Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit


Geachte voorzitter,

In antwoord op vragen van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 februari 2010, over de mestwetgeving in relatie tot fosfaatfixerende gronden, bericht ik u, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, als volgt.
1 t/m 5
De afspraak in de nieuwe mestwetgeving is dat er rekening kan worden gehouden met fosfaatfixerende gronden. Voor ondernemers is het echter niet duidelijk hoe hiermee in de uitvoering rekening kan worden gehouden in het licht van de fosfaatdifferentiatie. De fosfaatdifferentiatie is namelijk nog steeds gebaseerd op Pal en Pw en niet op de nieuwe onderzoeksmethode PAE, terwijl dit laatste wel als uitgangspunt is aangekondigd.
Kunt u uiteenzetten welke ruimte aan ondernemers wordt gegeven om gebruik te maken van alternatieven (anders dan Pal/PW) P-bepalingen ten behoeve van de gewasteelt zoals bijvoorbeeld P-PAE?
Geldt het overgangsregime voor oude P-monsters niet voor zelf gestoken monsters?
Ieder derogatiebedrijf moet P-monsters laten nemen, maar moet dat ook als de ondernemer al weet dat de percelen in toestand hoog vallen? Zo ja, waarom is dat? Op basis van welke wet- en regelgeving is dat verplicht? Op welke wijze dienen P-monsters genomen te worden? Wordt per GPS of per 5 ha monsters genomen? Is ook ruimte om van grotere eenheden monsters te nemen?
Directie Agroketens en
Visserij
Cluster Milieu- en Mestbeleid
Datum

10 maart 2010
Onze referentie
AKVL. 2010/400
Pagina 2 van 2
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Meststoffenwet, (differentiatie fosfaatgebruiksnorm), (Kamerstukken II, 31945, nr. 3) en naar de toelichting op de wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Staatscourant nr. 20342, 30 december 2009).
6
Kunt u een reactie geven op het bericht van agd.nl verschijningsdatum 30 januari 2010 'Ruimte voor extra fosfaat op veel bemonsterde percelen'? In het genoemde artikel van agd.nl worden de resultaten van de door het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek (Blgg) uitgevoerde onderzoeken naar de fosfaattoestand van bouwland- en graslandpercelen tot op dat moment gepresenteerd. Volgens Blgg valt ongeveer 60% van de bouwlanden 77% van de graslandpercelen in de fosfaatklasse 'laag' of 'neutraal'. Dit betekent dat van de door Blgg bemonsterde bouwlandpercelen circa 40% en van de graslandpercelen circa 23% in de fosfaatklasse 'hoog'valt. In het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn, zoals aangeboden aan uw Kamer per brief van 24 maart 2009 (Kamerstukken II, 28385, nr. 132), is per fosfaatklasse (laag, neutraal en hoog) en per bouwplan (bouwland, grasland) het aandeel van de Nederlandse landbouwgrond weergegeven. De in het actieprogramma opgenomen cijfers zijn gebaseerd op meerjarige meetreeksen van Blgg. Op basis van die cijfers kan geconcludeerd worden dat van de Nederlandse landbouwgronden zich bijna 38% van het bouwland in de fosfaatklasse 'hoog' bevindt. Van het grasland bevindt bijna 23% zich in de fosfaatklasse 'hoog'. De door agd.nl gepresenteerde cijfers van Blgg komen daarmee overeen met de cijfers die gehanteerd zijn bij de totstandkoming van het beleid rond de differentiatie van fosfaatgebruiksnormen.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg