Rijksuniversiteit Groningen

Persbericht
Rijksuniversiteit Groningen / nummer 178 / 17 november 2009

Vogels en 'aaibare' diersoorten meer kans op bescherming

In hoog tempo sterven diersoorten uit. Beschermingsmaatregelen zijn daarom bittere noodzaak voor tal van dieren. Het blijkt echter dat het ene dier een grotere kans op bescherming door de overheid heeft dan het andere, ook al zijn beide even zeldzaam. Het uiterlijkvan het dier speelt hierbij een belangrijke rol, concludeert bioloog Edo Knegtering, die op 27 november 2009 promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Knegtering onderzocht de kans van verschillende in het wild levende diersoorten om door de overheid te worden beschermd. Daartoe deed hij onder meer onderzoek naar de wettelijke status van in het wild levende diersoorten tussen 1857 en 1995 in Nederland. Betrof het daadwerkelijke bescherming? Was het de regulering van de benutting van dieren, bijvoorbeeld bejaging of bevissing? Of was de maatregel bedoeld om verspreiding van een soort binnen de perken te houden, ergo bestrijding? Knegtering onderscheidde daarbij verschillende diergroepen en stelde ook de gemiddelde lichaamsgrootte vast van de soorten met een bepaalde wettelijke status. Daarnaast bekeek hij in welke mate verschillende diergroepen aan bod kwamen in recente Nederlandse milieu-effectrapportages.

Belangenorganisaties

Om de pressie van belangenorganisaties in beeld te brengen deed Knegtering verder een experiment met vertegenwoordigers van ANWB, Natuurmonumenten en LTO-Nederland. Hij presenteerde hen beschermingsmaatregelen voor zestien verschillende diersoorten: zowel vogels, zoogdieren, insecten als slakken, alle in verschillende gradaties van lichaamsgrootte en zeldzaamheid. Hij vroeg de vertegenwoordigers in te schatten in welke mate hun organisatie beschermingsmaatregelen door de overheid voor bepaalde soorten zou ondersteunen. Op basis van verschillende deelonderzoeken concludeert Knegtering: 'We hebben de neiging om bepaalde groepen in het wild levende dieren eerder te beschermen dan andere. Ook de lichaamsgrootte van die dieren speelt daarbij een rol.'

Vogels

Vogels blijken de meest gewaardeerde diergroep te zijn. Zij werden het eerst en meest uitgebreid wettelijk beschermd, ze kwamen het vaakst aan bod in milieu-effectrapportages en ze waren favoriet bij belangenorganisaties. Illustratief daarvoor is de nachtegaal. Deze vogel was de eerste en langst beschermde soort in Nederland. Binnen diergroepen bestaat de neiging om grote diersoorten sterker te beschermen dan kleine. Zo liggen grote vogels bij belangenorganisaties beter dan kleine. 'Uit het experiment blijkt dat belangenorganisaties consequent kiezen voor de bescherming van de grotere soorten binnen een groep', aldus Knegtering. Wetgeving daarentegen gaat vaak de andere kant op. In de wet werden kleine soorten juist beter beschermd. Knegtering: 'Mogelijk omdat grotere soorten juist interessanter waren om te bejagen of te bevissen en dat ze daarom pas laat werden beschermd. De wetgever koos daarin waarschijnlijk vaak voor het grootste maatschappelijke draagvlak.'

Sentimenten

'Aaibaarheid' is zeker een belangrijke factor, maar het zegt niet alles. Vogels bijvoorbeeld genieten duidelijk meer aandacht en bescherming dan zoogdieren, terwijl die laatste algemeen worden gezien als aaibaarder. Knegtering wijst erop dat de bescherming van zoogdieren pas echt op gang kwam onder de Natuurbeschermingswet, in 1973, terwijl veel vogels in 1880 al waren beschermd. Allerlei sentimenten ten opzichte van dieren spelen hier een rol, denkt Knegtering: 'Zoogdieren verschuilen zich meer en ze zijn aanzienlijk saaier gekleurd dan vogels.' De meeste kans op sympathie hebben grotere, niet schadelijke vogels. De lepelaar is hier een goed voorbeeld van. Insecten daarentegen komen er in natuurbeschermingswetten bekaaid vanaf. 'Andere ongewervelden, zoals wormen en spinnen komen helemaal niet aan bod,' aldus Knegtering. 'Je kunt maar beter geen klein, lelijk, ongewerveld dier zijn.'

Imagoverbetering

'Zeldzaamheid of bedreigdheid alleen blijken onvoldoende te zijn om tot beschermingsmaatregelen over te gaan,' concludeert Knegtering. 'Op Nederlandse rode lijsten staan zo'n vierduizend soorten. Slechts een beperkt deel daarvan is wettelijk beschermd. Er wordt niet altijd tot bescherming overgegaan omdat beschermen ook maatschappelijke consequenties heeft.' 'Voor wettelijke bescherming is het in elk geval handig wanneer een dier prettige kenmerken heeft,' vat Knegtering samen. Omdat biodiversiteit vooral bestaat uit soorten die het in dat opzicht niet zo goed doen, oppert de bioloog om te bekijken of het imago van zulke soorten via communicatie kan worden verbeterd, bijvoorbeeld door te benadrukken hoe nuttig een dier is.

Curriculum Vitae

Edo Knegtering (Hengelo Ov., 1963) studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij promoveert 27 november 2009 bij prof. dr. A.J.M. Schoot Uiterkamp. De titel van zijn proefschrift luidt: The featheries and the furries: species characteristics and tendencies in public species conservation. Knegtering is nu werkzaam bij het ministerie van LNV.