Wageningen Universiteit en Researchcentrum
3 dec 2009
Nummer: R
Wie op het idee komt om de bewonings- en ontstaansgeschiedenis van
Oost-Nederland eens in kaart te brengen, kan zich de moeite besparen.
Archeoloog Roy van Beek heeft het al gedaan en promoveerde er deze
week op. Over de lappendeken van Oost-Nederland.
In archeologenland was Oost-Nederland altijd een wat onontgonnen
gebied, legt Van Beek uit. Het gebied is nooit systematisch en
langdurig onderzocht. Het ontbreken van een archeologie-universiteit
in de buurt is daar deels debet aan. Maar toch is er ruimschoots
voldoende bekend. âOp basis van bestaande bronnen kom je een heel eind
met het maken van een genuanceerd verhaalâ, kwam hij al snel tot de
conclusie.
Dat verhaal heeft Van Beek voor Wageningen UR en de Rijksdienst voor
het Cultureel Erfgoed op papier gezet. En hoe. Het resultaat is een
lijvig (641 paginaâs plus een losbladige set kaarten) standaardwerk
getiteld Reliëf in Tijd en Ruimte. âToen ik begon had ik niet voor
ogen dat het zo dik zou wordenâ, verontschuldigt hij zich bijna. âMaar
het is een heel breed verhaal, Oost-Nederland van de steentijd zoân
15.000 voor Christus tot de Middeleeuwen 1200 na Christus. Dat vergt
dat je heel veel leest en bronnen verwerkt.â
Variatie is het kernwoord van de conclusies die Van Beek trekt. Het
Oost-Nederlandse landschap is veel gevarieerder dan altijd gedacht.
Van Beek legde die variatie vast in een nieuwe fysisch-geografische
kaart van Oost-Nederland met een verdeling in negen hoofdlandschappen.
Die variatie komt ook in het bewoningspatroon terug. Ook nu nog is een
Tukker anders dan een Sallander of Achterhoeker. Dat is kennelijk
altijd zo geweest. âEr zijn markante verschillen tussen de gebieden,
bijvoorbeeld in het voorkomen van grote grafheuvelgroepen en Celtic
Fields.â
Trechterbekercultuur
Opvallend is dat Oost-Nederland zich vaak op het snijvlak van
verschillende cultuurgroepen bevond.â Dat geldt bijvoorbeeld voor het
verspreidingsgebied van de boeren van de Trechterbekercultuur. DeÂ
âgrensâ van die âhunebedbouwersâ loopt grillig dwars door het gebied.
Van Beek heeft wel verklaringen voor die heterogeniteit. âIk denk
dat het te maken kan hebben met het versnipperde landschap en het
karakter van het gebied. Grote delen van het gebied bestonden lange
tijd uit ondoordringbaar veen. Maar ook de voorkeur van boeren voor
specifieke bodems om te bebouwen, kan een rol hebben gespeeld.â
De theorieboeken over de vroegste bewoning in ons land moeten in ieder
geval worden bijgesteld, vindt Van Beek. âVeel van die theorievorming
is gebaseerd op archeologische kerngebieden elders in Nederland. Wat
ik in Oost-Nederland zie, komt daar niet altijd mee overeen. Het
standaardmodel moet genuanceerd worden. Je kunt Oost-Nederland niet
zomaar vergelijken met bijvoorbeeld de zandgebieden in Brabant.â |
Roelof Kleis
Bovenstaand bericht is geproduceerd door de redactie van Resource, het
blad voor Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Meer informatie
bij Pers- en wetenschapsvoorlichting van Wageningen UR, e-mail:
pers.communicatie@wur of bij de redactie van Resource, e-mail:
resource@wur.nl.