Nationale Bank van Belgie
de pensioenstelsels in de landen van de EU15
De hervormingen van de pensioenstelsels in de landen van de EU15
2009-12-07
Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van december 2009
Perscommuniqué: printversie (pdf - 29k)
Artikel (pdf - 1015k)
Alle Europese landen zullen het hoofd moeten bieden aan de uitdagingen
van de vergrijzing van hun bevolking. De afhankelijkheidsgraad van de
ouderen zou in de EU15 tegen 2060 immers vrijwel verdubbelen. Een
dergelijke ontwikkeling stelt pensioenstelsels ter discussie die
gebaseerd zijn op een eerdere demografische situatie die heel
verschillend was. Om die reden hebben nagenoeg alle - zij het niet
alle - Europese landen hervormingen uitgevoerd, die in sommige landen
ingrijpend waren, of overwegen zulks op min of meer korte termijn te
doen.
Inzake de pensioenproblematiek moeten de beleidsmakers rekening houden
met twee belangrijke en onlosmakelijk met elkaar verbonden aspecten
van de vergrijzing van de bevolking. Het eerste heeft betrekking op de
stijging van de budgettaire lasten voor de overheidsfinanciën, met
andere woorden de ë budgettaire houdbaarheid ». Het tweede is de ë
sociale houdbaarheid », in de zin dat de pensioenen fungeren als
vangnet. Enerzijds dienen ze het specifieke armoederisico voor oudere
mensen te beperken. Anderzijds, en meer in het algemeen, beoogt de
sociale houdbaarheid het behoud van de levensstandaard na de
pensionering.
Onder de hervormingen die in de EU15 ten uitvoer werden gelegd, hebben
enkele landen systemische veranderingen uitgevoerd, die erin bestaan
hetzij een gedeelte van de voor de betaling van de toekomstige
pensioenen noodzakelijke sommen te kapitaliseren, hetzij over te gaan
op een stelsel met vaste bijdragen veeleer dan met vaste uitkeringen.
Voorts werden de voor de berekening van de pensioenrechten gehanteerde
parameters over het algemeen - hetzij expliciet hetzij in het kader
van een aanpassing van het stelsel - gewijzigd. Die veranderingen van
de parameters lieten zich optekenen in alle landen, aangezien er maar
weinig waren waar geen hervorming plaatsvond. Het is daarentegen
gewoon dat de effecten van die hervormingen zich nog moeten doen
gevoelen, althans deels, omdat de wijzigingen over zeer lange periodes
gespreid zijn.
Uit deze studie blijkt dat de meeste landen getracht hebben de
effectieve pensioenleeftijd op te trekken. Zulks is gebeurd,
enerzijds, op dwingende wijze, door de wettelijke pensioenleeftijd te
verhogen en de mogelijkheden tot vervroegde uittreding te verminderen.
Anderzijds werd gekozen voor de weg van stimuli, met name door het
invoeren van bonussen en sancties voor vertraagde of vervroegde
uittreding, door het verlengen van de loopbaan die nodig is om
aanspraak te kunnen maken op een volledige carrière of door rekening
te houden met de langere levensverwachting bij de berekening van de
rente ter verdeling van het gecumuleerde kapitaal. Die hervormingen
hadden tot gevolg dat de effectieve pensioenleeftijd in de meeste
landen van de EU15 opgetrokken werd.
Een andere pijler die inzake hervormingen vaak werd gevolgd bestaat
erin de rechten van de (toekomstige) gepensioneerden te verminderen.
Daartoe hebben de landen verschillende hervormingen van de voor de
berekening van die rechten gehanteerde parameters uitgevoerd:
vermindering van het referentieloon door het aanwenden van een minder
gunstige periode, plafonnering van het beschouwde loon, minder
genereuze herwaarderingen of beperking van de indexering van de
lopende pensioenen. Soortgelijke hervormingen werden echter
voornamelijk opgezet in landen waar de vervangingsratio's bijzonder
genereus waren en de regeringen hebben er over het algemeen op
toegezien de kansarmen niet te verzwakken.
In alle landen van de EU15 wordt een specifiek en gewoonlijk
genereuzer pensioenstelsel toegepast voor het (statutair) personeel
van de overheidssector. Naast de maatregelen die soms worden genomen
om die groep van personen te beperken, zoals vermindering van de
werkgelegenheid bij de overheid, uitbesteding of indienstneming van
contractueel veeleer dan statutair personeel, hebben sommige landen de
pensioenstelsels van die groep hervormd. Die hervormingen namen vaak
de vorm aan van een toenadering tot de pensioenstelsels van de
werknemers uit de particuliere sector, door het specifieke karakter te
beperken, door dat specifieke stelsel meer te harmoniseren of zelfs op
te heffen.
Na die hervormingen (en in de hypothese dat deze worden gehandhaafd),
lijken verscheidene landen erin te zijn geslaagd de groei van hun
pensioenuitgaven te beheersen. Zo zouden in Italië, Zweden en
Denemarken, bijvoorbeeld, de pensioenkosten tegen 2060 al bij al
vergelijkbaar moeten houden met die in 2007. Andere landen, zoals
Luxemburg en Griekenland, daarentegen, moeten zich wel degelijk zorgen
maken over de explosieve toename van die kosten. Een middengroep, ten
slotte, waarvan België deel uitmaakt, lijkt reeds hervormingen te
hebben uitgevoerd om de stijging van de toekomstige kosten van de
pensioenen in te perken, die evenwel niet ver genoeg reiken om een
forse toename te vermijden.
Ten slotte zijn de vervangingsratio's in de verschillende landen van
de EU15 na de hervormingen geconvergeerd of zullen dat doen. Zo
vertonen landen waar die ratio's het geringst waren, zoals het
Verenigd Koninkrijk of België, of zelfs Duitsland voor de bescheiden
inkomens, na die hervormingen vervangingsratio's hebben die hoger
liggen dan voordien. Daarentegen voerden de landen met hoge
vervangingsratio's soms ingrijpende hervormingen uit, die deze
vervangingsratio's drukten, zonder daarbij in de meeste gevallen de
sociale houdbaarheid van het nieuwe stelsel uit het oog te verliezen.
Â