Verstedelijking dwingt merels tot evolutie
Nog maar kortgeleden vestigde de merel zich ook in stedelijke
gebieden. In recordtempo hebben stadsmerels zich weten te
onderscheiden van hun soortgenoten in het bos. Dit is de uitkomst van
het promotieonderzoek van gedragsbioloog Erwin Ripmeester die 15
december zijn proefschrift verdedigt.
Soortsvorming
Nieuwe soorten ontstaan wanneer variatie optreedt tussen
groepen binnen een soort en als er een mechanisme aanwezig is
dat ervoor zorgt dat deze verschillende groepen niet meer
vermengen. Verschillen in ecologische en seksuele kenmerken
spelen hierbij vaak een cruciale rol. Deze zorgen namelijk voor
een afwijkende ontwikkeling van groepen en kunnen
voortplantingsbarrières tussen deze groepen veroorzaken. Er is
nog weinig bekend over de initiële stappen in soortsvorming.
Daarom richtte Ripmeester zijn onderzoek juist op deze fase in
de evolutie van soorten.
Genetisch onderscheiden
De Leidse bioloog onderzocht merelpopulaties in drie
verschillende gebieden in Nederland, waar hij de vogels in de
stad vergeleek met hun soortgenoten in een nabijgelegen
bosgebied. Hij keek hierbij naar verschillen in zang,
lichaamsbouw en erfelijk materiaal. De leefomgeving bleek
bepalend voor de zang van merelmannen, het belangrijkste
communicatiemiddel van de vogels. Daarnaast lijkt het erop dat
de vogels zich niet meer zonder beperkingen vermengen, omdat de
stads- en bospopulaties genetisch te onderscheiden zijn.
Zang
Voor merelmannen is zang het belangrijkste instrument om hun
territorium te verdedigen en om vrouwtjes te lokken. Ze leren
hun soortspecifieke zang door te luisteren naar hun
soortgenoten. Hun repertoire is groot, de akoestische structuur
van hun zangstukken zeer herkenbaar. Het eerste gedeelte van
een lied bestaat uit fluitachtige elementen met relatief lage
tonen, direct gevolgd door een tweede deel dat zachter is en
een hogere toonhoogte heeft. Dit lied herhaalt het mannetje
meerdere keren, met korte tussenpauzes. Ripmeester analyseerde
de zang van merelmannen in de stad en in het bos en vond een
aantal opmerkelijk verschillen.
Warmer
De structuur van de liedjes en de duur van de pauzes bleek in
de stad korter dan in het bos. Dat komt in de eerste plaats
doordat de dichtheid van territoriale merels in de stad hoger
is. Hierdoor zijn zij genoodzaakt zich meer en intensiever te
laten horen. Daarnaast speelt de tijd van het seizoen een rol.
Omdat het in de stad warmer is, begint daar het broedseizoen
eerder en vertoont de merel dus ook eerder territoriaal gedrag.
Achtergrondlawaai
Afbeelding- Merel (Turdus merula)
Ook de toonhoogte van de liedjes varieerde tussen de
populaties. De meest waarschijnlijke verklaring hiervoor is het
verschil in achtergrondlawaai waarmee de bos- en
stadspopulaties te maken hebben. Vooral in de lage tonen is het
geluid in stedelijke gebieden veel sterker. Het door mensen
geproduceerd lawaai ligt bovendien in hetzelfde
toonhoogtebereik als het eerste gedeelte van de merelliedjes.
Stadsmerelmannen hebben hun toonhoogte verhoogd, waardoor zij
beter hoorbaar zijn.
Toonhoogte
Het verschil in toonhoogte is dus duidelijk verbonden met de
leefomgeving van merels. Om te zien welke invloed dit heeft op
het uit elkaar drijven van de merelpopulaties, onderzocht
Ripmeester hoe de mannetjes in beide populaties reageerden op
verschillende soorten zang. De uitkomst is dat stadsmerels
gevoeliger zijn voor hoge tonen en zang afkomstig van anders
stadsmerels. Voor bosmerels geldt het omgekeerde. Een
belangrijke bevinding, omdat het zeer goed mogelijk is dat dit
invloed heeft op de plek waar mannetjes met een typisch stads-
of bosgeluid zich willen vestigen en waar ze hun territorium
het best kunnen verdedigen.
Zwaarder
Naast de zang keek Ripmeester ook naar de verschillen in
lichaamsbouw en erfelijk materiaal tussen de twee groepen
vogels. In de door hem onderzochte gebieden zijn een aantal
significante verschillen: merelmannen uit de stad zijn zwaarder
en hebben verder soms een kortere snavel en kortere poten. Zijn
vergelijking van het DNA leverde onmiskenbaar onderscheid op
tussen de populaties. Dit duidt op een mogelijke afname van
genetische uitwisseling tussen de stads- en bosmerels.
Natuurbescherming
Het onderzoek van Ripmeester zorgt voor fundamenteel
wetenschappelijk inzicht in het ontstaan van nieuwe soorten,
maar kan ook belangrijk zijn voor natuurbeschermingsbeleid.
Begrip van de effecten van verstedelijking op individuen en
populaties is bruikbaar om te bepalen waarom sommige soorten
zich wel kunnen aanpassen en andere niet. Met die kennis kan
beter ingeschat worden wat de gevolgen van de uitbreiding van
stedelijke gebieden is voor biodiversiteit. Hierdoor kunnen
effectievere maatregelen worden genomen op het gebied van
natuurbescherming.
(15 december 2009/Frans Corthals)
Nieuwsredactie - 15/12/2009
Universiteit Leiden