Datum 14 december 2009 2009Z20208/2009D53389
Onderwerp commissievraag inzake toepassing PSO-verordening in Franse OV
-
Geachte voorzitter,
Hierbij ontvangt u het antwoord op de vraag van de vaste commissie voor
Verkeer en Waterstaat inzake een reactie op het artikel "L'application en France
du règlement OSP" (toepassing van de PSO-verordening in Frankrijk) uit het
vakblad Rail & Transports.
De Franse overheid heeft het monopolie van vervoerder RATP op het tram- en
RER-vervoer verlengd tot en met 31 december 2039, waarbij het feitelijk
verrichten van het openbaar vervoer onderhands is gegund aan de RATP: tot
2024 voor bus en tot 2039 voor trein en metro. De Franse overheid beroept zich
daarbij op artikel 8, derde lid, van de PSO-verordening. Dit artikel bevat een
overgangstermijn voor openbare dienstcontracten die vóór 3 december 2009 tot
stand zijn gekomen. Relevant in deze casus zijn de punten b en d van dat derde
lid van artikel 8. Daarin is sprake van:
- Openbare dienstcontracten die vóór 26 juli 2000 zijn gegund op grond van een
andere procedure dan een openbare aanbestedingsprocedure. Deze mogen
doorlopen tot zij verstrijken, maar niet langer dan een periode van 30 jaar.
- Openbare dienstcontracten die vanaf 26 juli 2000 en vóór 3 december 2009 zijn
afgesloten op grond van een andere procedure dan een aanbestedingsprocedure.
Deze contracten mogen doorlopen totdat zij verstrijken op voorwaarde dat het
gaat om contracten van een beperkte duur met een looptijd die vergelijkbaar is
met de looptijden uit artikel 4 van de PSO-verordening. In artikel 4, derde lid, van
de PSO-verordening wordt tien jaar als maximumtermijn genoemd voor
busdiensten en vijftien jaar voor personenvervoerdiensten per spoor, of andere
vormen van spoorvervoer.
Volgens de Franse juristen wordt niet voldaan aan de bovengenoemde
contractvormen uit de PSO-verordening (artikel 8 derde lid). De gunning van het
monopolie aan de RATP is reeds in 1959 verleend en kent geen einddatum of
voorwaarden over de door RATP te verrichten dienstverlening. In die zin is het
volgens hen niet te beschouwen als een openbaar dienstcontract dat mag
doorlopen tot het verstrijkt. Aan de voorwaarde die in artikel 8, derde lid,
onderdeel b, van de PSO-verordening wordt gesteld, is volgens hen dan ook niet
voldaan. De juristen wijzen daarnaast op de overeenkomst die in 2008 met de
RATP is gesloten. Dit betreft een overeenkomst die meer invulling geeft aan het
a
agina 1 van 2
P
toegekende monopolie en de wijze van exploitatie. Deze overeenkomst kan wel
Datum
worden gezien als een openbaar dienstcontract. Het kent een beperkte duur in de
zin van de PSO-verordening, namelijk van vier jaar. In het artikel wordt Ons kenmerk
geconcludeerd dat die concessie op grond van artikel 8, derde lid, wel kan VenW/DGMo /2009/10542
doorlopen tot de verstrijkingsdatum in 2012. Een onderhands gegunde concessie
voor een periode van 30 jaar is volgens de Franse juristen echter niet te
rechtvaardigen. Zij concluderen dat het monopolie van de RATP in strijd is met de
letter en de geest van de PSO-verordening. Indien vervoerders uit de Europese
lidstaten van mening zijn dat er sprake is van strijdigheid met de PSO-
verordening zouden ze over deze kwestie een klacht in kunnen dienen bij de
Europese Commissie. De Commissie zou naar aanleiding van zo'n klacht een
inbreukprocedure tegen Frankrijk kunnen starten. Het is uiteindelijk aan het Hof
van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een uitspraak te doen over de
vraag of het Europese recht al dan niet is nageleefd.
Ik acht het onderhands gunnen van een vervoerconcessie aan de RATP voor 30
jaar niet in lijn met de PSO-verordening en dus niet toepasbaar in Nederland. Wat
betreft de reeds lopende concessies kan ik het volgende aangeven. In Nederland
zijn er vóór 3 december 2009 geen concessies afgesloten met een langere
concessieduur dan wettelijk is toegestaan. Deze concessies voldoen allemaal aan
de Wp2000. De daarin vastgelegde concessieduur is maximaal 8 jaar voor bus,
tram en metro. Die duur kan tot maximaal 15 jaar worden verlengd, mits aan de
daarvoor gestelde voorwaarden van de Wp2000 wordt voldaan. Dat is
bijvoorbeeld het geval voor concessies waarvoor kort gezegd- aanzienlijke
investeringen nodig zijn. Van een concessieperiode van 30 jaar kan dus in
Nederland nu al geen sprake zijn.
Onderhands gegunde concessies die zijn afgesloten tussen 26 juli 2000 en vóór
3 december 2009 kunnen volgens de PSO-verordening doorlopen tot zij
verstrijken, maar dienen een beperkte duur te hebben, die vergelijkbaar is met de
looptijden uit de Europese verordening. Ook deze Nederlandse concessies voldoen
reeds aan de maximum termijnen van de Wp2000.
De concessieduur wordt echter vanaf 3 december 2009 langer als gevolg van de
PSO-verordening, namelijk maximaal 10 jaar voor busvervoer en maximaal 15
jaar voor vormen van spoorvervoer, indien gunning via aanbesteding plaatsvindt.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
J.C. Huizinga-Heringa
agina 2 van 2
P
Ministerie van Verkeer en Waterstaat