Gerechtelijke organisatie

Doden van drachtige en mannelijke geiten op beide locaties toegestaan

Den Haag, 4 januari 2010 - Vandaag heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven het verzoek om een voorlopige voorziening van een geitenhouder afgewezen.

De minister van LNV heeft het bedrijf van verzoeker besmet verklaard en alle geiten op locatie A en B van het bedrijf verdacht verklaard. Daarna is de maatregel tot het doden van de drachtige en mannelijke geiten op beide locaties genomen. Volgens verzoeker ten onrechte omdat slechts op locatie A (en niet op locatie B) een besmetting is aangetroffen en op beide locaties ook geiten staan die afkomstig zijn van Q-koortsvrije bedrijven.

Op locatie A is de bacterie die de Q-koorts veroorzaakt via tankmelkonderzoek aangetroffen. Deze locatie mocht volgens de voorzieningenrechter besmet worden verklaard en de geiten op deze locatie mochten als verdacht worden aangemerkt. Dat een deel van de geiten afkomstig is van Q-koortsvrije bedrijven brengt hierin geen verandering. Deze geiten zijn niet tijdig en volledig gevaccineerd. Beide locaties vormen volgens de voorzieningenrechter samenhangende onderdelen van het bedrijf. Duidelijk is dat tussen beide locaties een uitwisseling van geiten heeft plaatsgevonden. Zo bevinden zich op locatie B geiten die nakomelingen zijn van geiten die zelf besmet waren of in aanraking zijn geweest met besmette geiten van locatie A. Deze geiten hebben zich gemengd met de andere geiten van locatie B. Er is dus ook sprake van een veterinair risico op locatie B. Dat betekent dat ook locatie B besmet mocht worden verklaard en dat alle geiten op die locatie eveneens verdacht mochten worden verklaard. Verweerder is dus bevoegd tot het doden van de (drachtige en mannelijke) geiten op beide locaties.

Door de geitenhouder is verder nog aangevoerd dat hij ongelijk wordt behandeld; andere bedrijven die geiten van locatie A hebben ontvangen worden niet verdacht verklaard. Dat zou er volgens hem toe moeten leiden dat de geiten op locatie B gespaard moeten worden. Volgens de voorzieningenrechter slaagt deze stelling niet. De omstandigheid dat verweerder (nog) geen feitelijke onderzoeksgegevens heeft van andere bedrijven, betekent niet dat verweerder moet afzien van het doden als daarvoor â zoals in dit geval â voldoende veterinaire gegevens aanwezig zijn.

LJ Nummer

BK8183
Zie het origineel

Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven Datum actualiteit: 4 januari 2010 Naar boven