Gemeente Utrecht

Gemeente Utrecht: vragen en antwoorden over documentaire 'De onrendabelen'

2009 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
127 Vragen van de heer drs. C.J. Verhoeff
(ingekomen 25 november 2009
en antwoorden door het college verzonden op 15 december 2009)

Betreft: Tijd voor reflexie over gemeentelijk beleid n.a.v. documentaire "de onrendabelen".

Met verbazing hebben wij op vrijdag 20 november 2009 kennis genomen van de documentaire "de Onrendabelen".
Op een integrale wijze werd de positie van onze "onrendabele" burgers in onze 'samenleving' getoond in de documentaire "de Onrendabelen".

Deze documentaire heeft ons aan het denken gezet. Ook al zullen sommigen beweren dat alle feiten niet helemaal juist zijn vraagt dit onderwerp de nodige aandacht. Wij constateren dat zaken veranderd zijn zonder dat ons samenleving, maar ook de politiek, daar voldoende op gereageerd heeft.
Vanaf de jaren tachtig is de Nederlandse samenleving, ieder mens heeft recht op een menswaardig bestaan, steeds verder van zijn eigen identiteit komen af te staan.

Zoals de programmamakers stellen: geld werd de norm van succes.
Ieder werd verantwoordelijk voor zijn eigen welvaart en welzijn.
Maar zoals niet iedereen goed kan sporten, zo zijn er ook mensen die niet de nodige talenten en vaardigheden hebben om in een dergelijke maatschappij te leven.

Het gevolg hiervan is dat inmiddels 11 % van de huishoudens onder de armoedegrens zit. Juist deze armoede blijkt de belangrijkste oorzaak van achterstand te zijn. Deze achterstand houdt dirtect verband met de bekende maatschappelijke problemen, zoals schooluitval, opvoedingsproblemen, slechte gezondheid, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, verslaving, overlast en criminaliteit.

De gemeente is voor de burgers het meest zichtbare overheidsinstituut. De gemeente zal zich moeten bezinnen op deze "maatschappelijke"aanklacht. Voor de gemeente Utrecht gaat het om tienduizenden inwoners die aan den lijve ondervinden wat in de documentaire naar voren wordt gebracht.

De documentaire heeft Burger en Gemeenschap op het punt gebracht dat wij ons als samenleving en als gemeenschap ons moeten afvragen of wij het huidige beleid nog wel kunnen verantwoorden. Zeker als er gekeken wordt naar de andere kant van het financieel inkomen spectrum van o.a. de topbankiers. Dit werkt de vervreemding in onze samenleving sterk in de hand.

Op grond van het voorgaande heeft de fractie van Burger en Gemeenschap de volgende vragen:

1. Heeft het college kennisgenomen van de documentaire "de Onrendabelen"?

Ja.

2. Was het college op de hoogte van de in de documentaire geschetste situatie onder de bewoners?

Ja, de getoonde situatie is niet nieuw, de documentaire brengt dit opnieuw voor het voetlicht.

3. Vindt het college dat een samenleving zoals in de documentaire geschetst wordt acceptabel is voor de gemeente Utrecht?

Nee, het college vindt dat niet acceptabel. Het college wil dat iedereen de kans krijgt zo volwaardig mogelijk mee te kunnen doen in de samenleving. Het college heeft op verschillende terreinen, waaronder werk, participatie en inkomen, een verantwoordelijkheid en neemt deze ook. Veel beleid is voorbehouden aan de Rijksoverheid, denk aan gericht inkomensbeleid, zoals bijvoorbeeld de hoogte van de bijstandsuitkeringen en beleid ten aanzien van het verkleinen van inkomensverschillen. Utrecht ziet het als haar eigen verantwoordelijkheid om aanvullende maatregelen te treffen waaronder het bestrijden van armoede.

4. Vindt het college dat de feiten die in het programma aan de orde kwamen een grondige discussie binnen de raad noodzakelijk maken?

Nee. Het college is echter van mening dat discussies over diverse vormen beleid op het terrein van re-integratie, armoedebestrijding en welzijn aan de orde waren en zijn. De Raad zelf beslist over de noodzaak van een discussie naar aanleiding van de feiten in het programma.

5. Is het college bereid om met de raad en alle betrokken organisaties op korte termijn aan de hand van de feiten uit de documentaire te bezien op welke wijze de positie van deze mensen kan worden verbeterd?

Zie het antwoord bij vraag 4.