Kamerbrief schriftelijk overleg landbouwraad januari 2010
18 januari 2010 - kamerstuk
Kamerbrief over het overleg met onder meer de volgende onderwerpen:
Spaans voorzitterschap, Toekomst van het Gemeenschappelijk
landbouwbeleid, tomaten uit Marokko, suiker, pulsvisserij en
blauwvintonijn.
Datum 18 januari 2010
Betreft Kamerbrief schriftelijk overleg Landbouwraad januari 2010
Geachte Voorzitter,
Op 18 januari 2010 vindt in Brussel de volgende vergadering van de Raad van
ministers voor Landbouw van de Europese Unie plaats. Ik zond u op 8 januari
2010 de geannoteerde agenda van deze bijeenkomst, samen met mijn inzet per
agendapunt.
In deze brief geef ik u de antwoorden op de vragen uit het verslag van het
schriftelijk overleg van 14 januari jl.
Spaans Voorzitterschap
Europese Diergezondheidswet
De leden van de fractie van het CDA vragen mij welke inzet ik pleeg bij de vormgeving
van de nieuwe Europese diergezondheidswet die in de loop van 2010 meer
vorm zal krijgen in de Europese Commissie. In het kader van het nieuwe Europese
diergezondheidsbeleid wil ik de nadruk leggen op de volgende punten:
- Preventie op basis van risicoanalyse en bio-security;
- Flexibele bestrijding van dierziekten. Een dynamische en proportionele
benadering van dierziektebestrijding is voor mij zeer belangrijk.
- Harmonisatie van de kostenverdeling. De discrepanties die bestaan tussen
de kostenverdeling van monitoring en bestrijding van dierziekten in de
verschillende lidstaten veroorzaakt marktverstoring. Ik onderschrijf daarom
het belang van harmonisatie van de kostenverdeling. Het Nederlandse
principe is dat iedereen die inkomen genereert uit de veehouderij,
meebetaalt aan de kosten voor monitoring en bestrijding van dierziekten.
- Monitoring en data management. Dit is erg belangrijk voor vroege
identificatie van problemen.
- Differentiatie in diergezondheidsbeleid. Nederland wil graag een
gedifferentieerd diergezondheidsbeleid voor bijvoorbeeld hobbydieren en
dieren in natuurgebieden.
- Vaccinatie. Vaccinatie is een belangrijk instrument bij preventie en
bestrijding van dierziekten. De invloed van vaccinatie op internationale
handel zou geminimaliseerd moeten worden.
Voor de problematiek rond Q-koorts heb ik zowel bij de Wereldorganisatie voor
Diergezondheid (OIE) als de Europese Commissie aandacht gevraagd. In februari
zal ik op de Landbouwraad aandacht vragen voor de situatie rondom Q-koorts, en
specifiek voor de status van deze dierziekte op Europees niveau. Ook organiseer
ik in februari een internationale conferentie georganiseerd, in samenwerking met
de European Food Safety Authority (EFSA) en de European Center for Disease
Control (ECDC).
Landbouw
Toekomst Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd naar de beïnvloedingsmomenten
die Nederland heeft ten aanzien van de toekomst van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB). Er zullen naar mijn oordeel - evenals in het afgelopen jaar
- ook in het komende jaar de nodige beïnvloedingsmomenten zijn op dit terrein.
Sinds de presentatie van de "houtskoolschets Europees landbouwbeleid 2020" in
september 2008 tijdens de informele Landbouwraad van Annecy, heb ik het
Nederlandse standpunt over de toekomst van het GLB op diverse momenten in de
Raad en in bilaterale gesprekken met Europese collega's en de Commissie uitgedragen
. Dat er nu brede steun in de EU is voor het belonen van maatschappelijke
waarden ('public goods') die de landbouw levert, is naar mijn stellige overtuiging
mede het gevolg daarvan. Naar verwachting zal de nieuwe Landbouwcommissaris
in de tweede helft van 2010 een Mededeling presenteren over de toekomst van
het GLB. De Nederlandse ideeën over de toekomst zullen door mij in de aanloop
naar de presentatie van deze Mededeling doorlopend onder de aandacht van alle
relevante partijen worden gebracht.
Nog deze maand organiseer ik in Den Haag een 'high level' conferentie over de
toekomst van het GLB. Ik heb daarbij alle lidstaten en de Europese Commissie
uitgenodigd. De resultaten zal ik presenteren in de Landbouwraad.
Vanzelfsprekend zal ik voorafgaand daaraan uw Kamer informeren.
De leden van de PvdA-fractie vragen mij om een toelichting op de keuze om niet
aanwezig te zijn bij de bijeenkomst van 22 EU-lidstaten in Parijs op 10 december
2009. Ik heb u mijn besluit daarover reeds toegelicht in het Algemeen Overleg
van 9 december ter voorbereiding van de Landbouw- en Visserijraad van 14-16
december 2009. Het betreft de groep lidstaten die voorstander is van ingrepen in
het zuivelbeleid, zoals het terugdraaien van de afgesproken jaarlijkse quotumgroei,
die ik niet ondersteun. In tegenstelling tot de veronderstelling van de leden
van de CDA-fractie komt de betreffende groep van 22 lidstaten deze week
overigens niet opnieuw bijeen in Warschau. Het is mij niet bekend of zij überhaupt
nog voornemens zijn bijeen te komen.
De leden van de VVD-fractie vragen of ik signalen heb over de inzet van het
Spaanse voorzitterschap over de toekomst van het GLB ná 2013. In september
2009 heb ik in Madrid uitgebreid met mijn Spaanse collega en huidig Raadsvoorzitter
Espinoza gesproken over het Spaanse voorzitterschapsprogramma.
Vanzelfsprekend heeft zij daarbij aangegeven dat in het komende half jaar de
inhoudelijke Spaanse wensen ondergeschikt zijn aan de rol die Spanje heeft als
onafhankelijk voorzitter van de Raadsvergaderingen.
Tevens heeft zij mij toen meegedeeld dat de informele Landbouwraad van Mérida
van 1 juni 2010 gewijd zal zijn aan de toekomstige vormgeving van het markt- en
prijsbeleid.
Op dat onderwerp zal dus naar mijn verwachting het accent liggen in de discussie
over de toekomst van het GLB gedurende het Spaanse voorzitterschap.
Zuivel
De leden van de VVD-fractie vragen mij naar de besteding van de 24,5 miljoen
euro die ter beschikking zal komen van de Nederlandse zuivelsector.
De uitvoeringsregelingen van de Europese Commissie die de kaders bepalen voor
de besteding van deze middelen zijn op 15 december jl. bij verordening door de
Commissie vastgesteld. Daarin staat onder andere dat de lidstaten de Europese
Commissie uiterlijk eind maart moeten informeren over de besteding van deze
middelen, die uitgekeerd moeten worden vóór 30 juni 2010. Voor het eind van
deze maand zal ik uw Kamer schriftelijk informeren over mijn besluit over de
verdeling van deze middelen in Nederland.
Tomaten uit Marokko
De leden van de VVD-fractie vragen mij naar de situatie met betrekking tot
tomaten uit Marokko. Zoals ik in mijn brief van 21 december 2009 (Aanhangsel
van de Handelingen 1062) aan uw Kamer over dit onderwerp aangaf, heb ik net
als de Europese Commissie, tot op heden geen aanleiding en bewijs gezien dat
Marokko zich niet houdt aan de met de EU gemaakte afspraken. Tegen die achtergrond
zie ik dan ook geen aanleiding om dit onderwerp te agenderen voor de
Landbouwraad. Voor wat betreft de vragen van de VVD-fractie over milieunormen
en arbeidsomstandigheden in relatie tot verdere handelsliberalisatie, verwijs ik
naar het kabinetsstandpunt over non-trade concerns en handelsbeleid (TK 2008-
2009, 26 485, nr. 68.)
Suiker
De leden van de VVD-fractie willen meer duidelijkheid over de weigering van de
Europese Commissie om het exportquotum voor suiker te verruimen. Veertien
januari jl. is ook bekend geworden dat België heeft verzocht om agendering van
dit onderwerp onder het agendapunt diversen tijdens de Landbouwraad van 18
januari a.s. De EU mag op basis van de in de Wereldhandelsorganisatie (WTO)
gemaakte afspraken jaarlijks maximaal 1,374 miljoen ton surplussuiker, dat
boven het quotum is geproduceerd, naar derde landen exporteren. Ik heb begrip
voor de afwijzing van de Europese Commissie om het exportquotum te verruimen
tot boven deze WTO-limiet.
Dat zou immers kunnen betekenen dat de EU bindende WTO-afspraken schendt
en daardoor het risico loopt op nieuwe handelsconflicten in WTO-verband. Nog
daargelaten dat het ook de positie van de EU in de lopende WTO-ronde niet ten
goede zal komen.
Voedselketen
De leden van de CDA-fractie vragen naar het doorberekenen van prijsdalingen en
prijsstijgingen. Ik constateer dat de Mededeling van de Europese Commissie en de
studies van NMa en LEI uitgebreide analyses weergeven met betrekking tot prijsontwikkelingen
waaraan de CDA-fractie in de genoemde voorbeelden refereert.
De achterliggende factoren ten aanzien van de geconstateerde problemen,
scherpe prijsfluctuaties, asymmetrische prijsontwikkelingen en verschuivingen in
de margeverdeling tussen schakels in de keten, vormen een complex geheel. Het
gaat hierbij naast marktimperfecties ook om conjuncturele en structurele factoren,
zoals meer waardetoevoeging in bepaalde schakels in de keten factoren, die niet
het gevolg zijn van imperfecties in de markten.
In de Mededeling van de Commissie wordt een integraal beeld geschetst en een
Europees kader geboden. De belangrijkste prioriteiten daarbij voor de gehele
keten zijn:
- het bevorderen van duurzame en marktconforme verhoudingen tussen
belanghebbenden in de voedselvoorzieningsketen;
- het verwezenlijken van een grotere transparantie door de gehele keten om
de concurrentie aan te moedigen en de keten beter bestand te maken tegen
grote schommelingen in de prijzen;
- het bevorderen van de integratie en het concurrentievermogen van de
Europese voedselvoorzieningsketen in alle lidstaten.
Voorts is het van belang een goed mededingingsbeleid te handhaven. Voor
agrarische producenten biedt de integrale marktordening van de EU voor
agrarische producten mogelijkheden om samen te werken in producentengroeperingen
en coöperaties. Dit wordt via het GLB ook gestimuleerd. Ik vind het
van belang dat wij effectie gebruik maken van de ruimte die de huidige
mededingingsmaatregelen bieden. Hier wordt in de High Level GroZuivel
bijzondere aandacht aan geschonken.
De leden van de CDA-fractie vragen mij voorts naar specifieke beïnvloedingsmomenten
bij de behandeling van de Mededeling over de voedselvoorzieningsketen
. Zoals gebruikelijk zal ik het kabinetsstandpunt over de Mededeling doorlopend
inbrengen bij Commissie, Voorzitterschap en andere lidstaten. Resultaten
van de nationale hoorzittingen zullen conform de wens van de leden van de CDAfractie
meegenomen worden in de verdere oordeelsvorming en waar nodig en
gewenst ingebracht worden in nationale en internationale fora. De status van de
door de Europese Commissie 2008 opgerichte High Level GroFood Industry is
zuiver adviserend. De High Level Group Food Industry is opgericht om de
concurrentiekracht van de Europese levensmiddelenindustrie te versterken. De
High Level Group heeft geen wetgevende bevoegdheden, maar is een overleg
waarbij zowel vertegenwoordigers van lidstaten, de Europese levensmiddelenindustrie,
detailhandel, brancheorganisaties en als non-gouvernementele
organisaties zijn aangesloten. Het mandaat van de High Level Group Food
Industry is onlangs verlengd tot 31 december 2010. Een van de aanbevelingen
van de High Level Group Food Industry is de oprichting van een nieuw Europees
forum in 2010 om de machtsverhouding in de voedselketen met de betrokken
partijen te bespreken en tot gedragsregels te komen. De Europese Commissie
heeft hiervoor het initiatief. Ik juich de oprichting van een dergelijk forum toe.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de aanstelling van een toezichthouder
voor de voedselketen in het Verenigd Koninkrijk (VK). Voor de beschrijving van de
situatie in het VK verwijs ik u naar een brief van 17 december 2009 aan uw Kamer
van de minister van Economische Zaken over de problematiek rondom inkoopmacht
(TK 2009-2010, 32 123 XIII nr. 46).
De Britse staatssecretaris voor consumentenzaken kondigde op 13 januari jl. aan
het voorstel van de Britse mededingingsautoriteit voor een nieuwe toezichthouder
voor de voedselketen te accepteren. De Britse mededingingsautoriteit heeft een
nieuwe gedragscode voor de voedselketen opgesteld, die de reeds bestaande
gedragscode voor supermarkten moet gaan vervangen.
De nieuwe gedragscode voorziet in een versterking en bredere toepassing van de
reeds bestaande gedragslijnen. Deze nieuwe gedragscode voor de voedselketen
treedt op 4 februari 2010 in werking.
Dierproeven
De leden van de PvdD-fractie vragen mij aan te geven hoe het verdere verloop
van de herziening van de Dierproevenrichtlijn zal zijn. De voortgang van de herziening
van de Dierproevenrichtlijn is sterk verweven met de ambities van het
voorzitterschap van de Raad. Het inkomend Spaanse voorzitterschap heeft laten
weten het stokje voortvarend over te nemen van de het vorige voorzitterschap.
Het onderwerp is nog niet geagendeerd voor één van de komende Landbouw- en
Visserijraden.
De leden van de PvdD-fractie vragen naar de huidige voorstellen voor de uitfasering
van het gebruik van niet-humane primaten. Zoals ik in mijn brief met de
geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 14-16 december
2009 (TK 2009-2010, 21 501-32, nr. 373) heb aangegeven, zijn er data in het
voorstel opgenomen waarna alleen nog maar primaten in het onderzoek worden
betrokken die zelf nakomelingen zijn van in gevangschap gefokte dieren.
In de huidige voorstellen is die deadline vijf jaar na publicatie van een haalbaarheidsstudie
door de Europese Commissie. De Europese Commissie moet deze
studie binnen vijf jaar na omzetting van de richtlijn publiceren. Er is door de
Europese Commissie overigens geen uitfasering van het gebruik van niet-humane
primaten voorgesteld, maar een transitie naar het gebruik van tweede generatie
niet-humane primaten. Voor het penseelaapje geldt overigens dat deze deadline
direct na omzetting van de richtlijn ligt. De minster van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport heeft in het standpunt op deze richtlijn (TK 2008-2009, 30 168, nr. 12)
aangegeven dat een vroege deadline een negatief effect kan hebben op het
dierenwelzijn. Het nu voorgestelde tijdspad is realistisch en Nederland kan
daarmee instemmen.
Visserij
TAC en quota
De leden van de PvdD-fractie vragen mij toe te lichten hoe het komt dat de TAC's
van de bestanden waar weinig of geen informatie over beschikbaar is (over het
algemeen) met 10 procent zijn gedaald, terwijl de Commissie 15 procent had
voorgesteld.
De beleidsverklaring van de Commissie1 geeft elf richtsnoeren voor het voorstellen
van de TAC's voor 2010. Deze richtsnoeren hebben in eerste instantie transparantie
en consistentie tot doel.
1 COM(2009) 224
Op basis van haar richtsnoeren interpreteert de Commissie de wetenschappelijke
adviezen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) en
kijkt ze welk richtsnoer volgens haar van toepassing is. Het vatten van specifieke,
soms regionale adviezen met haar eigen merites in robuuste richtsnoercategorieën
is lastig.
De richtsnoeren zijn van de Commissie (niet van de Raad) en over de definitie en
toepassing van richtsnoeren is soms verschil van inzicht tussen de lidstaten en de
Commissie. De Commissie ziet de richtsnoeren dan ook als start voor de discussie.
Mochten lidstaten bezwaar maken, dan nodigt de Commissie hen uit om met
zoveel mogelijk (wetenschappelijke) gegevens, waar ICES niet over beschikte,
hun zaak te onderbouwen. Dit is in een aantal gevallen gebeurd, waardoor die
TAC's geen 15 procent, maar minder sterk zijn gedaald. Dat dit in de meeste
gevallen aan de hand zou zijn, kan ik niet onderschrijven, zeker niet voor de
bestanden waar Nederland een belang in heeft.
De leden van de PvdD-fractie vragen mij voorts of ik dan ook van mening ben dat
voor bestanden waar weinig of geen informatie over beschikbaar is, het volgen
van het voorzorgsprincipe de beste handelswijze is, en of ik kan toezeggen daarvoor
in het vervolg te zullen pleiten namens Nederland. Het voorzorgsprincipe is
reeds uitgangspunt van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en ook de adviezen
van ICES zijn gebaseerd op dit principe. De biologische adviezen zijn zeer belangrijk
. In de besluitvorming spelen niet alleen deze adviezen een rol. Zeker als de
wetenschappelijke informatie zeer summier is, is ook andere informatie relevant,
zoals aanlandingsgegevens, maar wordt ook rekening gehouden met sociale en
economische overwegingen.
De leden van de PvdD-fractie vragen mij ook om aan te geven op welke wijze ik
invulling geef aan het besluit over wetenschappelijke quota en hoe de totale
vangst dan wordt gecontroleerd. Zij vragen mij of zij ervan kunnen uitgaan dat op
schepen, die in het kader van onderzoek vis vangen die niet wordt geteld voor de
vangstquota, altijd onafhankelijke waarnemers aanwezig zijn, en hoe ik voorkom
dat er in totaal meer vis gevangen wordt dan volgens de vastgestelde quota is
toegestaan. De bepaling over wetenschappelijke quota bestaat al sinds jaar en
dag. Ze is ook vastgelegd in de controleverordening (november 2009), welke op
dit punt vanaf 1 januari 2011 van toepassing zal zijn. De nu vastgestelde bepaling
dient als overbrugging in het jaar 2010. Het is een van de weinig beschikbare
middelen om met bedrijfsschepen wetenschappelijk onderzoek te doen en betaalbaar
te houden. Net als de Commissie vind ik het belangrijk dat dit soort onderzoek
mogelijk blijft. Om misbruik te voorkomen, moeten dergelijke onderzoeken
eerst gemeld worden bij de Commissie en moeten de vangsten geregistreerd
worden bij de Commissie en bij ICES.
Voorkomen van de import van illegaal gevangen vis
De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor de garnalensector, die zijn
gevangen garnalen in derde landen laat pellen, en verzoeken mij om mij in
Europees verband in te zetten voor een praktisch uitvoerbare regeling voor deze
grijze garnalen, zonder onnodig veel administratieve lasten. Reeds voor de
jaarwisseling heb ik met het Productschap Vis afgesproken dat zij de uitvoering
van dit deel van de regeling voor hun rekening nemen. Ik ben bereid samen met
de sector te zoeken naar een nog efficiëntere aanpak van de uitvoering.
Ik zeg hierbij wel uitdrukkelijk dat deze gevonden moet worden binnen de
bestaande regelgeving. De Commissie zal geen uitzonderingen voor specifieke
sectoren op de bestaande regelgeving accepteren.
Pulsvisserij
De leden van de CDA-fractie hebben mij gevraagd hoe dit rapport tot stand is
gekomen wat en de rol is geweest van Imares. Het betreffende onderzoek is
voortgekomen uit aanvullende vragen van International Council on the Explration
of the Sea (ICES) op een eerder uitgevoerd onderzoek naar de pulskor, waarop
door ICES voor een groot deel positief is gereageerd. De aanvullende vragen
betroffen de effecten van de pulskor op kabeljauw, kraakbeenvissen (haaien en
roggen) en bodemdieren. Dit onderzoek is zeer complex met specifieke wetenschappelijke
kennis, die met name in de geledingen van ICES is te vinden.
Deze zijn dan ook betrokken bij de opzet van het onderzoek. Vervolgens is op
initiatief van het ACOM Advisory Committee van ICES (ACOM) de opzet en de
resultaten van het onderzoek getoetst door onafhankelijke internationale mariene
deskundigen. Dit heeft geleid tot een advies van het ACOM aan de Europese
Commissie (zie website ACOM). Het onderzoek van IMARES is uitgebreid,
zorgvuldig, extern en onafhankelijk getoetst, binnen de regels die daarvoor
gelden bij ICES. Een second opinion vind ik niet opportuun.
De kritiek die de leden van de CDA-fractie uitten over de onderzoeksresultaten
herken ik niet. Ik verwijs u naar de zorgvuldige beoordeling van de deskundigen
van ICES en hun opmerkingen dat het onderzoek deugdelijk is uitgevoerd.
De leden van de CDA-fractie vragen mij hoe ik nu in EU-verband ga reageren op
dit onderzoek wat de uitkomsten van dit rapport betekenen voor het besluitvormingstraject
over de Europese verordening die een generieke toelating van
pulsvisserij mogelijk moet maken. Het onderzoek van IMARES is in mijn opdracht
uitgevoerd en ik kan mij vinden in de conclusies. Er is geen sprake van dat de
pulskorvisserij op achterstand wordt gezet. De reden dat nu geen besluit is
genomen over de generieke toelating van de pulskor heeft niets te maken met de
resultaten van het onderzoek, maar wordt veroorzaakt door het uitstel van de
besluitvorming over de nieuwe Verordening Technische maatregelen. Ik heb geen
aanwijzingen dat een besluit over deze Verordening en daarmee een besluit over
de generieke toelating van de pulskor, niet uiterlijk medio 2011 genomen kanl
worden.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of ik bereid ben om te bevorderen dat
er zo spoedig mogelijk vervolgonderzoek komt waarmee de nu ontstane discussiepunten
over mogelijk negatieve aspecten van pulsvisserij, snel uit de wereld
worden geholpen. Ik ben inmiddels met IMARES in overleg over vervolgonderzoek
gericht op de vermindering van de resterende negatieve aspecten van de pulskorvisserij
. Dat is ook van belang voor het proces van besluitvorming over de
generieke toelating van de pulstechniek.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of ik ook mogelijkheden zie om de
beperking dat slechts 5% van de vissersvloot gebruik mag maken van pulsvisserij
de komende tijd wat op te rekken.
Zolang de tijdelijke verordening van kracht is, zie ik geen mogelijkheden de 5%-
norm op te rekken. Mijn inzet is gericht op een toekomstige generieke toelating
waarmee genoemde beperking vervalt.
De leden van de CDA-fractie vragen of ik bereid ben om binnen de bestaande
budgettair kaders de mogelijkheden te onderzoeken om vissers die nu besluiten
om te investeren in een pulsvistuig, een financiële garantstelling te bieden
waardoor het door hen geïnvesteerde kapitaal in een pulsvistuig, zoveel mogelijk
gegarandeerd is. Gelet op de grote economische en ecologische voordelen van de
pulstechniek en de bereidheid van visserijondernemers om in de techniek te
investeren, zie ik op dit moment geen reden een specifieke garantstellingregeling
in te stellen. Mijn inzet blijft gericht op een permanente toelating van deze
techniek. Dat is waar de ondernemers het meeste baat bij hebben. Mocht er in de
toekomst onverhoopt een negatief Raadsbesluit genomen worden over een
generiek gebruik van de pulstechniek, dan zal ik mij ervoor inzetten dat de
bestaande 5% van de vloot de pulstechniek kan blijven inzetten voor de termijn
die normaal als afschrijving voor een dergelijke investeringen geldt.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de verdeling over de verschillende
vissersschepen plaatsvindt als maximaal 5% van de Nederlandse vloot gebruik
mag maken van pulsvistuig. Ook vragen de leden van de CDA-fractie welke
voorwaarden worden gesteld aan die vissers die een aanvraag indienen voor
gebruik van een pulsvistuig en welke eisen worden gesteld aan de termijn waarbinnen
het pulsvistuig ook daadwerkelijk operationeel is. Er is geen verdeling over
sectoren voorzien. De 5%-norm correspondeert met ca. 20 schepen. Vissers die
belangstelling hebben met de pulstechniek te vissen, dienen hiertoe een verzoek
aan mij te richten. Toestemming wordt verleend als de aanvrager door middel van
een ondertekende koopovereenkomst kan aantonen dat hij binnen 9 maanden een
pulsinstallatie op zijn schip laat installeren. Deze aanvragen worden op de zogeheten
5%-lijst geplaatst. Als de installatie binnen de periode van 9 maanden niet
operationeel is, vervalt de toestemming en wordt deze verleend aan de eerstvolgende
aanvrager op de lijst.
De leden van de CDA fractie vragen mij in hoeverre de Nederlandse overheid er
op toe ziet dat er gelijke voorwaarden en specificaties gaan gelden voor de
verschillende varianten van pulsvisserij-systemen die nu op de markt worden
gebracht. Met uw stelling ben ik het voor een groot deel eens, met name als het
gaat om de duurzaamheid. Aan de andere kant is bij een innovatief product als de
pulskor in dit traject niet alles in stringente voorwaarden vast te leggen. Dit zou
de verdere ontwikkeling in de weg kunnen staan. Verder wijs ik er op dat op dit
moment een aantal voorwaarden geldt, vastgelegd in de eerdergenoemde
derogatie, waaraan de visserij met de pulstechniek moet voldoen. Deze voorwaarden
behelzen onder andere de maximaal toelaatbare spanning waarmee mag
worden gevist en gelden voor alle systemen die op de markt komen.
Het (vervolg)onderzoek dat ik IMARES zal vragen uit te voeren, zal zich richten op
het kunnen stellen van nadere voorwaarden, die vooral gericht zijn om de
negatieve effecten van de pulskor te mitigeren. Vervolgens is het dan aan de EC
om dit te vertalen in nadere voorschriften in de Technische maatregelen.
De leden van de PvdD-fractie vragen zich af hoe ik deze schadelijke effecten voor
kabeljauw en andere rondvissen nu beoordeel? Naast evidente voordelen kent de
pulskor inderdaad dit nadeel. Dit is één van de onderwerpen waar in het
onderzoek in de komende jaren aandacht aan zal worden besteed.
De leden van de PvdD-fractie vragen mij welke variëteit aan sterktes ik precies
toesta in de praktijktoepassing van de pulskor. In de praktijk van de Nederlandse
pulskorvisserij wordt de variëteit aan pulssterktes toegestaan zoals die zijn
vastgelegd in de tijdelijke Verorderning, voorheen bijlage 3 van de
TAC/Quotaverordening.
De PvdD vraagt mij hoe ik om ga met de constatering van de ICES-onderzoekers
dat de resultaten de laboratoriumonderzoeken niet zomaar kunnen worden
vertaald naar de daadwerkelijke visserij. In het algemeen zijn uitkomsten van
wetenschappelijk laboratoriumonderzoeken niet steeds één op één te vertalen
naar de praktijk. De relevantie van de labatoratoriumopstellingen, zoals bij
onderdelen van het onderhavige ICES-onderzoek, is echter dat hiermee zeer
gericht de effecten van de pulstechniek op het ecosysteem kunnen worden
gemeten. De uitkomst hiervan heeft daarmee grote relevantie voor de effecten
van het pulstuig in de visserij op praktijkschaal. Daarin ligt de waarde van het
ICES-onderzoek.
De leden van de PvdD-fractie vragen mij te reageren op de opmerking van ICES
dat vanwege 'commerciële geheimhouding' de karakteristieken van de pulsen
zoals frequentie, duur en voltage niet vrij beschikbaar zijn ,wat een goede
beoordeling van de impact van de pulsen op doelsoorten en niet-doelsoorten in de
weg staat. De commerciële geheimhouding van de pulskarakteristieken heeft
betrekking op de beschikbaarstelling aan derden in het economisch verkeer. De
wetenschappers die de onderzoeken hebben uitgevoerd, als ook de ICESreviewcommissie
hebben inzicht gehad in de karakteristieken van de pulsen zoals
frequentie, duur en voltage.
De leden van de PvdD-fractie vragen wat voor mij leidend is: werkelijke
duurzaamheid of de stimulering van nieuwe technieken, ongeacht hun precieze
effecten, om maar te kunnen blijven vissen? Mijn beleid is erop gericht de visserij
te verduurzamen en negatieve effecten op ecosysteem te verminderen. De ontwikkelingen
van de pulstechniek, als alternatief voor de traditionele boomkorvisserij,
is één van de onderdelen van dit beleid. In 2006 zijn in verschillende
ICES-onderzoeken de effecten van de pulsvisserij op het ecosysteem onderzocht.
ICES stelde in 2006 dat het systeem zowel ecologische als economische voordelen
heeft ten opzichte van de traditionele boomkorvisserij te weten:
o een substantiieel verminderde bodemberoering
o minder discards
o tot 50% brandstofbesparing (ook reductie CO2-reductie)
In het nu voorliggende ICES-onderzoek komt ICES tot de conclusie dat:
o er minimale effecten zijn op bodemdieren als zeesterren,
schelpdieren
o er minimale effecten zijn op kraakbeenvissen als haaien en roggen
De effecten op kabeljauw geven aanleiding tot nader onderzoek.
De overall positieve uitkomst van de onderzoeken is de reden dat ik de verdere
ontwikkeling van de pulstechniek als duurzaam alternatief voor de boomkorvisserij
van belang acht en die ontwikkeling blijf steunen.
De leden van de PvdD-fractie willen duidelijkheid over het gebruik van de ontheffing
de komende anderhalf jaar, en willen van mij weten wat mijn precieze
inzet ten aanzien van de pulskor zal zijn in de komende periode. Besluitvorming
over de pulsvisserij is onderdeel van de besluitvorming over de verordening
Technische Maatregelen. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad in november 2009
werd geen overeenstemming bereikt over het voorliggende voorstel. Het is nu aan
de Europese Commissie en het EU-voorzitterschap om te besluiten over de
verdere procedure voor agendering en besluitvorming over de genoemde
verordening. Het is mijn inzet er aan bij te dragen, mede door in te zetten op
aanvullend onderzoek, dat de Raad binnen anderhalf jaar een verantwoord besluit
neemt over een generieke toelating van de pulstechniek in de Europese visserij.
Gezien de grote ecologische en economische waarden van de Noordzee en de
noodzaak deze ook voor toekomstige generaties in stand te houden, verzoeken de
leden van de PvdD-fractie mij om tenminste in de beschermde gebieden in de
Noordzee de boomkorvisserij zo snel mogelijk te verbieden. Zij vragen of ik kan
aangeven of ik bereid ben aan dit verzoek te voldoen. Beschermde gebieden in de
Noordzee worden ingesteld om bepaalde natuur(instandhoudingsdoelstellingen) te
beschermen. De maatregelen t.o.v. de visserij die in die gebieden worden
genomen, zullen dan ook tot doel hebben om die instandhoudingsdoelstellingen te
realiseren. Tegen die achtergrond is een generiek verbod op de boomkorvisserij
met de wekkerkettingen niet aan de orde. Per gebied en per instandhoudingsdoelstelling
zal worden bezien wat de beste maatregel is om de natuur te beschermen.
Dit betekent dus dat er wel degelijk voorwaarden aan het bestaande gebruik
kunnen en zullen worden gesteld, bijvoorbeeld aan de visserij met wekkerkettingen,
maar dat het nu niet mogelijk is om in abstracto een maatregelenpakket
te definiëren. Dit gebeurt in een proces waarbij zowel de natuurorganisaties
als het bedrijfsleven intensief bij betrokken worden. Ik heb recentelijk de
heer Heijkoop, waarnemend burgemeester te Oostflakkee, gevraagd dit proces te
gaan leiden.
Blauwvintonijn
De leden van de PvdD-fractie vragen mij aan te geven wat de conclusies en
insteek van de Raad zijn over de eventuele toetreding van de EU tot het verdrag
voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn, een besluit dat op de
afgelopen Raad als A-punt was geagendeerd, en of dit was gebaseerd op een zorg
over de instandhouding van de blauwvintonijnpopulatie. De leden van de PvdDfractie
vragen daarnaast of de Raad hierdoor voor effectievere bescherming kan
zorgen en zo ja, wat in het kader van dit verdrag de mogelijkheden zijn tot
bescherming van deze ernstig bedreigde vissoort.
De Europese Commissie heeft vorig jaar in oktober een aanbeveling voorgelegd
aan de Raad, waarin wordt voorgesteld om lid te worden van de Convention on
the Conservation of Southern Bluefine Tuna (CCSBT).
De Raad heeft in haar conclusies, die in december als A-punt zijn aangenomen,
steun gegeven aan dit voornemen.
De EU is momenteel cooperating, non-member van de CCSBT. De hoofdreden van
de Commissie om het lidmaatschap aan te vragen, is gelegen in het feit dat er bij
het beheer van de zuidelijke blauwvintonijn, de blauwvintonijn in de Atlantische
Oceaan en die in de Middellandse Zee, veel overeenkomsten en gelijke
uitdagingen bestaan. De EU heeft in deze organisatie, die de bestanden beheert
op basis van toegestane vangsthoeveelheden, alleen een klein bijvangstquotum.
De EU zal de huidige Verdragsluitende Partijen van de CCSBT (Nieuw-Zeeland,
Australië, Zuid-Korea, Japan, Indonesië, Taiwan) verzoeken te mogen toetreden
als volwaardig lid. Naar mijn oordeel kan het EU-lidmaatschap van deze Conventie
een bijdrage leveren aan een meer effectief beheer.
De leden van de PvdD-fractie vragen mij voorts aan te geven welke landen wel
voelden voor het Nederlandse voorstel voor het sluiten van de Europese wateren
voor visserij op de blauwvintonijn, welke mogelijkheden ik zie om de komende tijd
medestanders te zoeken voor mijn standpunt, en op welke wijze ik de komende
tijd uitvoering zal geven aan de aangenomen motie op dit punt.
De Commissie heeft het voorstel tot sluiting van de visserij op blauwvintonijn in
EU-wateren afgewezen omdat een dergelijk - volgens de Commissie zeer
vergaand - besluit het functioneren van de International Comission for the
Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT) zou ondermijnen. In de ogen van de
Commissie heeft de ICCAT-jaarvergadering bevredigende resultaten opgeleverd.
Het Zweedse voorzitterschap schaarde zich achter de Commissie. De andere
lidstaten hebben zich niet expliciet uitgesproken over het voorstel, maar de
opvatting leeft breed in de Raad dat de huidige afspraken een zeer belangrijke
stap voorwaarts zijn. Alle lidstaten achten ICCAT de aangewezen organisatie om
afspraken te maken over het beheer van de tonijnbestanden. Ik zal mij in dat
kader blijven inzetten voor beheermaatregelen die daadwerkelijk leiden tot herstel
van het blauwvintonijnbestand. Tegelijkertijd ben ik er voorstander van om ook de
instrumenten van de Convention on International Trade in Endangered Species
(CITES) in te zetten. Ik heb vorig jaar het voorstel van Monaco gesteund om de
blauwvintonijn op bijlage I van CITES te plaatsen. Tijdens de volgende CITES
Conferentie van Partijen, die van 13 tot en met 25 maart in Doha gehouden zal
worden, zal de EU conform een afgestemd standpunt stemmen. De Commissie
heeft nog geen voorstel gedaan voor een gezamenlijke positie van de lidstaten. In
de gesprekken hierover zal ik mijn eerdere stellingname ten aanzien van de inzet
van de CITES-instrumenten handhaven. Daarbij teken ik wel aan dat ik eveneens
hecht aan één goed afgestemd EU-standpunt.
Doornhaai
De leden van de PvdD-fractie vragen mij hoe ik de intentieverklaring beoordeel
van de Raad en de Commissie, om pas in 2011 de weg in te slaan van het op nul
stellen van bijvangsten voor doornhaai.
De leden van de PvdD-fractie verzoeken mij bovendien de huidige stand van
zaken met betrekking tot eventuele bijvangsten van doornhaai door Nederlandse
schepen te geven en daarbij aan te geven op welke wijze ik deze in 2010 naar nul
denk te gaan reduceren. In vervolg op de motie Ouwehand-Waalkens heb ik
gepleit voor een verbod op het aanlanden van doornhaai.
Voor dit voorstel was geen meerderheid in de Raad te vinden. Wel is besloten dat
er geen gerichte visserij meer is op deze soort en dat de TAC met 90 procent
gereduceerd is, inclusief de bepalingen dat de aangelande vis niet langer mag zijn
dan één meter en niet meer dan tien procent van de totale vangst in versgewicht
uit doornhaai mag bestaan. In 2009 hebben Nederlandse vissers op de Noordzee
1,6 ton van het quotum van 9 ton gevangen. Bijvangsten kunnen nooit helemaal
voorkomen worden. Om te kijken hoe we deze bijvangsten toch verder kunnen
voorkomen, heb ik uw Kamer in 2009 reeds toegezegd dit met de Nederlandse
sector en de maatschappelijke organisaties te zullen bespreken.
Aanlanden bijvangsten
De leden van de PvdD-fractie vragen op welke manier ik uitvoering zal geven aan
de aangenomen motie Ouwehand2 om mij in Europees verband in te zetten voor
het verplicht laten aanlanden van bijvangsten. De huidige wetgeving staat niet toe
dat ondermaatse vis aangeland wordt. Om dit wél mogelijk te maken moet de
Europese regelgeving ingrijpend gewijzigd worden. Ook zal de sector hierop
moeten kunnen anticiperen. Zoals u in mijn visie op de herziening van het
Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) hebt kunnen lezen, ben ik voorstander
van een discardsban. Dat houdt in dat ongewenste bijvangsten voorkomen
worden en eventuele bijvangsten aan land worden gebracht. Deze positie zal ik
dus ook uitdragen in de Europese discussie over een nieuw GVB. Ik zal tevens
diverse middelen aanwenden om nu al te proberen de ongewenste bijvangsten te
verminderen. Zo is tijdens de Raad van december besloten dat Nederland een
plan indient en zal uitvoeren om de bijvangst van kabeljauw te beperken.
Aquacultuur
De leden van de PvdD-fractie constateren dat ik tijdens het algemeen overleg
Verduurzaming aquacultuur in Nederland op 30 september 20093 heb toegezegd
het Europese actieprogramma met betrekking tot een strategie voor duurzame
kweek aan de Kamer te zenden op uiterlijk 1 januari 2010 en merken op dat dit
nog niet is gebeurd. De leden van de PvdD-fractie verzoeken mij dit Europese
actieprogramma voor 19 januari naar de Tweede Kamer te sturen of, als dit niet
mogelijk is, aan te geven op welke termijn dit wel gaat gebeuren. In de
aangenomen Raadsconclusies inzake de mededeling over een duurzame
ontwikkeling van de aquacultuur4, is de Commissie gevraagd een actieplan te
maken. De Commissie heeft tijdens de Raad van juni 2009 aangegeven dat ze
eind 2009 dit actieplan zou presenteren en ook voortgangsverslagen aan de Raad
zou toezenden.
2 32201, nr. 5
3 22 112, nr. 945
4 COM(2009) 162
Uit contacten met de Commissie blijkt nu dat zij momenteel geen toegevoegde
waarde ziet in het opstellen van een actieplan, vanwege het feit dat acties reeds
in de mededeling zijn weergegeven.
De Commissie heeft aangegeven dat zij werkt aan de implementatie van de in de
mededeling genoemde acties.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit