vragen van het lid Verdonk over ontwikkelingshulp
Beantwoording vragen van het lid Verdonk over ontwikkelingshulp
Kamerbrief | 10 december 2009
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
gesteld door het lid Verdonk over ontwikkelingshulp. Deze vragen
werden ingezonden op 1 december 2009 met kenmerk 2009Z23063.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
Antwoorden van de heer Koenders, Minister voor
Ontwikkelingssamenwerking op vragen van het lid Verdonk (ToN) over
ontwikkelingshulp.
Vraag 1
Bent u bekend met dit opiniestuk op de website van Lijst Dedecker?
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Is het waar dat ongeveer 40 procent van alle militaire uitgaven in
Afrika komt uit ontwikkelingshulp? Zo nee, hoeveel dan wel?
Antwoord
Nee. Ontwikkelingshulp wordt in principe niet ingezet voor militaire
uitgaven. Geldstromen ten behoeve van militaire activiteiten
kwalificeren niet als ODA.
Er zijn strenge regels voor wat gerekend wordt tot officiële
ontwikkelingshulp (ODA, Official Development Assistance) en wat niet.
Deze regels zijn door de gezamenlijke donoren in het kader van het
Development Assistance Committee van de OESO (OESO/DAC) opgesteld en
OESO/DAC ziet er ook op toe dat alle DAC-landen deze regels naleven.
Zoals gezegd, is militaire hulp geen ODA volgens de DAC-criteria 1 .
Hierop is slechts een beperkt aantal uitzonderingen. Nederland kan
bepaalde uitgaven van het Nederlandse leger in het kader van
humanitaire hulp wel tot ODA rekenen. Ook kosten die donoren maken in
het kader van VN-vredesoperaties vallen onder ODA.
Vraag 3
Is het waar dat Europees Commissaris voor Ontwikkelingshulp en
Humanitaire Hulp, Karel de Gucht, heeft aangegeven dat in het Europees
ontwikkelingsbeleid `de versplintering de spuigaten uitloopt'? Zo ja,
wat zegt u dat?
Antwoord
Commissaris De Gucht heeft tijdens de RAZEB van 16-17 november jl.
gewezen op de winst (in termen van lagere transactiekosten en hogere
effectiviteit) die er valt te behalen wanneer EU-lidstaten en
Commissie hun activiteiten in ontwikkelingslanden nauwer zouden
coördineren en afstemmen. Een effectieve werkverdeling tussen
EU-donoren veronderstelt echter dat lidstaten bereid zijn een deel van
hun huidige soevereiniteit op het gebied van ontwikkelingssamenwerking
in te leveren ten behoeve van besluitvorming en afstemming in
EU-kader. In de praktijk is die bereidheid beperkt, met als gevolg dat
werkverdeling tussen EU-donoren een lastig en traag proces blijft.
Niettemin zijn de afgelopen jaren enkele stappen gezet, waaronder de
vaststelling van een Gedragscode inzake Werkverdeling en
Complementariteit en het aanwijzen van EU-donoren in ruim twintig
partnerlanden die het proces van werkverdeling tussen de aanwezige
EU-donoren ter plaatse leiden. In de RAZEB van 16-17 november 2009
zijn conclusies aangenomen waarin aan dit proces een extra impuls
wordt gegeven.
Nederland is het eens met de analyse van De Gucht over de potentiële
voordelen van sterkere werkverdeling tussen EU-donoren en is ook
bereid daaraan een bijdrage te leveren. Het aankomende Spaanse
voorzitterschap wil van werkverdeling tussen donoren een hoofdpunt
maken. Nederland zal dit actief steunen.
Vraag 4
Is het waar dat het Nederlandse `partnerland' Rwanda tweederde van de
binnenlandse inkomsten besteedt aan militaire uitgaven? Zo ja, deelt u
de mening dat dit dan betekent dat Nederland stopt met het dumpen van
ontwikkelingsgeld in dat land? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dit
dan aan de Nederlandse belastingbetaler verantwoorden?
Antwoord
Nee, de militaire uitgaven van het Ministerie van Defensie van Rwanda
in het jaar 2009/2010 worden begroot op 52 miljoen EUR, ongeveer 5,4 %
van de totale uitgaven en 7,7 % van de binnenlandse inkomsten. Een
gedeelte hiervan wordt overigens ingezet voor de vredesoperatie van de
Afrikaanse Unie in Darfur.
Hier speelt Rwanda een belangrijke en gewaardeerde rol.
Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid in Rwanda is met name gericht op
de sectoren goed bestuur en private sectorontwikkeling. Er is geen
aanleiding om van dit beleid af te wijken.
Vraag 5
Bent u het met het Europees Rekenhof eens dat de
ontwikkelingsprojecten een povere duurzaamheid kennen? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, wat betekent dit dan voor de hoogte van de begroting voor
Ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord
Voor een beoordeling van de analyse van de Europese Rekenkamer in het
Speciaal verslag nr. 4/2009 betreffende het beheer door de Commissie
van de betrokkenheid van niet-overheidsactoren bij
EG-ontwikkelingssamenwerking, verwijs ik u graag naar de uitgebreide
beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Boekestijn en
Ten Broeke ter zake (ingezonden op 11 november 2009 met kenmerk
2009Z21138, beantwoord op 27 november 2009).
Vraag 6
Is het waar dat de Afrikaanse landen Mozambique, Somalië en
Guinee-Bissau respectievelijk 98%, 59% en 52% van hun BNP uit
ontwikkelingshulp krijgen? Zo ja, vindt u deze percentages niet
grotesk absurd? Hoe gaan deze landen ooit nog geprikkeld worden tot
verantwoord bestuur en goed ondernemerschap?
Antwoord
Nee dat is onjuist. Wereldbankcijfers laten zien dat in 2007 de
verhouding officiële ontwikkelingshulp en het Bruto National Product
(BNP of BBP) in Mozambique 22% was. In Guinee Bissau was dat 32%.
Omdat er voor Somalië geen betrouwbare schatting van het BNP is kan de
hulp/ BNP verhouding voor dat land niet berekend worden. (De totale
hoeveelheid ontwikkelingshulp aan Somalië bedroeg in 2007 USD 384
miljoen wat zich vertaalt in USD 44 per hoofd.)
Ontwikkelingshulp en goed ondernemerschap gaan goed samen. Sub-Sahara
Afrika ontving in 2007 voor USD 29 miljard aan directe buitenlandse
investeringen, iets minder dan de totale ontwikkelingshulp aan dat
continent die dat jaar USD 35 miljard bedroeg. De totale buitenlandse
investeringen in Mozambique bedroegen in 2007 USD 427 miljoen.
Somalië en Guinee-Bissau zijn geen partnerlanden van Nederland en
ontvangen dus niet of nauwelijks bilaterale ontwikkelingshulp van ons
land. Wel ontving Somalië in 2007 hulp van Nederlandse NGO's. Dat
bestond voor het grootste deel uit noodhulp en verbetering van de
voedselzekerheid.
Vraag 7
Begrijpt u de grote weerstand van grote delen van de Nederlandse
bevolking tegen Ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord
Ik begrijp de vraag niet omdat opinie-onderzoeken laten zien dat grote
delen van de bevolking positief staan tegenover
ontwikkelingssamenwerking. Recent onderzoek uitgevoerd door
Motivaction (september 2009 in opdracht van NCDO) en de Eurobarometer
(Special 318, `Development Aid in times of economic turmoil', 19
oktober 2009) geven aan dat de Nederlandse bevolking in grote
meerderheid vindt dat het onze plicht is om aan
ontwikkelingssamenwerking te doen. Deze brede steun voor
ontwikkelingssamenwerking bleek er ook te zijn tijdens het
wetgevingsoverleg dat ik op 2 november voerde met de Kamer. Wat ik wel
zie is dat Nederlanders zich afvragen of middelen (belastinggeld en
donaties) wel effectief worden besteed en of het geld wel goed terecht
komt. Die vraag is niet nieuw. Ik blijf streven naar maximale
efficiency en effectiviteit. Hierin wil ik graag gezamenlijk optrekken
met alle betrokken partijen. Ik voel me zowel in mijn beleid als in
dit streven gesteund door de Kamer en door een brede meerderheid onder
de bevolking.
1 DCD/DAC/STAT(2001)8
Ministerie van Buitenlandse Zaken