Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Besluit van 11 december 2009, nr. 09.003340 tot wijziging van het
Uitvoeringsbesluit WEB in verband
met aanpassing van de
berekeningswijze voor specifiek
aangewezen diploma's

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 23 november 2009, nr. WJZ/171608 (4863), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.2.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 2 december 2009, nr. W05.09.0489/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 7 december 2009, nr. WJZ/172723 (4863), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit WEB wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2.1, eerste lid, wordt na de zinsnede "in artikel 7.2.2, vierde lid, van de wet" ingevoegd: en van het landelijke beschikbare budget ten behoeve van de toepassing van artikel 2.2.4, tweede lid,.

B

In artikel 2.2.2, eerste lid, wordt onderdeel b vervangen door: b. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf diploma's beroepsonderwijs vermeerderd met het rijksbijdragedeel op grond van de diploma's, bedoeld in artikel 2.2.4, tweede lid, en.

OCW
B4863.K-2 1




C

Onder plaatsing van de aanduiding "1." voor de tekst van artikel 2.2.4 van het Uitvoeringsbesluit WEB wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor diploma's van in die ministeriële regeling aangewezen opleidingen, in de kalenderjaren 2010 en 2011 verkregen door examendeelnemers, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel b, van de wet, in afwijking van het eerste lid een vast bedrag per diploma wordt toegekend.

D

In artikel 2.2.7, tweede, derde, vijfde en zesde lid, wordt "artikel 2.2.4" telkens vervangen door: artikel 2.2.4, eerste lid,.

ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,

OCW
B4863.K-2 2




NOTA VAN TOELICHTING

Aanleiding
Directe aanleiding voor onderhavig besluit is het beleid inzake de aan gastouders in de kinderopvang te stellen deskundigheidseisen. Op 1 januari 2010 treedt de wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een herziening van het stelsel van gastouderopvang (Stb. 2009, 345) in werking. In artikel 56b van deze wet is geregeld dat bij of krachtens amvb nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de kwaliteit van de gastouderopvang. Deze regels kunnen betrekking hebben op de deskundigheidseisen waaraan de gastouder moet voldoen. Deze eisen zijn uitgewerkt in het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang en hieraan moeten de gastouders met ingang van 1 september 2010 voldoen. De gastouder kan op twee manieren voldoen aan de deskundigheidseis gericht op het kunnen bieden van voldoende zorg aan kinderen:

· Door overlegging van een bij ministeriële regeling aan te wijzen diploma van een beroepsopleiding gericht op gastouderopvang; dat betreft in ieder geval de opleiding helpende zorg en welzijn.

· Door overlegging van een bewijsstuk naar aanleiding van een met succes doorlopen certificerings-procedure, waaruit blijkt dat de gastouder voldoet aan de eisen van goed gastouderschap.

Inmiddels blijkt dat aanzienlijk meer gastouders dan werd voorzien gebruik willen maken van de mogelijkheid om als extraneüs het examen van de opleiding helpende zorg en welzijn af te leggen. Bij goed gevolg ontvangen zij het diploma.

De diploma's van examendeelnemers wegen thans bij het berekenen van de rijksbijdrage voor beroepsonderwijs even zwaar mee als de diploma's van onderwijsdeelnemers. Het percentage van diploma's van examendeelnemers is jaarlijks ongeveer 2 %, waarbij het in veel gevallen deelnemers betreft die voorafgaand aan de inschrijving als examendeelnemer ingeschreven zijn geweest als onderwijsdeelnemer. Indien nu door de onverwacht grote animo voor het extraneüsexamen helpende zorg en welzijn het aantal diploma's aanmerkelijk stijgt ten opzichte van het aantal andere diploma's, heeft dat tot gevolg dat roc's die veel van deze diploma's uitreiken een naar verhouding groot deel uit het outputgedeelte van het macro-budget krijgen, ten koste van andere instellingen die een normaal aantal diploma's uitreiken. Om die verstoring op te vangen zou het macro-budget aanzienlijk moeten worden opgehoogd om te zorgen dat een diploma ongeveer hetzelfde bedrag zou opleveren als dat normaal het geval is. Een zodanige ophoging van het macrobudget laten 's Rijks financiën niet toe. Het is naar mijn oordeel redelijk om het bedrag voor roc's dat als diplomabekostiging wordt verstrekt van zodanige hoogte te laten zijn dat daarvoor de kosten van het examen kunnen worden gedekt, uitgaande van een eigen bijdrage van de examendeelnemer.

Inhoud van het besluit
In onderhavig besluit wordt geregeld dat bij ministeriële regeling diploma's kunnen worden aangewezen die tijdelijk buiten de algemene berekeningswijze van de rijksbijdrage blijven. In plaats daarvan wordt de vergoeding van deze diploma's in de rijksbijdrage apart berekend door voor die diploma's een vast bedrag te verstrekken, overeenkomend met het bedrag dat als subsidie wordt verstrekt ten behoeve van certificeringsprocedures leidend tot een certificaat goed gastouderschap. In de regeling zullen de diploma's Helpende Zorg en Welzijn en Helpende welzijn (niveau 2) worden aangewezen. Het betreft uitsluitend de diploma's die zijn behaald door examendeelnemers. De berekening van de rijksbijdrage gaat dan als volgt. Van het beschikbare macrobudget wordt eerst een tweetal bedragen afgezonderd, waaronder het bedrag dat bestemd is voor de diploma's in kwestie. De wijziging in artikel 2.2.1 bewerkstelligt dit. Het resterende macrobudget is het beschikbare budget voor de exploitatiekosten bedoeld in het tweede lid van artikel 2.2.1. Dat budget wordt vervolgens verdeeld op basis van de algemene berekeningswijze zoals neergelegd in artikel 2.2.3 (maatstaf ingeschreven deelnemers) en artikel 2.2.4, eerste lid (maatstaf diploma's). Artikel 2.2.4, eerste lid, wordt toegepast op de overige diploma's. Dit past in het streven van de overheid om te bevorderen dat gastouders aan deskundigheidseisen voldoen en dit kunnen aantonen via de route die hen het beste past. OCW
B4863.K-2 3




Het besluit heeft een tijdelijk karakter: het is van toepassing met betrekking tot de in 2010 en 2011 te behalen diploma's en heeft dus effect op de berekening van de rijksbijdrage voor 2012 en 2013.

Uitvoeringsconsequenties
CFI voorziet geen bijzondere problemen bij de uitvoering en blijft betrokken bij de uitwerking van de op basis van dit besluit op te stellen ministeriële regeling.

Administratieve lasten
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van bedrijven, burgers en instellingen.

Financiële consequenties
De uit de aanpassing van het UWEB voortvloeiende ministeriële regeling heeft financiële consequenties voor de begroting 2012 (jaar 2012). Tot nu toe is het aantal gastouders dat zich zal kwalificeren geraamd op tenminste 8000. Het feitelijke aantal zal hier mogelijk aanzienlijk boven uitgaan. De financiële gevolgen van het toekennen van een subsidie van 675 per succesvol afgerond traject zullen worden gedekt binnen de OCW-begroting.

Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen datum en werkt terug tot en met 1 januari 2010. De effecten ervan treden voor het eerst op met betrekking tot de rijksbijdrage 2012. Dat betekent dat de feitelijke aanpassing van de bekostiging pas over twee jaar plaatsvindt (T-2). Ten behoeve van de bekostiging in het kalenderjaar 2012 wordt daartoe bij een instelling voor elke bij ministeriële regeling aangewezen opleiding het aantal diploma's geteld dat in het kalenderjaar 2010 (T-2) is uitgereikt aan examendeelnemers. Ook is aan de voorgenomen maatregel naar aanleiding van het besluit in de ministerraad ruime bekendheid gegeven. Een laatste argument voor de inwerkingtreding is dat hierdoor wordt voorkomen dat in het bekostigingsjaar 2010 verschillende aanspraken voor dezelfde activiteiten wordt voorkomen.

Het koninklijk besluit op grond van artikel II van onderhavig besluit, waarin het tijdstip van inwerkingtreding van onderhavig besluit wordt geregeld, wordt niet genomen dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overlegd aan de beide Kamers der Staten- Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Deze nahangprocedure is geregeld in artikel 2.2.1, zesde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

De Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

OCW
B4863.K-2 4