Balkenende houdt Hofstadlezing
Toespraak | 09-03-2010
Onder de titel 'Ruimte geven aan de kracht van de samenleving' heeft
de minister-president in Den Haag de Hofstadlezing gehouden.
Mijnheer Jongstra, excellenties, dames en heren,
In zijn beroemde toespraak tijdens het Christelijk Sociaal Congres in
1891 introduceerde Abraham Kuyper het begrip 'architectonische
kritiek'. Met die term wilde hij duidelijk maken dat het
maatschappelijke gebouw van de Nederlandse samenleving aan een flinke
renovatie toe was. De 'sociale quaestie', zoals dat toen heette, stond
hoog op de politieke agenda. Het vroeg volgens Kuyper niet minder dan
een grondige maatschappijhervorming om de bestaande armoede en sociale
misstanden voorgoed uit te bannen.
Over de dieper liggende oorzaak van deze problemen had Kuyper geen
enkele twijfel. Die lag - in zijn woorden - in het 'zelfzuchtig en
voor zijn zelfstandigheid opkomend individu' en in een mentaliteit van
'geldbezit als hoogste goed'. Dat klinkt natuurlijk verrassend
actueel.
Kuyper stelde daar begrippen als 'rentmeesterschap', 'saamhorigheid'
en 'eigen initiatief' tegenover - en ook dat zijn zeer actuele
termen. Hij pleitte daarmee voor het naar boven halen van de
innerlijke kracht van de samenleving. Die kracht zat voor Kuyper in
mensen. In de verantwoordelijkheid die zij voelen voor elkaar en hun
omgeving. En in de verbanden waarin zij vorm geven aan hun idealen en
opkomen voor hun belangen.
Dames en heren, ik wil in deze Hofstadlezing duidelijk maken hoe
belangrijk het is dat ook wij oog hebben en houden voor die innerlijke
kracht van de samenleving. Dat we daar ruimte aan geven. Juist nu we
voor fundamentele keuzes staan over de toekomst van Nederland is het
van belang kritisch te kijken naar de historisch gegroeide verhouding
tussen overheid en middenveld. Daarover wil ik vandaag een aantal
opmerkingen maken. Over de manier waarop die verhouding zich in het
verleden heeft ontwikkeld. Over een paar actuele trends. En over de
vraag hoe we in de toekomst de kracht van de samenleving ten volle
kunnen benutten.
Het verleden: van maatschappelijke kracht naar institutionele afstand
Om te beginnen het verleden. Niemand kan ontkennen dat de Nederlandse
samenleving van oudsher veel kracht ontleent aan de manier waarop we
ons hier organiseren. De polder staat daarvoor terecht symbool. 'Wie
niet meedijkt in nood, verbeurt zijn erf', aldus een van de oudste
wetten van ons land. Nederlanders realiseerden zich al honderden jaren
geleden dat een gedeeld belang ook een gedeelde verantwoordelijkheid
inhoudt.
Vanaf het einde van de negentiende eeuw waren het mannen als Kuyper,
Schaepman en Troelstra die - ieder vanuit de eigen overtuiging - de
grondslag legden voor wat de politicoloog Lijphart later de
pacificatiedemocratie heeft genoemd. Een systeem dat was gebouwd op
een emancipatiedoelstelling, op stevige zuilgebonden organisaties en
op samenwerking. Natuurlijk denken we daarbij in de eerste plaats aan
klassieke organisaties als vakbonden, werkgeversverenigingen en
politieke partijen. Maar binnen de zuilen werd nog zoveel meer
georganiseerd, in schoolbesturen en landbouwcoöperaties, in onderlinge
brand- en zorgverzekeringen, in kerkbesturen en culturele
verenigingen.
Daarmee is de basis gelegd voor het sterke middenveld waar Nederland
ook internationaal om bekend staat. Sterk, omdat de verzuiling mensen
mobiliseerde. Het systeem was zo hecht, dat niemand aan de kant kon
blijven staan. Sterk, omdat het generaties Nederlanders de kans bood
zich te ontwikkelen en te verbeteren. En sterk, omdat mensen zich in
het verzuilde bestel politiek en maatschappelijk vertegenwoordigd
voelden - er was vertrouwen.
Die verzuilde samenleving heeft zijn rol vervuld en sinds de jaren
zestig hebben de individualisering en democratisering van de
samenleving ongekende ontplooiingskansen opgeleverd voor mannen én
vrouwen, ouderen én jongeren, autochtone en allochtone Nederlanders.
Daaraan danken we veel van de dynamiek in ons huidige
sociaaleconomisch bestel.
Maar we zijn onderweg wel iets kwijt geraakt. Veel
middenveldorganisaties zijn verstatelijkt en geïnstitutionaliseerd en
langzaam maar zeker onderdeel geworden van de semipublieke sector. Het
zijn gefuseerde koepels en instellingen die vaak drijven op subsidie
en die professionalisering met hoofdletters schrijven. U kent dat wel:
bewoners waren plotseling cliënten, burenhulp werd mantelzorg, en het
hoofd van de school werd een 'turnaround-manager'.
Zo zijn door de jaren heen grote delen van het traditionele middenveld
losgezongen van hun maatschappelijke wortels en hun oorspronkelijke
achterban. Parallel daaraan wordt sinds de laatste decennia van de
twintigste eeuw ook steeds minder vaak een beroep gedaan op de eigen
verantwoordelijkheid van mensen. Op hun zelfredzaamheid en hun
betrokkenheid op elkaar. De afstand tussen mensen onderling en tussen
mensen en hun vertegenwoordigende organisaties is groter geworden.
Het is een ontwikkeling waar overigens ook de overheid een flink
aandeel in heeft gehad door grote delen van het middenveld als het
ware te incorporeren en er behalve geld ook gedetailleerde regelgeving
en toezicht op los te laten.
De Amerikaans-Nederlandse hoogleraar geschiedenis James Kennedy prijst
in een van zijn recente essays de 'rijke netwerken van
maatschappelijke organisaties in Nederland'. Tegelijkertijd vraagt hij
zich hardop af wie ze eigenlijk vertegenwoordigen en ook hij wijst
daarbij op de historisch gegroeide subsidierelatie met de overheid.
'Juist omdat de organisaties van de civil society betrekkelijk
onafhankelijk zijn van hun achterban' schrijft Kennedy, 'zijn ze niet
altijd diep ingebed in de Nederlandse samenleving.' Of zoals ik laatst
in een publicatie van mijn eigen partij las: 'Het middenveld bevindt
zich niet meer in het midden, sinds het de staat is ingezogen.'
Het heden: middenveld in beweging
En daarmee kom ik op het hier en nu. Wat gebeurt er op dit moment
allemaal op dat middenveld? Het is natuurlijk moeilijk om daar in zo'n
kort bestek een alomvattend antwoord op te geven. Maar wat ik zie is
dat de traditionele instituties aan kracht en betekenis verliezen,
omdat mensen zich steeds meer in andere verbanden organiseren. Laat ik
over elk van deze twee grote en met elkaar samenhangende
ontwikkelingen iets zeggen.
Allereerst hebben de traditionele polderpartijen het moeilijk - niet
alleen met elkaar, maar ook met zichzelf. De vraag naar de
legitimiteit dringt zich steeds meer op. Een duidelijk voorbeeld is de
manier waarop de vakbeweging heeft geworsteld en nog worstelt met het
AOW-voorstel van het kabinet. Wat mij vooral opviel, is dat het na de
aangekondigde massademonstraties leeg bleef op het Malieveld en dat
zelfs het Plein voor de Tweede Kamer niet vol stroomde met FNV-leden.
Natuurlijk denk ik graag dat ook de leden van de vakbond prima
begrijpen dat langer doorwerken noodzakelijk is. Maar zegt dit niet
ook iets over de relatie tussen de vakbondsleiding en de eigen
achterban? En over de traditionele rol van de vakbeweging als
emancipatiebeweging en belangenbehartiger? U hoort het, ik stel het
vragenderwijs aan de orde, omdat ik voorzichtig wil zijn met
conclusies op dit punt. Maar ik beschouw het wel als een onmiskenbaar
signaal dat de mobiliserende rol van de vakbeweging minder sterk is
dan vroeger.
En kijk ook eens naar traditionele middenveldpartijen in de zorg of
naar de woningbouwcorporaties. Ooit waren mensen daar lid van. Nu zijn
het grote bureaucratische instanties op afstand, waar aan de top
enorme bedragen worden betaald. Alleen al die discussie over de
salarissen in de semipublieke sector vervreemdt mensen van iets dat
oorspronkelijk van ons allemaal is.
Toch - en dat is de tweede actuele ontwikkeling waar ik op doelde -
blijven Nederlanders zich wel degelijk organiseren. Er gebeurt heel
veel goeds en heel veel moois in de samenleving. Alleen gebeurt dat
steeds vaker buiten de grote institutionele verbanden om. De
ledentallen van vakbonden en politieke partijen staan al jaren onder
druk en het actieve deel van de leden is klein. Soms heel klein. Maar
sportverenigingen, patiëntenplatforms, lokale historische
verenigingen, natuurorganisaties en allerlei goede doelen initiatieven
mogen zich juist wel verheugen in een groeiende belangstelling van
mensen. Mensen die in veel gevallen ook nog bereid zijn om de
portemonnee te trekken en als vrijwilliger de handen uit de mouwen te
steken. Denk alleen maar even terug aan de tv-marathon voor Haïti. Een
ramp die duizenden en duizenden mensen, jong en oud, ertoe heeft
gebracht om in de eigen omgeving iets op touw te zetten en direct te
helpen.
Nederlanders blijven dus hun betrokkenheid tonen, maar het liefst
dicht bij huis en in kleiner verband. Bij iets dat hen direct raakt.
Dat zie je ook terug in al die jaarlijkse straatfeesten en in allerlei
lokale acties om de eigen leefomgeving te verbeteren. Alleen al in
Rotterdam doen er dit jaar meer dan 2000 straten mee met de zogeheten
opzoomeractie om de eigen straat op te knappen. De helft van alle
straten in Rotterdam. Dat zijn cijfers die tellen.
Die trend van betrokkenheid buiten de gevestigde kanalen om wordt
alleen nog maar sterker door de opkomst van de netwerksamenleving - de
digitalisering van onze maatschappij. Ik geloof dat we die
ontwikkeling moeilijk kunnen overschatten. Mensen vinden elkaar niet
alleen op de grote sociale netwerken als Hyves, Facebook en Linkedin.
Ze vinden elkaar ook in allerlei gespecialiseerde
internetgemeenschappen: als liefhebbers van hetzelfde automerk, als
jonge ouder, als werkzoekende, als slachtoffer van DSB, als technisch
professional of in welke rol dan ook.
Een goed voorbeeld van de maatschappelijke betekenis die het internet
kan hebben, is de recente peiling van de ANWB over de kilometerprijs.
Bijna 440.000 mensen vulden die in! En vorig jaar is met bijna 64.000
digitale handtekeningen het eerste burgerinitiatief bij de Tweede
Kamer ingediend. Zomaar twee voorbeelden die duidelijk maken dat er in
de netwerksamenleving van de toekomst eindeloos veel mogelijkheden
zijn om kennis te delen, ervaringen uit te wisselen, een mening te
hebben en als groep samen ergens voor te gaan staan. En bij het
benutten van die mogelijkheden staan we pas aan het begin, daar ben ik
van overtuigd.
De toekomst: versterken van de kracht van de samenleving
En daarmee kom ik op de toekomst. Het is onvermijdelijk dat de
discussie hierover de komende tijd in het teken staat van financiële
afwegingen. Want we hebben nu eenmaal de plicht om de
overheidsfinanciën weer op orde te brengen. De vergrijzing komt op ons
af. De stijgende zorgkosten krijgen we niet vanzelf onder controle. En
we behoren niet zomaar tot de wereldtop van meest concurrerende en
kennisintensieve landen. Daarin zijn keuzes nodig. Geen misverstand
daarover.
Maar laten we wel goed zien dat onder die financiële discussie een
cruciale vraag schuilgaat. Wat voor land willen we zijn over pakweg
10, 20 jaar? In mijn ogen is het antwoord op die vraag helder: een
land dat kansen biedt aan iedereen. Een land waarin ambities en
ondernemerschap worden toegejuicht en initiatieven beloond. Een land
dat excelleert op terreinen als deltatechnologie, innovatieve landbouw
en transport en logistiek. Een veilig land, dat ingespeeld is op
diversiteit en waarin mensen respect hebben voor elkaar. Een land dat
duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen met
hoofdletters schrijft. Maar vooral ook een land waarin mensen zich
direct verantwoordelijk voelen voor elkaar en hun omgeving.
Gelukkig zijn er in Nederland nog heel veel van die mensen. Mensen
voor wie naastenliefde, compassie en betrokkenheid geen loze woorden
zijn, maar doorleefde dagelijkse realiteit. Die mensen zijn goud
waard. Zij zijn namelijk de innerlijke kracht van de samenleving. Zij
zijn het die volledig de ruimte moeten krijgen om zich te ontplooien.
Om dat te realiseren, is ook anno 2010 'architectonische kritiek'
nodig. Willen we de kracht van de samenleving versterken, dan zullen
we dingen echt anders moeten gaan benaderen. Dan moet de overheid
kleiner worden en zich vooral bescheidener opstellen. En ja, dat zeg
ik ook tegen de achtergrond van de economische actualiteit. Maar het
eerste doel van een kleinere en bescheidener overheid zit naar mijn
overtuiging een laag dieper. Ik geef twee concrete voorbeelden die
duidelijk maken wat ik bedoel.
Een prachtig maatschappelijk initiatief is in mijn ogen Buurtzorg
Nederland. Oprichter Jos de Blok heeft me persoonlijk zijn motieven om
met Buurtzorg te beginnen uit de doeken gedaan. Gek werd hij van de
bureaucratie bij de thuiszorgorganisatie waar werkte. Met de dag
raakte hij gefrustreerder omdat in zijn beleving de mensen niet de
zorg kregen die ze nodig hadden - en waar ze recht op hadden.
Zijn initiatief om met kleine zelfsturende wijkteams van maximaal 12
professionals thuiszorg aan te bieden bleek een schot in de roos.
Verpleegkundigen staan in de rij om bij Buurtzorg te werken. Omdat de
lijnen er kort zijn, ze grote autonomie hebben en zelf
verantwoordelijkheid dragen. Maar wat nog belangrijker is: de klanten
van Buurtzorg zijn zeer tevreden. De kwaliteit van de zorg is hoog, ze
hebben een persoonlijke band met degene die hen verzorgt en ze
besparen ook nog geld! Geen wonder dus dat Buurtzorg het hoogste
scoort op cliënttevredenheid: bijna een negen.
Buurtzorg bewijst in mijn ogen perfect hoe krachtig een
maatschappelijk, eigen initiatief kan zijn. Een initiatief dat op een
natuurlijke wijze uit onze polderklei is opgebloeid. Naar mijn vaste
overtuiging kan zo'n initiatief alleen groeien en doorgroeien als het
voldoende ruimte, lucht en licht krijgt. Als het - met andere woorden
- niet een overheid treft die alle zuurstof uit de omgeving haalt door
middel van eisen, regels, procedures en voorwaarden. Maar een overheid
die vertrouwen geeft.
Dat is dus een belangrijk punt: handen af van succesvolle
maatschappelijke initiatieven die zonder overheidsteun en zonder
regels prima functioneren. Hoe bescheidener de overheid zich opstelt,
hoe meer ruimte er is voor de betrokken vrijwilligers en professionals
om hun werk te doen - en om hun werk goed te doen.
Vervolgens moeten we goed kijken waar we als overheid zijn
doorgeschoten. Waar nemen we de eigen verantwoordelijkheid van mensen
teveel over? Waar knuffelen we mogelijke initiatieven dood? En waar
schiet beleid maatschappelijke doelen voorbij en verliest het aan
legitimiteit? Daarover gaat mijn tweede voorbeeld.
Op dit moment geeft de rijksoverheid ruim 9 miljard per jaar uit aan
11 zogeheten primaire kindregelingen, van de kinderbijslag en de
tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang tot de fiscale
kinderkorting. De doelstellingen onder deze regelingen zijn heel
verschillend en in enkele gevallen zelfs tegenstrijdig. Zo zijn
sommige regelingen bijvoorbeeld bedoeld om de arbeidsparticipatie te
bevorderen, terwijl andere mensen juist de keuze willen bieden om
thuis te blijven voor de kinderen.
Is het zo'n gek idee om dit ingewikkelde stelsel te vereenvoudigen? Om
deze enorme knoop te ontwarren? In de huidige situatie is het immers
maar zeer de vraag of ouders zich met het beleid kunnen identificeren
en of doelstellingen wel gehaald worden. De forse groei van de kosten
van kinderopvang in de afgelopen jaren heeft zich in ieder geval nog
niet vertaald in een veel hogere arbeidsparticipatie. Vandaar dat ik
zeg: maak het beleid op dit veld transparanter, herkenbaarder en
daardoor ook effectiever. Treedt niet teveel in keuzes die mensen toch
zelf moeten en willen maken. Zet dus een stap terug waar je als
overheid bent doorgeschoten. En denk vooral niet dat iets pas
maatschappelijk waardevol is als er een prijskaartje aan hangt. De
kracht van burenhulp, vrijwilligerswerk en oppasopa's is nu juist dat
mensen het voor elkaar willen doen. Uit compassie, naastenliefde en
betrokkenheid.
Want daar zit, dames en heren, wat Abraham Kuyper noemde 'de
veerkracht der burgerij'. Ik persoonlijk geloof in die veerkracht. In
het vermogen van mensen het maximale uit zichzelf te halen. Veel
mensen weten heel goed wat ze zelf willen en kunnen. Veel mensen zijn
in dit digitale tijdperk ook prima in staat de juiste informatie te
verzamelen en op basis daarvan verstandige keuzes te maken. En daar
zit mijn laatste punt: de overheid kan die zelfstandigheid veel meer
ondersteunen dan zij nu doet. Ik denk bijvoorbeeld aan het
persoonsgebonden budget. Niet de instelling, maar de mensen krijgen
het geld. Zodat ze zelf kunnen bepalen welke hulp, welke zorg ze
wanneer nodig hebben. Die manier van denken past bij een
verantwoordelijke en betrokken samenleving. Een samenleving die ruimte
en vertrouwen geeft aan mensen die kunnen en die zorgt voor mensen die
het moeilijk hebben.
Dames en heren,
Ik las laatst een mooi klein essay over Friedrich Raffeissen, de
burgemeester van het Duitse Westerwald die in het midden van de
negentiende eeuw de basis legde voor het coöperatief bankieren. Zijn
burgers, grotendeels kleine boeren, leden honger en hadden individueel
geen geld om te investeren. Maar samen was er ineens veel meer
mogelijk.
De auteur van dit essay, de Wageningse hoogleraar Gert van Dijk, vatte
het initiatief van Raffeissen samen in drie noties, en ik citeer:
'Op de eerste plaats die van zelfredzaamheid. We zitten in de
problemen en moeten daar zelf iets aan doen. Op de tweede plaats die
van gemeenschapszin. Op ons eentje redden we het niet, dus moeten we
het samen doen. En op de derde plaats die van verantwoordelijkheid en
wederkerigheid.'
Deze drie noties, dames en heren, hebben nog niets aan betekenis
verloren. Aan het begin van de 21e eeuw is opnieuw architectonische
kritiek nodig om de innerlijke kracht van de samenleving te
versterken. Want wat er sinds de dagen van Kuyper ook is veranderd:
die kracht zit in mensen zelf en in de manier waarop ze met elkaar
samen leven. En het is mijn overtuiging dat we daar juist nu alle
ruimte aan moeten geven.
Dank u wel.
Ministerie van Algemene Zaken