Onderzoeksraad voor de Veiligheid


De Onderzoeksraad voor veiligheid

Onderzoeksraad voor Veiligheid over onderzoek Q-koorts
Verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemingen en branche organisaties ook meenemen in het onderzoek

In een brief aan de ministers van Volksgezondheid Welzijn en Sport, dr. A. Klink, en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevr. G. Verburg, vraagt de voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, prof. mr. Pieter van Vollenhoven de beide ministers de opdracht tot onderzoek van de Q-koorts te verbreden zodat niet alleen de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid worden bekeken, maar ook die van de betrokken maatschappelijke sectoren.

In zijn brief geeft prof. Van Vollenhoven aan dat de Onderzoeksraad heeft besloten vooralsnog geen eigen onderzoek naar de Q-koorts te starten, nu de beide ministers een speciale onderzoekscommis-sie onder voorzitterschap van prof. dr. ir. G. van Dijk hebben ingesteld. Hij vestigt echter wel de aandacht op het feit dat in de vraagstelling aan de Commissie van Dijk tot nu toe de vraag naar de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemingen en/of organisaties ontbreekt.

De volledige tekst van de brief treft u hieronder aan. "Zoals bekend heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid besloten geen onderzoek te starten naar de Q-koorts, na kennis te hebben genomen van de instelling van de commissie Van Dijk en de onderzoeksvragen van deze commissie.

Wel zou ik in deze brief - namens de Onderzoeksraad voor Veiligheid - uw aandacht willen vragen voor de centrale onderzoeksvraag naar de aanpak en de bestrijding van de Q-koorts. Deze luidt: "Op welke wijze hebben de ministeries van VWS en LNV de aanpak en bestrijding van de Q-koorts ter hand genomen en welke lessen kunnen daaruit worden getrokken voor de toekomst?"

Deze centrale vraagstelling zou naar onze mening een breder karakter kunnen worden gegeven dan nu het geval is. Dat betreft in het bijzonder het erbij betrekken van de rol van de sector zelf in plaats van alleen de rol van de overheidspartijen.

Vroeger werd de veiligheid gezien als een (kern)taak voor de overheid alleen. Thans luidt de visie dat de veiligheid - weliswaar nog immer - een kerntaak van de overheid is, maar dar burgers, ondernemingen en organisaties hiervoor medeverantwoordelijk zijn. Dit laatste komt tot uitdrukking door steeds meer het accent te leggen op het onderwerp `zelfregulering', onder het motto `laat het aan de sector zelf over'.

Gelet op deze ontwikkeling is het voor de veiligheid van groot belang om ook in deze sector te onderzoeken hoe het gesteld is met de omvang van de verantwoordelijkheid van de overheid voor veiligheid enerzijds en die van de ondernemingen en/of andere betrokken organisaties anderzijds. Is hier bijvoorbeeld nog sprake van een balans tussen de omvang van de beide verantwoordelijkheden?

Deze problematiek dient naar onze mening te worden onderzocht, omdat ervaringen met onafhankelijke onderzoeken hebben aangetoond dat:
* er in de praktijk niet alleen grote onduidelijkheid bestaat over die mede- en/of eigen verantwoordelijkheid voor veiligheid bij ondernemingen en organisaties,

maar ook dat:

* door de zelfregulering vele veiligheidsvoorschriften niet meer in wetgeving worden vastgelegd, maar in de normen en de richtlijnen van de sector zelf.

Deze normen en richtlijnen zijn echter geen verbindende voorschriften en onttrekken zich dan ook in de meeste gevallen aan het toezicht van de overheid.
De hierboven geschetste gang van zaken kan voor de samenleving uitermate negatieve consequenties met betrekking tot het onderwerp veiligheid in zich herbergen. Om deze reden beveelt de raad u aan mede te onderzoeken of er met betrekking tot deze sector sprake is van een balans tussen de verantwoordelijkheid van de overheid voor veiligheid (in dit geval epidemieën/besmettingen) en die van de ondernemer en/of andere betrokken organisaties.

Het niet meenemen van dit aspect in het onderzoek zou kunnen betekenen dat dit te zijner tijd alsnog aan de orde wordt gesteld en er wellicht aanvullend onderzoek nodig is.
Een afschrift van deze brief hebben wij doen toekomen aan de voorzitter van de onderzoekscommissie Prof. dr. ir. G. van Dijk, alsmede aan de vaste commissies van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer der Staten Generaal.

w.g. Prof. Mr. Pieter van Vollenhoven"