Uitspraak Hoge Raad op 27.11 over vergoedingen bij kennelijk
onredelijk ontslag
Bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst kan de rechter in sommige
gevallen aan de werkgever de verplichting opleggen om een vergoeding
aan de werknemer te betalen. Dat kan gebeuren in een procedure tot
ontbinding van de arbeidsovereenkomst en in een geding dat de
werknemer, na een hem gegeven ontslag, tegen de werkgever aanspant
omdat hij meent dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
In deze zaak heeft het hof 's-Gravenhage op 2 december 2008 geoordeeld
dat het ontslag door de werkgever (op basis van een door CWI verleende
toestemming wegens arbeidsongeschiktheid) kennelijk onredelijk is in
de zin van art. 7:681 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
(Deze bepaling luidt: het ontslag is kennelijk onredelijk wanneer,
mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen
voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend
werk te vinden, de gevolgen te ernstig zijn in vergelijking met het
belang van de werkgever bij opzegging.)
Het hof heeft dit ontslag kennelijk onredelijk geoordeeld en een
vergoeding vastgesteld.
Voor het bepalen van deze vergoeding heeft het hof aangeknoopt bij de
kantonrechtersformule voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst,
waarbij het hof een generieke korting van 30% toepast (Zie LJN
BH2842).
De vier andere hoven hanteren inmiddels een daarvan afwijkende
formule. Tegen een van de uitspraken waarin dit is gedaan, loopt thans
cassatieberoep dat op korte termijn zal worden behandeld.
(De kantonrechter kan op verzoek een arbeidsovereenkomst ontbinden
wegens gewichtige redenen. Indien sprake is van veranderingen in
omstandigheden kan de kantonrechter betaling van een vergoeding
opleggen. De kantonrechters hebben als uitgangspunt voor de berekening
van die vergoeding de zgn. kantonrechtersformule opgesteld.)
De procedure bij de Hoge Raad
De werkgever (advocaat mr. S.F. Sagel, Amsterdam en cassatieadvocaat
mr. R.A.A. Duk in Den Haag) heeft cassatieberoep bij de Hoge Raad
ingesteld tegen de uitspraak van het Haagse hof; dit beroep keert zich
tegen de toepassing van de kantonrechtersformule.
De werknemer (advocaten mr. D. Rijpma en mr. M.S. van der Keur, Den
Haag) heeft van zijn kant ook beroep ingesteld, onder meer gericht
tegen de generieke korting van 30% op de uitkomst van de formule.
Op 4 september 2009 heeft advocaat-generaal mr. J. Spier in zijn
conclusie de Hoge Raad geadviseerd de uitspraak van het Haagse hof te
vernietigen. (Zie LJN BJ6596).
De uitspraak van de Hoge Raad
De Hoge Raad doet op vrijdag 27 november, 10.00 uur uitspraak in deze
zaak.
Een samenvatting van die uitspraak zal om 10.30 uur aan de pers worden
gestuurd en tegelijkertijd op de website van de Hoge Raad worden
gepubliceerd, met doorklik naar de volledige uitspraak.
Op vrijdag 27 november zullen vanaf 10.00 uur tot 12.30 uur
persraadsheren (via onderstaand telefoonnummer) bereikbaar zijn voor
het geven van een toelichting op de uitspraak.
Hoge Raad der Nederlanden