Survey, waaruit blijkt dat Nederlanders positief zijn over de opkomst van landen als China en India. Ik vind dit een bemoedigend resultaat en ben het hiermee eens. We staan voor grote economische en politieke veranderingen, maar met het juiste beleid zijn de voordelen groter dan de nadelen.

De Nederlander heeft weinig angst voor ingrijpende veranderingen

Wat zijn die grote veranderingen precies? Globalisering is de integratie van nationale economieën via stromen van goederen, kapitaal, technologie en mensen. Dit is niet nieuw. De Europese ontdekkingsreizen tussen 1500 en 1800 waren al een vorm van globalisering. Ook tussen 1870 en 1914 vond een snelle globalisering plaats dankzij uitvindingen als de stoomboot, de trein en de telegraaf. Wel nieuw is de veel intensere concurrentie. Vroeger verschilden landen zo veel dat een concurrentievoordeel niet snel verloren ging. Nu verspreiden kennis en technologie zich veel sneller, en worden afstanden relatief kleiner door informatietechnologie. Om concurrerend te blijven, knippen bedrijven hun productieproces op en besteden delen uit naar lagelonenlanden. Deze outsourcing wordt ook belangrijker nu steeds meer producten internationaal verhandelbaar worden. Naast goederen zijn dit ook diensten als callcenters of software-ontwikkeling.

De opkomst van landen is evenmin nieuw. Het huidige groeitempo van China en India verschilt niet wezenlijk van eerdere spurts van Japan, Taiwan of Maleisië. Wel nieuw is de enorme schaal van de verandering. Alleen China en India hebben samen al 2,5 miljard inwoners. Daarnaast groeien ook landen als Brazilië, Rusland en Turkije sterk. Sinds 1980 steeg het aandeel van opkomende landen in de wereldeconomie met éénderde tot ruim 40%. En door handel met deze
landen is het arbeidsaanbod in de wereld effectief vier keer zo groot geworden.

Grote veranderingen kunnen leiden tot ongerustheid. Nederlanders blijken echter niet zo bezorgd. Volgens onze enquête is 56% 'enigszins positief' of 'zeer positief' over globalisering. Slechts een klein deel is negatief of zeer negatief. Over de opkomst van landen als China en India denken Nederlanders vergelijkbaar. Ruim de helft is positief, éénzesde negatief. Volgens de Europese Eurobarometer zijn Nederlanders positiever dan veel andere Europeanen. Mogelijk dankzij onze open economie en onze van oudsher internationale oriëntatie. Inderdaad vindt een deel van de respondenten dat globalisering aansluit op de sterke punten van Nederland.

De welvaart stijgt, maar dit leidt wel tot meer verschuivingen

De opkomst van landen als China en India heeft niettemin grote economische gevolgen. Het levert Nederland in de eerste plaats een forse welvaartswinst op. Dit blijft wel eens onderbelicht, omdat deze positieve effecten niet altijd direct zichtbaar zijn. Toch beseft ruim éénderde van de Nederlanders dat onze welvaart stijgt, éénvijfde verwacht een daling. Consumenten profiteren van goedkope importen als camera's of computers. Dankzij Chinese importen alleen al zijn zij 300 euro goedkoper uit voor de jaarlijkse aankopen. Als distributieland voor de rest van Europa plukt Nederland nog extra vruchten van de groeiende handel uit Azië. Nederlandse producenten kunnen zich specialiseren in producten die ze relatief efficiënt maken, zodat de productiviteit stijgt. De traditionele textiel- en scheepvaartindustrie zijn grotendeels verdwenen, maar dat geldt niet voor Nederlandse kledingmerken en de productie van luxe jachten. De productiviteit kan nog verder stijgen omdat internationale concurrentie dwingt tot innovatie. Europese autoproducenten zijn betere auto's gaan maken door het succes van betrouwbare Japanse modellen. Nederlandse exporteurs hebben verder veel baat bij de toenemende welvaart in China en India. De Aziatische verkopen van Heineken stegen sinds 1990 bijvoorbeeld sterk.

Deze welvaartswinst gaat wel gepaard met verschuivingen binnen onze economie. Bedrijven en werknemers zullen steeds vaker moeten inspelen op veranderende omstandigheden. Het is dus voorstelbaar dat Nederlanders zorgen hebben over de werkgelegenheid en de lonen. Ruim 39% denkt dat onze werkgelegenheid zal afnemen door de opkomst van landen als China en India. Slechts een fractie van de Nederlanders vreest ook echt voor hun eigen baan. In het Westen zijn vooral veel banen verloren gegaan in de industrie. Sinds 1970 is het aandeel van de industrie in de Nederlandse werkgelegenheid met 13 procentpunt gedaald. Toch is deze vrees niet helemaal terecht, want de werkgelegenheid hoeft per saldo niet te dalen door globalisering. Het baanverlies in de industrie komt niet alleen door globalisering, maar ook doordat de productiviteit er sterker stijgt en doordat Nederlanders meer diensten afnemen, als restaurantbezoek. Tegenover dit verlies staat bovendien een grote winst van hoogwaardige banen in de dienstensector. Het aandeel van de zakelijke dienstverlening in de werkgelegenheid steeg sinds 1970 met 14 procentpunt. Deze geleidelijke winst trekt alleen minder aandacht dan grote ontslagrondes in de industrie.

Daarnaast vreest bijna de helft van de Nederlanders dat de lonen onder druk komen. Ook deze vrees is maar deels terecht. In Westerse landen is de arbeidsinkomensquote sinds 1980 inderdaad gedaald: de beloning van arbeid vormt een kleiner deel van de economie. De daling is het grootste in sectoren met laaggeschoolde werknemers. De inkomensverdeling is in veel landen dan ook schever geworden. Maar ook hier is globalisering slechts een deel van de oorzaak. Belangrijker is dat technologische ontwikkeling in het voordeel werkt van hoog opgeleiden. Daarnaast groeit de economie door globalisering, dus werknemers krijgen een kleiner deel van een grotere taart. In bijna alle Westerse landen gaan ook laaggeschoolden er per saldo op vooruit.

Een concurrerende economie is essentieel om te voorkomen dat deze verschuivingen onnodig negatief doorwerken. Kan Nederland meekomen? Eénderde van de Nederlanders is positief over onze concurrentiepositie, een kwart is negatief. Nederland heeft inderdaad sterke punten als een open economie en een grote distributiesector. Nederland staat ook tiende op de ranglijst voor concurrentiekracht van het World Economic Forum. Landen concurreren niet alleen op arbeidskosten, maar ook op zaken als productiviteit en kennisniveau. Overheden kunnen dus de positie van hun land versterken en de gevolgen van globalisering verzachten. Een kwart van de Nederlanders vindt overigens dat de overheid hier te weinig aan doet. Meer uitgaven aan innovatie vindt ons panel de belangrijkste maatregel, gevolgd door het verminderen van regels en bureaucratie, en investeren in onderwijs. De essentie is om deze maatregelen op de juiste manier vorm te geven. De overheid moet de economie zodanig inrichten dat bedrijven en werknemers sneller kunnen inspelen op nieuwe omstandigheden. Een hoge kwaliteit van het basisonderwijs en een lage schooluitval zijn net zo belangrijk als goede universiteiten.

Geen internationale conflicten maar wel minder invloed van Nederland

Deze economische verschuivingen hebben ook substantiële politieke gevolgen. De groei van China en India vergroot hun politieke invloed. Deels gaat dat vanzelf. China is nu de grootste uitstoter van CO2, en is dus cruciaal bij het overleg over klimaatverandering. Maar opkomende landen willen ook een grotere stem in internationale fora. Dat is nu al aan de gang, wellicht versneld door de financiële crisis. Het afgelopen jaar is de G20 nieuw leven ingeblazen, zijn internationale financiële gremia als het Bazels Comité en de Financial Stability Board uitgebreid en is besloten tot een nieuwe verschuiving van de stemverhoudingen in het IMF. De politieke invloed van het Westen zal volgens de helft van onze ondervraagden dan ook afnemen.

Volgens sommige experts kan deze machtsverschuiving tot meer internationale conflicten leiden. De opkomende landen hebben andere belangen, zijn niet altijd democratisch en kennen een grote rol van de staat. Er zijn inderdaad belangentegenstellingen, bijvoorbeeld over klimaatverandering. Nu opkomende landen steeds meer CO2 uitstoten, wil het Westen dat zij stevig bijdragen aan de vermindering van de uitstoot. Maar de opkomende landen wijzen op de veel grotere uitstoot per hoofd van de bevolking in het Westen. Ook de beperkte beschikbaarheid van energie en andere grondstoffen kan leiden tot tegenstellingen. De sterke vraag uit opkomende landen was een belangrijke reden voor de enorme stijging van de grondstofprijzen tot de zomer van 2008. Tussen 2002 en 2005 kwam 30% van de wereldwijde groei van de olieconsumptie uit China. Terwijl het Westen grondstoffen vooral als verhandelbare goederen ziet, hebben veel opkomende landen een meer strategische en geopolitieke benadering. China sluit al veel overeenkomsten om de aanvoer van grondstoffen veilig te stellen, en doet ook zaken met landen als Sudan, Iran en Myanmar.

Of er daadwerkelijk meer conflicten zullen ontstaan is erg moeilijk te voorspellen. Nederlanders zijn niet zo bezorgd. 36% verwacht dat het aantal conflicten niet verandert, terwijl nog eens 23% een afname voorziet. Er zijn ook wel redenen voor optimisme. Zo zijn er sterke aanwijzingen dat economische groei op termijn leidt tot meer democratie, zoals in Taiwan en Zuid-Korea. Op zeker moment vraagt economische groei om een fijnere coördinatie van beslissingen, en om de inzet van creatieve hoogopgeleide arbeid. De roep om vrijheid en democratie zal dan ook toenemen. Ten tweede zijn economieën door globalisering zo verweven, dat landen als China economisch niet onafhankelijk zijn. China dankt haar welvaart aan de handel met Westerse landen, en grote conflicten tasten die welvaart aan. Bovendien kunnen opkomende landen hun belangen ook op meer vreedzame manier behartigen, dankzij de huidige wereldorde met internationale verdragen en instellingen als de VN en de WTO. Toen de VS bijvoorbeeld het importtarief op autobanden verhoogde, stapte China direct naar de WTO. Mogelijk verklaart dit waarom éénderde % van ons panel denkt dat de invloed van Westerse normen en waarden zal blijven toenemen.

De verschuivingen beïnvloeden ook de politieke invloed van Nederland in de wereld. Bijna 30% van de Nederlanders is negatief hierover, slechts 18% positief. We moeten ons geen Calimero-complex aanpraten. Nederland heeft gemeten in dollars de zestiende economie ter wereld en heeft een relatief grote financiële sector. We verdienen dus een plaats in economische overlegorganen, en onze informele deelname aan de G20 is niet onlogisch. Maar op lange termijn krijgt Nederland moeite om invloed te behouden. Volgens ons panel moet Nederland daarom goede ideeën en vergaderbijdragen leveren, en veel diplomatieke relaties onderhouden met opkomende landen. Dit zal meer vragen van de kwaliteit en creativiteit van onze ambtenaren en diplomaten. Ook veel genoemd wordt een betere samenwerking binnen Europa. Met een aandeel van nu nog 22% in de wereldeconomie kan de EU inderdaad een machtsblok vormen. Een sterker Europa vereist wel dat de lidstaten bereid zijn meer te coördineren. Dit is duidelijk als er grensoverschrijdende effecten zijn, zoals bij de interne markt, de EMU en recent het bancaire toezicht. Maar meer coördinatie is niet op alle terreinen wenselijk of haalbaar. Een sterk Europa vereist ook dat de lidstaten effectief besluiten, waarbij de invloed van alle landen tot zijn recht komt.

Conclusie

Ik sluit af. Volgens onze enquête blijven Nederlanders nuchter over de opkomst van landen als China en India. Ze voorzien een stijging van onze welvaart, maar beseffen dat dit gepaard gaat met verschuivingen die lastig kunnen zijn voor individuele werknemers. Ze zijn niet bang voor internationale conflicten, maar realiseren zich wel dat de invloed van Nederland zal afnemen. Wat betekent dit alles voor beleidsmakers en politici? Ten eerste is goed beleid cruciaal om het Nederlandse optimisme te behouden en eventuele negatieve gevolgen van de verschuivingen te beperken. Ten tweede kunnen beleidsmakers meer uitleggen over globalisering en de positieve effecten daarvan. Volgens onze enquête kan de kennis over globalisering namelijk beter. Bij vragen over de effecten van de opkomst van China en India antwoordde gemiddeld ongeveer éénvijfde 'ik weet het niet', terwijl nog eens een kwart 'geen effect' verwachtte. Ten slotte moeten we beseffen hoezeer landen met elkaar verweven raken. Internationale samenwerking wordt steeds belangrijker, en dat geldt ook voor de samenwerking met opkomende landen als China en India. Dat is niet alleen nodig om mondiale kwesties als het klimaatprobleem of de financiële crisis aan te pakken, maar brengt ons ook veel voordelen.

Samenvatting van de belangrijkste uitkomsten van deDNB-enquête

Zie het origineel