Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


Utrecht, januari 2010





Rapport Onbelemmerd studeren. 2





Voorwoord

Het onderwerp `studeren met een functiebeperking' krijgt bij instellingen en overheid meer en meer de aandacht die het verdient. Stafmedewerkers en studentdecanen verrichten veel inspanningen om het onderwerp binnen de instelling op de kaart te zetten en om studenten en medewerkers te faciliteren. Ook is er veel betrokkenheid en inzet bij begeleiders en docenten, en natuurlijk bij de studenten zelf.

Het inspectieonderzoek laat echter ook zien dat er nog veel moet gebeuren. Om het mogelijk te maken dat alle talenten zich optimaal kunnen ontplooien, moeten onnodige obstakels uit de weg worden geruimd. Dat vergt een overgang in het denken over studenten met een functiebeperking: van `mee mogen doen' naar een vanzelfsprekend recht op gelijke onderwijsmogelijkheden.

We hopen dat dit rapport een bijdrage zal leveren aan de verbetering van de positie van studenten met een beperking. Het ontwikkelde referentiekader en de onderzoeksresultaten willen we in het bijzonder aanbieden aan de commissie Maatstaf. Deze commissie, ingesteld door de minister van OCW, is gevraagd om advies uit te brengen over de voorzieningen die elke hogeronderwijsinstelling redelijkerwijs moet hebben om toegankelijk te zijn voor studenten met een beperking. De onderzoeksresultaten van de inspectie onderstrepen het belang daarvan. We hopen dat de inhoud van dit rapport bruikbaar zal zijn voor de werkzaamheden die de commissie Maatstaf de komende periode zal verrichten.

De hoofdinspecteur hoger onderwijs
Drs. H.G.J. Steur

Rapport Onbelemmerd studeren. 3





Rapport Onbelemmerd studeren. 4





Inhoudsopgave

Samenvatting 7

1 Inleiding 15

1.1 Context van het onderzoek 15

1.2 Doel en vraagstelling 16

1.3 Leeswijzer 16

2 Opzet van het onderzoek 17

2.1 De eerste onderzoeksvraag 17

2.2 De tweede onderzoeksvraag 17

2.3 Overige activiteiten 19

3 Referentiekader 21

3.1 Inleiding 21
3.2 Het referentiekader 22
3.3 Toelichting 24

4 Informatievoorziening 27

4.1 Inleiding 27
4.2 Resultaten van het website-onderzoek 27
4.3 Resultaten van het survey-onderzoek 28
4.4 Overige onderzoeksresultaten 29
4.5 Conclusie 29

5 Voorzieningen en faciliteiten 31

5.1 Inleiding 31
5.2 Resultaten van het Risbo/SEOR-onderzoek 31 5.3 Bevindingen per aspect 33
5.4 Conclusies 36

6 Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit 39
6.1 Inleiding 39
6.2 Onderzoeksmethode 39
6.3 Resultaten van het documentonderzoek 40
Rapport Onbelemmerd studeren. 5





6.4 Verschillen tussen instellingen met en zonder subsidsie 40 6.5 Conclusies 41
LITERATUUR 43
BIJLAGE I 45
BIJLAGE II 55

Rapport Onbelemmerd studeren. 6





Samenvatting

Aanleiding voor dit onderzoek
De toegankelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs is een groot goed: iedereen die over capaciteiten beschikt om een opleiding te volgen, moet daartoe in staat worden gesteld. In dit kader onderzoekt de inspectie regelmatig hoe toegankelijk het hoger onderwijs in de praktijk is. Studenten met een functiebeperking vormen een groep waar speciale aandacht naar uitgaat. De Inspectie van het Onderwijs sluit zich aan bij de in Nederland gangbare definitie van studenten met een functiebeperking: het gaat zowel om studenten met een lichamelijke handicap en chronisch zieke studenten, als om studenten met dyslexie en psychische beperkingen.

Recente onderzoeken wijzen uit dat ruim 15 procent van de studenten een functiebeperking heeft (Studentenmonitor 2008, Severiens et al. 2009). De helft tot tweederde deel van deze groep ondervindt als gevolg hiervan last bij het studeren. Het gaat dus om een substantiële groep: vijftig- tot zestigduizend studenten ondervinden belemmeringen bij het studeren vanwege een beperking. Zij lopen ten gevolge daarvan vaker studievertraging op dan reguliere studenten en vallen vaker uit.

Het voorliggende rapport is geschreven in vervolg op onderzoek dat de inspectie in 2004 heeft verricht (Inspectie van het Onderwijs 2004). Onder meer naar aanleiding van de bevindingen van de inspectie heeft de minister van OCW een plan van aanpak gemaakt, dat in december 2005 door de Tweede Kamer is aanvaard. In het kader van het plan is subsidie verleend aan veertien universiteiten en twintig hogescholen (hierna: de gesubsidieerde instellingen).

Onderzoeksvragen en opzet van het onderzoek
De minister van OCW heeft de inspectie verzocht om na te gaan of hbo- en wo- instellingen voldoende voorzieningen en mogelijkheden bieden aan studenten met een functiebeperking. Dit is gebeurd aan de hand van de volgende vragen:
1. Aan welke voorwaarden dienen voorzieningen en onderwijsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking te voldoen?
2. Voldoen bekostigde hbo- en wo-instellingen in Nederland aan deze voorwaarden en wordt de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen voldoende gewaarborgd?

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is in de eerste plaats een referentiekader ontwikkeld, waarin is omschreven aan welke voorwaarden voorzieningen en onderwijsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking zouden moeten voldoen. Het antwoord op de tweede onderzoeksvraag is bepaald aan de hand van documentonderzoek en onderzoek van websites bij een steekproef van 23 instellingen, die een afspiegeling vormen van het bekostigde hoger onderwijs. Daarnaast is gebruikgemaakt van de gegevens die door Risbo/SEOR zijn verzameld onder eerstejaarsstudenten met een functiebeperking. Tot slot heeft de inspectie ter verificatie en verdieping gesprekken gevoerd bij twee hogescholen en een universiteit.

Aan welke voorwaarden dienen voorzieningen en
onderwijsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking te voldoen?
Binnen elke instelling voor hoger onderwijs dienen voorzieningen aanwezig te zijn, gericht op de behoeften van studenten met een functiebeperking. De kwaliteit en continuïteit van deze voorzieningen moet gewaarborgd zijn. De inspectie heeft een referentiekader ontwikkeld, dat is besproken met deskundigen uit het veld: beleidsmedewerkers van instellingen, studentendecanen, de directeur van Handicap en Studie en onderzoekers van Rapport Onbelemmerd studeren. 7





Risbo/SEOR. De geformuleerde eisen zijn minimumvoorwaarden, passend binnen het raamwerk van algemene eisen die aan goed hoger onderwijs gesteld worden en hun beslag hebben gekregen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de accreditatiekaders. Ten aanzien van zes aspecten zijn normen geformuleerd:


1. Informatievoorziening over regelingen en mogelijkheden: de informatie over voorzieningen voor studenten met een functiebeperking is duidelijk en toegankelijk voor alle betrokkenen.


2. Fysieke toegankelijkheid van de onderwijsvoorzieningen: gebouwen, onderwijsruimtes en faciliteiten zijn goed toegankelijk voor alle studenten.


3. Begeleiding: elke student die dat nodig heeft krijgt deskundige (individuele) studieloopbaanbegeleiding, gericht op het wegnemen van obstakels die een student ten gevolge van een beperking ondervindt.


4. Aanpassingen aan curriculum en stage: afspraken over aanpassingen van curriculum en stage worden tijdig nagekomen en adequaat uitgevoerd.


5. Aanpassingen van toetsvormen en tentamentijd: afspraken over aanpassingen van toetsing en examinering worden tijdig nagekomen en adequaat uitgevoerd.


6. Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen: de instelling voert een beleid dat de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen waarborgt. Belangrijke elementen daarbinnen zijn een duidelijk vastgelegd beleid, deskundigheidsbevordering van medewerkers, heldere procedures voor hulp aan studenten met een functiebeperking en evaluatie-activiteiten.

Voldoen bekostigde hbo- en wo-instellingen aan deze voorwaarden? Geen van de onderzochte instellingen voldoet over de gehele breedte van de organisatie aan de eisen die de inspectie stelt aan goede onderwijsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking. Het aanbod en de kwaliteit van voorzieningen voor deze groep wisselen sterk, zowel tussen als binnen instellingen. Slechts een derde deel van de instellingen voldoet op alle onderzochte criteria aan de eisen die de inspectie stelt aan waarborgen voor kwaliteit en continuïteit van voorzieningen (aspect 6).

In het onderzoek zijn universiteiten en hogescholen onderscheiden, evenals hogescholen die subsidie hebben gekregen van OCW en hogescholen die deze subsidie niet hebben aangevraagd. Op hoofdlijnen zijn weinig verschillen te zien tussen de verschillende groepen. Uitzondering vormen de aspecten informatievoorziening (1) en waarborgen voor kwaliteit en continuïteit (6): op deze onderwerpen blijven de onderzochte hogescholen die geen subsidie hebben aangevraagd achter. Een causaal verband tussen de prestaties van de instellingen en de verstrekte subsidie kan niet worden gelegd: de inspectie is niet op instellingsniveau nagegaan wat de bijdrage is geweest van de subsidie aan versterking van het beleid voor deze groep.

Rapport Onbelemmerd studeren. 8





In onderstaande tabel zijn de onderzoeksresultaten op hoofdlijnen samengevat.

Tabel a Overzicht onderzoeksresultaten
Aspect uit Resultaten
referentiekader

1. 13 van de 23 instellingen scoren voldoende op Informatievoorziening vindbaarheid en inhoud van informatie op de website. (website-onderzoek inspectie)

Voorzieningen worden volgens 41% van de studenten aangeboden, 32% van de studenten is tevreden over de voorzieningen. (Risbo/SEOR/IvhO)


2. Fysieke Voorzieningen worden volgens 36% van de toegankelijkheid studenten aangeboden, 67% van de studenten is tevreden over de voorzieningen. (Risbo/SEOR/IvhO)


3. Begeleiding Voorzieningen worden volgens 44% van de studenten aangeboden, 71% van de studenten is tevreden over de voorzieningen. (Risbo/SEOR/IvhO)


4. Aanpassing Voorzieningen worden volgens 31% van de curriculum en stage studenten aangeboden, 61% van de studenten is tevreden over de voorzieningen. (Risbo/SEOR/IvhO)


5. Toetsing Voorzieningen worden volgens 50% van de studenten aangeboden, 75% van de studenten is tevreden over de voorzieningen. (Risbo/SEOR/IvhO)


6. Waarborgen voor 8 van de 23 instellingen scoren voldoende op alle kwaliteit en onderzochte criteria. Eén instelling scoort continuïteit onvoldoende op alle onderzochte criteria. (documentonderzoek inspectie)

Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de informatievoorziening voor studenten met een beperking (aspect 1 van het referentiekader), voorzieningen (aspecten 2 tot en met 5) en waarborgen voor kwaliteit en continuïteit (aspect 6).

Informatievoorziening (aspect 1 van het kader)
Er is ruimte voor verbetering van de informatievoorziening aan studenten; een minderheid van de ondervraagde studenten is hier tevreden over. Slechts de helft van de onderzochte instellingen beschikt over een website die zowel qua inhoud van de informatie als qua vindbaarheid voldoet aan de criteria van de inspectie.

Aanbod: percentage van de groep studenten die heeft aangegeven de betreffende voorzieningen voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben. Tevredenheid: percentage van de groep die heeft aangegeven gebruik te maken van de betreffende aangeboden voorzieningen.
Rapport Onbelemmerd studeren. 9





Van de ondervraagde eerstejaarsstudenten is een derde deel tevreden over de informatievoorziening. Studenten van niet-gesubsidieerde hogescholen kennen minder informatievoorzieningen dan studenten van gesubsidieerde hogescholen en zijn minder tevreden over de kwaliteit ervan.

De inhoud en vindbaarheid van informatie over studeren met een functiebeperking op websites is bij dertien van de 23 onderzochte instellingen op orde. Bij een deel van de instellingen is nog een flinke slag te maken. Dit geldt met name voor de (kleinere) hogescholen die geen subsidie hebben ontvangen van OCW in het kader van het plan van aanpak: geen van deze instellingen voldoet aan de eisen die de inspectie stelt aan inhoud en vindbaarheid van de informatie.

Overige voorzieningen (aspecten 2 tot en met 5 van het kader) Veel voorzieningen worden nog maar beperkt aangeboden of zijn niet bekend bij de doelgroep. Dat geldt met name voor aanpassingen aan het curriculum en de stage. Slechts met een klein deel van de studenten wordt een intakegesprek gevoerd bij de start van de studie. Wanneer een voorziening wel wordt aangeboden, zijn studenten die daar gebruik van maken vaak positief.

De toegankelijkheid van gebouwen, onderwijsruimtes en faciliteiten laat te wensen over. Dit geldt ook voor de digitale toegankelijkheid: websites en digitale leeromgevingen leveren nog vaak onnodige obstakels op voor studenten met een beperking.

De deskundigheid van docenten, begeleiders en andere betrokkenen ten aanzien van de functiebeperking verschilt per persoon en schiet volgens studenten vaak tekort. Dat is zorgelijk. Kennis en deskundigheid zijn namelijk niet alleen van belang voor een goede begeleiding, maar zijn ook cruciaal voor een goed afgewogen beslissing over aanpassingen, bijvoorbeeld door een examencommissie.

Uit het onderzoek blijkt dat het aanbod van voorzieningen tussen en binnen instellingen varieert. Voor vrijwel geen enkele voorziening geldt dat deze volgens een meerderheid van de studenten wordt aangeboden bij de eigen instelling. Een intakegesprek aan het begin van de studie is een belangrijk hulpmiddel om te voorkomen dat een student onnodige obstakels ondervindt. Instellingen kunnen actiever gebruikmaken van dit middel dan nu gebeurt. Volgens gegevens van Risbo/SEOR wordt met ongeveer een derde deel van de eerstejaarsstudenten met een functiebeperking een intakegesprek gevoerd. In het merendeel van de gevallen gebeurt dat op initiatief van de student zelf.

De fysieke toegankelijkheid laat nog te wensen over. Ook de digitale toegankelijkheid is niet optimaal: geen enkele website of digitale leeromgeving voldoet aan de ijkpunten voor goede toegankelijkheid die zijn geformuleerd voor het `Waarmerk drempelvrij.nl'. Dit is zorgelijk, omdat ICT en digitale communicatie een vanzelfsprekend onderdeel vormen van het onderwijsproces.

Een derde deel van de eerstejaarsstudenten vindt de deskundigheid van docenten en begeleiders ten aanzien van de functiebeperking goed of zeer goed. Daarnaast zegt een kwart van de studenten dat de deskundigheid verschilt per persoon. Dit beeld wordt bevestigd door informatie uit documenten en gesprekken.

Het website-onderzoek is in het voorjaar van 2009 verricht. Een aantal instellingen kondigde aan de website met ingang van september 2009 te willen vernieuwen. Rapport Onbelemmerd studeren. 10





Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit (aspect 6 van het kader) Slechts een derde deel van de onderzochte instellingen voldoet op alle onderzochte criteria aan de eisen die de inspectie stelt aan waarborgen voor kwaliteit en continuïteit van voorzieningen.

Driekwart van de onderzochte instellingen heeft op centraal niveau procedures beschreven voor hulp aan studenten met een functiebeperking; eenzelfde deel bevordert actief de deskundigheid van medewerkers. Slechts de helft van alle onderzochte instellingen heeft beleid geformuleerd. Vooral op het onderdeel `evaluatie' moet nog veel gebeuren: minder dan de helft van de onderzochte instellingen peilt structureel de mening van studenten met een beperking of van betrokken medewerkers.

Positief is dat bij het merendeel van de onderzochte instellingen die subsidie hebben ontvangen procedures zijn beschreven voor hulp aan studenten met een functiebeperking. Ook de deskundigheid van medewerkers ten aanzien van studeren met een functiebeperking wordt door vrijwel alle gesubsidieerde instellingen actief bevorderd. De onderzochte instellingen die geen subsidie hebben aangevraagd, kennen duidelijk minder waarborgen voor kwaliteit en continuïteit dan de gesubsidieerde hogescholen uit de steekproef. Hoewel het meestal gaat om kleine instellingen met korte lijnen, is de inspectie van oordeel dat ook hier de geformuleerde waarborgen voor kwaliteit en continuïteit van belang zijn. De beschikbaarheid en kwaliteit van een voorziening mag niet afhankelijk zijn van toeval of van de inzet van individuele medewerkers. Daar komt bij dat studenten van niet-gesubsidieerde instellingen niet méér tevreden zijn over het aanbod en de kwaliteit van voorzieningen dan studenten van overige instellingen. Beleid, heldere procedures, deskundigheidsbevordering en evaluatie-activiteiten faciliteren de medewerkers van een instelling om eenduidige en goede hulp aan studenten met een functiebeperking te leveren.

Analyse
De aandacht voor studenten met een functiebeperking is bij veel instellingen toegenomen ten opzichte van een aantal jaren geleden. In 2004 (Inspectie van het Onderwijs, 2004) werd een behoefte geconstateerd aan duidelijkheid over procedures en verantwoordelijkheden, vooral bij studenten. Op dit punt is vooruitgang geboekt: driekwart van de nu onderzochte instellingen heeft op centraal niveau procedures beschreven voor hulp aan studenten met een beperking, de helft van de instellingen heeft beleid geformuleerd. Toch voldoet slechts een derde deel volledig aan de eisen die de inspectie stelt aan waarborgen voor kwaliteit en continuïteit van voorzieningen.

De effecten van de inspanningen op centraal niveau zijn nog niet voldoende zichtbaar op de werkvloer. Er zijn onwenselijke verschillen in aanbod en kwaliteit van de voorzieningen tussen opleidingen en instellingen: bij een aantal faculteiten of (clusters van) opleidingen worden studenten met een functiebeperking al goed ondersteund; bij andere opleidingen heeft het beleid nog geen voet aan de grond gekregen en moeten studenten nog veel energie steken in het verkrijgen van de gewenste voorzieningen. Voor de instellingen die centraal beleid en procedures hebben ontwikkeld, ligt er de komende jaren een uitdaging om het beleid te implementeren en te verankeren binnen de

Hoewel door het verschil in onderzoeksopzet een scherpe vergelijking niet mogelijk is, is dit aannemelijk. In 2004 voerden twaalf van de 48 instellingen sinds enige jaren beleid voor studenten met een beperking en hadden daarmee bovengemiddeld aandacht voor deze groep; zes daarvan zijn onderzocht. Bij de onderzochte instellingen trof de inspectie vrijwel geen procedures met beschrijvingen van taken en verantwoordelijkheden aan. De huidige steekproef van 23 instellingen is representatief voor het hoger onderwijs.
Rapport Onbelemmerd studeren. 11





organisatie. Andere instellingen zijn nog niet aan implementatie toe: zij moeten nog veel aandacht geven aan het ontwikkelen van substantieel beleid.

Voor de instellingen bestaan weinig externe prikkels om het studeren met een functiebeperking te bevorderen. Het wettelijke kader (WHW en Wet gelijke behandeling) is in dit opzicht beperkt en ook in het huidige systeem van externe kwaliteitszorg is geen expliciete aandacht voor deze groep. Tijdens de bezoeken aan instellingen hebben de gesprekspartners aangegeven dat goede zorg voor een toenemend aantal studenten met een beperking op gespannen voet kan staan met de mogelijkheden die een instelling heeft op financieel en organisatorisch gebied. De groep is bovendien divers, studenten met een functiebeperking hebben uiteenlopende behoeften en mogelijkheden en zij vragen in veel gevallen liever niet om hulp uit angst gestigmatiseerd te worden. De inspectie erkent dat het bieden van adequate hulp de instelling voor uitdagingen kan stellen, maar is van mening dat dit desondanks van instellingen mag worden verwacht, gezien hun wettelijke en maatschappelijke taak.

Het inspectieonderzoek maakt duidelijk dat actie nodig is om goede onderwijsmogelijkheden voor alle studenten met een functiebeperking te garanderen. Die actie zal in de eerste plaats van de instellingen voor hoger onderwijs moeten komen, maar ook de overheid vervult vanuit haar betrokkenheid met het onderwerp een rol. Vanuit de overheid zal de komende jaren nog druk op de ketel nodig blijven om ervoor te zorgen dat aandacht voor studenten met een beperking gewaarborgd blijft. De instelling van de commissie Maatstaf door het ministerie van OCW is in dat kader een goede stap. Ook de inspectie zal dit onderwerp in de toekomst blijven volgen. Afhankelijk van de ontwikkelingen en het advies van de commissie Maatstaf overweegt de inspectie over enkele jaren een vervolgonderzoek uit te voeren. De voornaamste vragen voor de komende tijd zijn: spannen alle instellingen, ook de kleinere, zich voldoende in om een structureel beleid te ontwikkelen voor deze groep, en in hoeverre slagen de instellingen erin om dat beleid ook daadwerkelijk te implementeren in alle lagen van de organisatie?

Aanbevelingen
De inspectie komt op grond van het voorgaande tot de volgende aanbevelingen:


1. Instellingen voor hoger onderwijs zouden ernaar moeten streven om binnen enkele jaren voor alle organisatieonderdelen te voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld in het in dit rapport gepresenteerde referentiekader.


2. Elke onderwijsinstelling dient adequate informatie over studeren met een beperking te verstrekken, niet alleen via het intranet, maar ook via de openbare website. Zo hebben niet alleen zittende studenten en medewerkers, maar ook aankomende studenten en andere geïnteresseerden toegang tot deze informatie.


3. Om kennis en inzicht bij medewerkers te bevorderen zouden instellingen binnen de eigen organisatie nadrukkelijker het gesprek op gang kunnen brengen tussen betrokkenen (studenten, inhoudsdeskundigen, docenten, leden van examencommissies) over de realisatie van de beleidsvoornemens, mogelijkheden en dilemma's. Wanneer is bijvoorbeeld aanpassing van curriculum of toetsing gerechtvaardigd en wanneer brengt het de te realiseren competenties en dus het eindniveau in gevaar? Een dergelijk gesprek bevordert de betrokkenheid bij het onderwerp, legt een basis voor gemeenschappelijke uitgangspunten en stimuleert de realisatie van een hoger kwaliteitsniveau. Het management kan daarin een sturende rol vervullen.

Rapport Onbelemmerd studeren. 12






4. De commissie Maatstaf zal aan de minister van OCW advies uitbrengen over de producten, diensten en voorzieningen die instellingen voor hoger onderwijs zouden moeten bieden om studenten met een functiebeperking te helpen. De inspectie gaat ervan uit dat de commissie het in dit rapport gepresenteerde referentiekader zal gebruiken als startpunt voor haar werkzaamheden.


5. De overheid zou moeten nagaan op welke wijze de komende jaren een effectief beleid van instellingen voor studenten met een functiebeperking kan worden gestimuleerd. Externe prikkels kunnen bijdragen aan structurele aandacht voor deze groep; te denken valt aan aanscherping van het toezicht via het accreditatiekader of door middel van een volgend inspectieonderzoek. Vanuit deze benadering kan de overheid de resultaten van de commissie Maatstaf in haar beleid verwerken.


6. Om de implementatie van centraal ontwikkeld beleid te stimuleren, zou de overheid een (vervolg)onderzoek kunnen laten uitvoeren naar succesfactoren in het opleidingsbeleid. Instellingen kunnen gebaat zijn bij meer inzicht in bevorderende en belemmerende factoren bij de uitvoering van het centraal ontwikkelde instellingsbeleid en in mogelijkheden om de verspreiding van deskundigheid onder medewerkers te optimaliseren.


7. Om te beoordelen of gebouwen en (onderwijs)ruimtes voldoende toegankelijk zijn, zou de overheid de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad als uitgever van het ITS-keurmerk kunnen vragen hiernaar een onderzoek te verrichten, dit in vervolg op de `quick scan' die in 2001 is uitgevoerd (Landelijk Bureau Toegankelijkheid, z.j.).

Rapport Onbelemmerd studeren. 13





Rapport Onbelemmerd studeren. 14






1 Inleiding


1.1 Context van het onderzoek

Toegankelijkheid van het hoger onderwijs
De toegankelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs is een groot goed: iedereen die over capaciteiten beschikt om een opleiding te volgen, moet daartoe in staat worden gesteld (Inspectie van het Onderwijs, 2009). In dat kader onderzoekt de inspectie regelmatig hoe toegankelijk het hoger onderwijs in de praktijk is. Studenten met een functiebeperking vormen een groep waar speciale aandacht naar uitgaat. De Inspectie van het Onderwijs sluit zich aan bij de in Nederland gangbare definitie van studenten met een functiebeperking: het gaat zowel om studenten met een lichamelijke handicap en chronisch zieke studenten, als om studenten met psychische beperkingen en dyslexie.

Uit recent onderzoek blijkt dat deze groep relatief gezien moeite heeft om zich staande te houden in het onderwijs. Diverse onderzoeken wijzen uit dat ruim 15 procent van de studenten een functiebeperking heeft (Studentenmonitor 2008, Severiens et al. 2009). De helft tot tweederde deel van deze groep ondervindt als gevolg hiervan last bij het studeren. Het gaat dus om een substantiële groep: vijftig- tot zestigduizend studenten ondervinden belemmeringen bij het studeren vanwege een beperking. Zij lopen ten gevolge daarvan vaker studievertraging op dan reguliere studenten en vallen vaker uit (van den Broek
2008a en 2008b).

De verplichting om het onderwijs toegankelijk te maken voor gehandicapte en chronisch zieke studenten is wettelijk vastgelegd. Zo staat in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) dat er voorzieningen moeten zijn voor de financiële ondersteuning van studenten in bijzondere omstandigheden: ziekte of zwangerschap, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornissen (art. 7.51 WHW). Daarnaast zijn instellingen wettelijk verplicht in de onderwijs- en examenregeling (OER) te regelen hoe studenten met lichamelijke of zintuiglijke handicap `redelijkerwijs in de gelegenheid worden gesteld tentamens af te leggen' (artikel 7.13 lid 2 ad m WHW). Ook volgens de Wet gelijke behandeling (WGBH/CZ) die sinds 1 december 2003 van kracht is, hebben instellingen voor hoger onderwijs een verantwoordelijkheid in de ondersteuning van gehandicapte en chronisch zieke studenten.

Voorgeschiedenis
De inspectie heeft in 2004 het rapport Studeren met een functiebeperking uitgebracht, gebaseerd op onderzoek naar de positie van studenten met een functiebeperking in het bekostigde hoger onderwijs (wo en hbo). Uit het inspectieonderzoek bleek dat ervaringen van studenten met een functiebeperking sterk uiteenlopen. De geboden ondersteuning was vaak afhankelijk van omstandigheden of personen en begeleiders en studenten hadden behoefte aan meer duidelijkheid over procedures, taken en verantwoordelijkheden. Over de beleidsuitvoering lag weinig vast en het beleid werd nergens structureel geëvalueerd.

www.studentenmonitor.nl, rapportage 2008, Tabel 01.13b - Percentage studenten met een beperking (% voltijdstudenten).
Volgens de Studentenmonitor 2008 zegt tweederde van de studenten met een functiebeperking soms, vaak of heel vaak last te hebben van de beperking. www.studentenmonitor.nl, rapportage 2008, Tabel 01.15a - Percentage voltijd- en deeltijdstudenten met last van handicap, beperking, ziekte in opleiding. In het studiejaar 2008/2009 stonden in het bekostigd onderwijs bijna 600.000 studenten ingeschreven (bron: 1 cijfer ho/Inspectie van het Onderwijs 2009). Rapport Onbelemmerd studeren. 15





Onder meer naar aanleiding van de bevindingen van de inspectie heeft de minister van OCW, op verzoek van de Tweede Kamer, een plan van aanpak opgesteld. Doel was om de belemmeringen die studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs ondervinden, te verminderen. In het plan wordt een belangrijk accent gelegd op de invoering van structureel beleid en duidelijke procedures. Het plan van aanpak is in december 2005 door de Tweede Kamer aanvaard. In het kader van het plan is subsidie verleend aan veertien universiteiten en twintig hogescholen.

Natraject
In opdracht van het ministerie van OCW heeft een onafhankelijke commissie ­ de commissie Maatstaf onder leiding van mevrouw A.M. Vliegenthart ­ tot taak gekregen om te bepalen wat minimaal geëist mag worden van instellingen aan producten, diensten en voorzieningen op het gebied van studeren met een functiebeperking en om tot een eerste maatstaf daarvoor te komen. De inspectie beoogt met dit rapport onder meer de commissie Maatstaf van informatie te voorzien.


1.2 Doel en vraagstelling

Het ministerie van OCW heeft de inspectie verzocht om in kaart te brengen of de instellingen in het hoger onderwijs sinds het vorige inspectiebezoek vooruitgang hebben geboekt. Doel van het inspectieonderzoek is om na te gaan of hbo- en wo-instellingen voldoende voorzieningen en mogelijkheden bieden voor studenten met een functiebeperking. Daarbij is een belangrijke vraag of de kwaliteit en continuïteit van deze voorzieningen in voldoende mate wordt gewaarborgd.

Op verzoek van OCW zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Aan welke voorwaarden dienen voorzieningen en onderwijsmogelijkheden voor studenten met functiebeperking te voldoen?
2. Voldoen bekostigde hbo- en wo-instellingen in Nederland aan deze voorwaarden en wordt de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen voldoende gewaarborgd?


1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de opzet van het onderzoek geschetst. De inspectie heeft een referentiekader ontwikkeld dat ijkpunten bevat voor de beoordeling van de voorzieningen voor studenten met een functiebeperking en voor het beleid dat de kwaliteit en continuïteit daarvan zeker moet stellen. Dit referentiekader, dat is getoetst aan de praktijk, wordt besproken in hoofdstuk 3. De vraag of instellingen voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld in het kader, komt in hoofdstuk 4 tot en met 6 aan de orde. Hoofdstuk 4 gaat in op de informatievoorziening aan (aankomende) studenten (aspect 1), in hoofdstuk 5 worden voorzieningen en faciliteiten besproken (aspect 2 tot en met 5). Hoofdstuk 6 behandelt de vraag of de instellingen voldoende waarborgen bieden voor kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen (aspect 6). Rapport Onbelemmerd studeren. 16






2 Opzet van het onderzoek


2.1 De eerste onderzoeksvraag

De eerste onderzoeksvraag luidt: aan welke voorwaarden dienen voorzieningen en onderwijsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking te voldoen? Om dit vast te stellen, heeft de inspectie een referentiekader ontwikkeld. In eerste instantie is dat gedaan op basis van literatuuronderzoek en oriënterende gesprekken met deskundigen zoals onderzoeksbureau Risbo/SEOR en expertisecentrum Handicap+Studie. Vervolgens is het referentiekader besproken tijdens gesprekken met instellingen en voorgelegd aan decanen die participeren in landelijke werkverbanden, zowel uit het wo als uit het hbo. Op basis van opmerkingen van deze deskundigen is het referentiekader bijgesteld. Dit wordt uitgewerkt in hoofdstuk 3.


2.2 De tweede onderzoeksvraag

De tweede onderzoeksvraag ligt in het verlengde van de eerste en luidt: voldoen bekostigde hbo- en wo-instellingen in Nederland aan deze voorwaarden en wordt de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen voldoende gewaarborgd? De voorwaarden zijn omschreven in het referentiekader. Daarbij is nagegaan of er verschil bestaat tussen universiteiten en hogescholen, en of hogescholen die subsidie hebben gekregen van OCW verschillen van hogescholen die deze subsidie niet hebben aangevraagd (zie hoofdstuk 1). Voor de universiteiten is een dergelijke selectie niet van toepassing omdat alle universiteiten deze subsidie hebben ontvangen.

Onderstaande tabel toont per aspect van het referentiekader de gebruikte onderzoekstechniek(en).

Tabel 2.2a Overzicht gegevensverzameling
Aspect uit referentiekader Analysetechniek
1. Informatievoorziening Website-onderzoek inspectie en vragenlijstgegevens Risbo/SEOR


2. Fysieke toegankelijkheid Vragenlijstgegevens Risbo/SEOR, aangevuld met informatie van ITS en Stichting Accessibility


3. Begeleiding Vragenlijstgegevens Risbo/SEOR


4. Aanpassing curriculum en Vragenlijstgegevens Risbo/SEOR stage

5. Toetsing Vragenlijstgegevens Risbo/SEOR


6. Waarborgen kwaliteit en Documentanalyse inspectie continuïteit

Informatievoorziening
Het eerste aspect uit het referentiekader is informatievoorziening. De inspectie heeft hierbij onderzocht in hoeverre de informatie over voorzieningen voor studeren met een functiebeperking duidelijk en toegankelijk is voor alle betrokkenen. Daarvoor zijn twee onderzoeksmethoden gebruikt.

Rapport Onbelemmerd studeren. 17





Ten eerste heeft de inspectie een website-onderzoek uitgevoerd bij 23 bekostigde instellingen. Het betreft zeven universiteiten (de helft van alle universiteiten) en zestien hogescholen (van de in totaal veertig hogescholen), waarvan er tien subsidie van OCW hebben aangevraagd en gekregen. Er is gestreefd naar een goede verdeling over grote en kleine instellingen en er is rekening gehouden met de prestaties van instellingen volgens de Beleidsmonitor Handicap+Studie. Ook is een mix gemaakt van multi- en monosectorale instellingen. De instellingen vormen samen een afspiegeling van het bekostigde hoger onderwijs. De websites zijn beoordeeld op vindbaarheid en kwaliteit van de informatie.

Daarnaast heeft de inspectie secundaire analyses uitgevoerd op basis van een selectie van vragen uit het Risbo/SEOR-onderzoek (zie hierna). Deze vragen corresponderen in grote lijnen met het aspect `informatievoorziening' uit het referentiekader.

Fysieke toegankelijkheid, begeleiding, aanpassing van curriculum en stage, toetsing
Om een beeld te krijgen van de mate waarin instellingen voldoen aan deze aspecten zijn secundaire analyses uitgevoerd op de vragenlijstgegevens van onderzoeksbureau Risbo/SEOR (zie hierna). Ook hier geldt dat de geselecteerde vragen in grote lijnen corresponderen met de aspecten uit het referentiekader.

Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit
Om uitspraken te doen over de waarborgen voor kwaliteit en continuïteit van het beleid omtrent studeren met een functiebeperking (hoofdindicator 6 van het referentiekader) zijn documenten van de eerder genoemde 23 instellingen geanalyseerd. Op verzoek van de inspectie hebben de geselecteerde instellingen (beleids)documenten opgestuurd, die vervolgens zijn beoordeeld op indicatoren van waarborgen voor kwaliteit en continuïteit.

Risbo/SEOR-onderzoek
Er is en wordt veel onderzoek gedaan naar studeren met een functiebeperking. De inspectie heeft daar zo veel mogelijk gebruik van willen maken. Het onderzoeksbureau Risbo/SEOR heeft in opdracht van de minister van OCW een uitgebreid onderzoek verricht onder 1.500 eerstejaarsstudenten met een functiebeperking. Om een indruk te krijgen van de voorzieningen die in de dagelijkse onderwijspraktijk worden geboden aan studenten met een functiebeperking, heeft de inspectie de resultaten van de Risbo/SEOR-survey geanalyseerd. Deze enquête is afgenomen in het voorjaar van 2008; in de responsgroep zijn alle bekostigde instellingen vertegenwoordigd.

De vragen uit het Risbo/SEOR-onderzoek zijn door de inspectie geordend naar de aspecten 1 tot en met 5 van het referentiekader. Daarbij is een inhoudelijke afweging gemaakt. Binnen elk aspect zijn de vragen ingedeeld in twee onderdelen, namelijk de mate waarin de benodigde voorzieningen volgens studenten aanwezig zijn en de tevredenheid van studenten over de voorzieningen.

Gegevens over het aanbod van voorzieningen zijn gebaseerd op de vraag of diverse voorzieningen volgens studenten door de instelling worden aangeboden. Hierop kon men bevestigend of ontkennend antwoorden. Deze vraag is alleen voorgelegd aan studenten die eerder in de vragenlijst hebben aangegeven die voorzieningen voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben. Een

Jaarlijkse bevraging van studenten via de Nationale Studentenenquête, deelonderzoeken in opdracht van de Commissie Gelijke Behandeling (2007), onderzoek in opdracht van OCW (2008-2010, waarvan het eerste deel door Risbo/SEOR is uitgevoerd).
Rapport Onbelemmerd studeren. 18





kanttekening daarbij is dat uit de antwoorden van de studenten niet kan worden opgemaakt of de voorziening inderdaad niet bestaat binnen de eigen opleiding of instelling, dan wel onbekend is bij de (eerstejaars)studenten voor wie de voorziening bedoeld is. De antwoorden van de studenten geven echter wel een indicatie: ook als de voorziening wel wordt aangeboden maar niet bekend is bij de doelgroep, wordt de voorziening niet optimaal gebruikt.

Gegevens over tevredenheid zijn gebaseerd op vragen over de mate waarin studenten tevreden zijn over de voorzieningen die worden aangeboden. Het gaat daarbij alleen om studenten die hebben aangegeven de betreffende voorziening te gebruiken.

Per aspect heeft de inspectie voor aanbod en tevredenheid gemiddelden berekend over de onderliggende vragen. De gemiddelden zijn gewogen naar het aantal studenten dat de betreffende vraag heeft ingevuld, zodat voorzieningen voor een kleine groep studenten niet onevenredig zwaar worden meegeteld. In de analyses is onderscheid gemaakt tussen hogescholen en universiteiten en waar mogelijk tussen hogescholen die wel en geen subsidie hebben gekregen van OCW in het kader van het plan van aanpak (zie voor meer informatie bijlage I).


2.3 Overige activiteiten

Gesprekken op instellingen
De inspectie heeft ter verificatie en verdieping op twee hogescholen en een universiteit een groepsgesprek gehad met beleidsmedewerkers, studiebegeleiders (decanen, studieadviseurs, studentenpsychologen) en studenten met een functiebeperking. De instellingen zijn geselecteerd nadat uit documentanalyse bleek dat zij een substantieel beleid voeren voor studenten met een functiebeperking. Het doel van deze gesprekken was drieledig. Ten eerste is tijdens de groepsgesprekken gediscussieerd over het oorspronkelijke referentiekader, om het referentiekader onder andere op basis van deze discussie te kunnen bijstellen. Ook is aan de instellingen teruggekoppeld in welke mate zij volgens het inspectieonderzoek aan de voorwaarden voldoen die in het referentiekader zijn gesteld. De instellingen herkenden zich in het beeld dat uit de analyse van de inspectie naar voren kwam. Tot slot is de informatie uit de gesprekken gebruikt om een beeld te krijgen van de mate van implementatie van het beleid binnen de instelling, van knelpunten en mogelijkheden. Daarbij kwam ook de bijdrage van de subsidie van OCW ter sprake.

Overige onderzoeksgegevens
De resultaten van het inspectieonderzoek zijn vergeleken met resultaten uit andere onderzoeken, in de eerste plaats met de algemene bevindingen van het onderzoek dat Risbo/SEOR heeft gedaan naar studeren met een functiebeperking. Daarnaast is gebruikgemaakt van gegevens die zijn verzameld in de Nationale Studentenenquête (NSE) 2009, in de module `handicap en studie'. De resultaten hiervan zijn door onderzoeksbureau ResearchNed in Nijmegen op verzoek van de inspectie geordend naar hbo en wo. De NSE telt minder vragen dan het Risbo/SEOR-onderzoek, maar een grote respons: vragen die betrekking hebben op studeren met een functiebeperking zijn beantwoord door 6.700 studenten uit alle studiejaren. De antwoorden stammen deels uit 2009, maar ook zijn gegevens uit eerdere jaren opgenomen, omdat niet alle instellingen elk jaar meegaan in de enquete. Een ander verschil met het Risbo/SEOR-onderzoek is dat studenten uit alle studiejaren de vragenlijst invullen, wat tot gevolg heeft dat ook oudere ervaringen worden meegenomen (bijvoorbeeld over opvang bij de start van de studie). Tot slot heeft de inspectie gebruikgemaakt van gegevens van het Nationaal Centrum Rapport Onbelemmerd studeren. 19





voor Totale Toegankelijkheid, van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad (over het Internationaal Toegankelijkheidssymbool) en van de Stichting Accessibility.

Rapport Onbelemmerd studeren. 20






3 Referentiekader


3.1 Inleiding

Aan welke voorwaarden dienen voorzieningen en onderwijsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking te voldoen?

Ontwikkeling van het kader en gemaakte keuzes
De inspectie heeft een referentiekader ontwikkeld op basis van beschikbaar onderzoeksmateriaal en gesprekken met deskundigen uit het veld: beleidsmedewerkers van instellingen, studentendecanen, de directeur van Handicap en Studie en onderzoekers van Risbo/SEOR. Het kader bevat ijkpunten voor de beoordeling van zowel de voorzieningen voor studenten met een functiebeperking, als voor het beleid dat de kwaliteit en continuïteit daarvan zeker stelt. Bij de ontwikkeling van het referentiekader is voortgebouwd op het inspectierapport Studeren met een functiebeperking; een onderzoek naar de positie van studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs uit 2004. De aandachtsgebieden die de inspectie in 2004 onderzocht zijn gebaseerd op het onderzoek van Broenink en Gorter (Broenink en Gorter, 2001):


· Informatievoorziening aan studenten

· Toegankelijkheid en studiehulpmiddelen
· Intake en begeleiding

· Binnenschools curriculum

· Stage

· Toetsing

De inspectie concludeerde in 2004 dat nog weinig vast ligt over de beleidsuitvoering: het beleid wordt nergens structureel geëvalueerd en de uitvoering van het beleid wordt niet verantwoord. De kwaliteit van voorzieningen zou beter moeten worden gewaarborgd, het is noodzakelijk om meer duidelijkheid te scheppen ten aanzien van procedures, taken en bevoegdheden (Inspectie van het Onderwijs, 2004). In het plan van aanpak dat het ministerie onder meer naar aanleiding van de bevindingen van de inspectie heeft opgesteld, ligt een belangrijk accent op de invoering van structureel beleid en duidelijke procedures. In het ontwikkelde kader is daarom het aandachtsgebied `waarborgen voor kwaliteit en continuïteit' als apart aspect opgenomen.

Status en gebruik van het referentiekader
De inspectie beschouwt de geformuleerde eisen als minimumvoorwaarden, passend binnen het raamwerk van algemene eisen die aan goed hoger onderwijs gesteld worden. Binnen elke instelling voor hoger onderwijs dienen voorzieningen aanwezig te zijn gericht op de behoeften van studenten met een functiebeperking: op het gebied van informatievoorziening, fysieke toegankelijkheid, deskundige individuele begeleiding en aanpassingsmogelijkheden van curriculum, stage en toetsing. De kwaliteit en continuïteit van deze voorzieningen moet gewaarborgd zijn. Het kader wordt breed gedragen: deskundigen uit het veld hebben hun reactie gegeven, de inspectie heeft in een aantal gevallen formuleringen aangepast of elementen toegevoegd.

Het referentiekader dient een dubbel doel. Het is gebruikt bij de beoordeling van voorzieningen en beleid voor studenten met een functiebeperking door de inspectie. Daarnaast wil de inspectie met het kader een bijdrage leveren aan een landelijk debat over de verwachtingen die de student met een functiebeperking mag hebben van het hoger onderwijs anno 2009. In het kader, hieronder

Plemper 2005, van den Wijngaart 2007.
Rapport Onbelemmerd studeren. 21





uitgewerkt, geven de vetgedrukte zinnen aan welke normen het uitgangspunt vormden bij de beoordeling van het Nederlandse hoger onderwijs aan studenten met een beperking (onderzoeksvraag 2); voor aspect 6 zijn ook de criteria a tot en met d expliciet beoordeeld. De (overige) niet-vetgedrukte zinnen geven suggesties voor nadere invulling.

De inspectie heeft op hoofdlijnen normen en criteria geformuleerd. Uit de reacties vanuit het veld blijkt soms een behoefte aan een meer concrete invulling: welke voorzieningen zouden minimaal moeten worden aangeboden, welke eisen moeten worden gesteld aan actieve informatievoorziening, wat is een reële norm voor de formatie van studie- en studentenbegeleiders? Het zou goed zijn wanneer deze discussie binnen de instellingen wordt gevoerd, zodat instellingen zelf daar een verdere uitwerking aan geven. Wellicht kunnen ook de werkzaamheden die in 2009-2010 door de commissie Maatstaf worden verricht het denken hierover verder brengen.


3.2 Het referentiekader

Aspect 1: Informatievoorziening
De informatie over voorzieningen voor studenten met een functiebeperking is duidelijk en toegankelijk voor alle betrokkenen. a. Studenten ontvangen bij inschrijving informatie over de mogelijkheden om te studeren met een functiebeperking.
b. Informatie over studeren met (specifieke) functiebeperkingen is toegankelijk voor betrokkenen, zoals (aankomende) studenten, docenten en studiebegeleiders.
c. De informatie wordt op uitnodigende wijze aangeboden, rekening houdend met de behoeften van de doelgroep(en).

Aspect 2: Fysieke toegankelijkheid
Gebouwen, onderwijsruimtes en faciliteiten zijn goed toegankelijk voor alle studenten.
a. Relevante (onderwijs)ruimtes en faciliteiten voldoen in beginsel aan de richtlijnen van het Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS). b. De website en de (elektronische) leeromgeving voldoen aan de internationale W3C-criteria voor toegankelijk internet.

Aspect 3: Begeleiding
Elke student die dat nodig heeft krijgt deskundige (individuele) studieloopbaanbegeleiding, gericht op het wegnemen van obstakels die een student ten gevolge van een beperking ondervindt. a. Alle studenten worden voor aanvang van de studie in de gelegenheid gesteld om aan te geven of er behoefte is aan (individuele) begeleiding of advisering.
b. De begeleider beschikt over voldoende vaardigheden en deskundigheid om de student met een functiebeperking adequaat te begeleiden. c. De begeleider bespreekt met de student welke voorzieningen nodig zijn en ziet erop toe dat afspraken over aanpassingen worden gemaakt en nagekomen.
d. De begeleider onderhoudt of bevordert het contact tussen de student en andere betrokkenen (docenten, medewerkers, deskundigen). e. De student heeft in de loop van de studie met een beperkt aantal begeleiders te maken.

Onder de begeleider wordt hier verstaan: degene die de studieloopbaanbegeleiding verzorgt, bijvoorbeeld een studieloopbaanbegeleider, studentdecaan, studieadviseur, mentor of docent.
Rapport Onbelemmerd studeren. 22





Aspect 4: Aanpassing curriculum en stage
Afspraken over aanpassingen van curriculum en stage worden tijdig nagekomen en adequaat uitgevoerd.
a. De instelling heeft mogelijkheden en voorzieningen voor aanpassing van curriculum en stage voor studenten met een functiebeperking, zoals aanpassingen van onderwijswerkvorm, studierooster of studietempo. b. Verzoeken worden binnen redelijke termijn afgehandeld en indien van toepassing gemotiveerd afgewezen.
c. Het is duidelijk wie beslist over aanpassingen van curriculum en stage en welke criteria daarbij worden gehanteerd.
d. Het besluit over aanpassingen stoelt op voldoende kennis van de functiebeperking en de betreffende (studie)mogelijkheden. e. Afspraken tussen instelling en student over aanpassingen worden nagekomen.

Aspect 5: Toetsing
Afspraken over aanpassingen van toetsing en examinering worden tijdig nagekomen en adequaat uitgevoerd.
a. De instelling heeft mogelijkheden en voorzieningen voor aangepaste toetsing voor studenten met een functiebeperking, zoals extra tentamentijd of een aangepaste toetsvorm.
b. Verzoeken worden binnen redelijke termijn afgehandeld en indien van toepassing gemotiveerd afgewezen.
c. Het is duidelijk wie beslist over aanpassingen van toetsing en examinering en welke criteria daarbij worden gehanteerd.
d. Het besluit over aanpassingen stoelt op voldoende kennis van de functiebeperking en de betreffende (toets)mogelijkheden. e. Afspraken tussen instelling en student over aanpassingen worden nagekomen.

Aspect 6: Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit De instelling voert een beleid dat de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen waarborgt.
a. De instelling heeft haar visie, beleid en doelstellingen geformuleerd; het beleid stimuleert onder meer positieve beeldvorming en begrip; de continuïteit van beleid is gewaarborgd via de inzet van mensen en middelen. b. De deskundigheid van docenten en medewerkers ten aanzien van studeren met een functiebeperking wordt actief bevorderd. c. Er zijn heldere procedures voor hulp aan studenten met een functiebeperking; taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd en duidelijk.
d. De kwaliteit van de voorzieningen wordt regelmatig geëvalueerd onder, in ieder geval, studenten; evaluatiegegevens worden gebruikt voor verdere verbetering van het voorzieningenniveau.
e. Er zijn voorzieningen voor de financiële ondersteuning van studenten in bijzondere omstandigheden: ziekte of zwangerschap, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornissen (art. 7.51 WHW). f. De instelling legt in het studentenstatuut vast hoe in bovenstaande punten (aspecten 1 tot en met 5) is voorzien; artikel 7.13 lid 2 ad m van de WHW is daarvan vanzelfsprekend onderdeel.

Volgens artikel 7.13 lid 2 ad m van de WHW dient de instelling in de OER te regelen: `de wijze waarop lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten redelijkerwijs in de gelegenheid worden gesteld de tentamens af te leggen'. Rapport Onbelemmerd studeren. 23






3.3 Toelichting

De in het kader geformuleerde eisen zijn minimumvoorwaarden voor goed onderwijs aan studenten met een beperking. Bij de ontwikkeling van het kader vormde de behoefte van de student met een functiebeperking het vertrekpunt: wat mag hij of zij van de instelling verwachten? Vanuit het veld is meermalen gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de student, bijvoorbeeld om tijdig en gericht op zoek te gaan naar informatie en advies. Hoe ver moet de instelling gaan om informatie actief aan te bieden, om studenten op te roepen voor een gesprek of om ze het regelen van voorzieningen uit handen te nemen? Het is vanzelfsprekend dat daarin een balans moet worden gevonden; zowel de student als de instelling heeft rechten en plichten. De instelling heeft echter wel de taak om het de student zo makkelijk mogelijk te maken. Dat betekent: duidelijke en goed vindbare informatie op de website, heldere procedures en een contactpersoon of begeleider vanuit de instelling die het inzicht en de bevoegdheden heeft om de soms bureaucratische processen rond de aanvraag van voorzieningen in goede banen te leiden. Studenten met een functiebeperking beschikken gemiddeld over minder tijd en energie dan de student zonder beperking; het is zaak dat zij hun energie kunnen richten op de studie zelf en niet op het creëren van randvoorwaarden daarvoor.

Aspect 1: Informatievoorziening
Het is van belang dat een student goed voorbereid en geëquipeerd aan een studie begint. Goede informatie over voorzieningen en mogelijkheden om met een functiebeperking te studeren, is daarvoor een eerste stap. Dat kan door aankomende studenten bij aanmelding actief te wijzen op mogelijkheden om met een functiebeperking te studeren, ze informatie daarover aan te bieden en (vervolgens) uit te nodigen voor een intakegesprek. Studenten zouden in ieder geval bij inschrijving informatie moeten ontvangen over de mogelijkheden om te studeren met een functiebeperking. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting van instellingen om het studentenstatuut uit te reiken aan iedere student bij de eerste inschrijving voor een opleiding (WHW 7.59).

De website van de instelling is een primaire bron van informatie voor aankomende studenten. Het ligt daarom voor de hand om informatie via het internet speciale aandacht te geven. Omdat het intranet alleen beschikbaar is voor zittende studenten en medewerkers, verdient het aanbeveling om informatie over regelingen en procedures (ook) op de openbaar toegankelijke website te plaatsen: dit vergroot de transparantie en dient de publieke verantwoording. Het intranet zou daarnaast gebruikt kunnen worden als platform voor het uitwisselen van informatie. Te denken valt bijvoorbeeld aan een (digitale) helpdesk voor medewerkers, docenten en studenten, aan beschrijvingen van good practices of het bespreken van dilemma's.

In de wijze waarop informatie wordt aangeboden speelt beeldvorming rond studeren met een beperking een rol. Studenten moeten het gevoel krijgen dat studeren ook met een functiebeperking vanzelfsprekend is en dat de instelling daarbij actief hulp wil bieden. Voor een goede toonzetting is het van belang om ervaringsdeskundigen te betrekken bij het informatiebeleid, door studenten met een beperking mee laten denken of te laten reageren op teksten, evaluatie van het materiaal et cetera. Gezien de doelgroep is extra aandacht voor een goede toegankelijkheid gewenst (zie ook hierna, aspect 2). Ook is het van belang om Engelstalige pagina's te maken voor anderstalige studenten.

Rapport Onbelemmerd studeren. 24





Aspect 2: Fysieke toegankelijkheid
De richtlijnen voor het Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS) zouden het vanzelfsprekend uitgangspunt voor nieuwbouw en renovaties van gebouwen moeten vormen. Het ITS is een initiatief van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad). Om te blijven voldoen aan de richtlijnen voor goede toegankelijkheid is onderhoud nodig. Dat is vooral een kwestie van organisatie: wie is verantwoordelijk voor periodiek (deel)onderhoud, wie heeft overzicht, wie onderneemt actie na klachten of wensen van studenten?

Het World Wide Web Consortium (W3C) is een samenwerkingsverband van universiteiten, onderzoeksinstituten en bedrijven dat technische standaarden voor webpagina's vaststelt. Het consortium heeft (internationale) richtlijnen ontwikkeld voor het bouwen van websites die de site goed bruikbaar maken voor mensen met een functiebeperking. Er zijn 65 ijkpunten geformuleerd in drie prioriteiten; zestien ijkpunten van de eerste prioriteit vormen samen de basis van het Waarmerk drempelvrij.nl (zie www.accessibility.nl). In het hoger onderwijs zouden websites ten minste moeten voldoen aan de richtlijnen van dit waarmerk. Een goede elektronische toegankelijkheid is immers niet alleen van belang voor het overdragen van informatie via de website; ICT en digitale communicatie maken steeds meer een vanzelfsprekend onderdeel uit van de studie. Bij nieuwbouw van pagina's en nieuwe informatiesystemen zou de lat wellicht hoger kunnen worden gelegd door ook de ijkpunten van de tweede prioriteit mee te nemen. Het zou goed zijn als instellingen daar al bij de aanbesteding rekening mee houden. De aanpassing van het bestaande `webgebouw' van een instelling vergt aparte inspanning, maar ook daar moet snel worden toegewerkt naar een drempelvrije toegang. Dit betekent dat zo veel mogelijk pagina's moeten worden aangepast en dat bij beheer en onderhoud minimaal de zestien ijkpunten van het Waarmerk drempelvrij.nl moeten worden meegenomen.

Aspect 3: Begeleiding
Het is van belang dat een student bij het begin van de studie kan aangeven of hij behoefte heeft aan begeleiding of advisering. Een belangrijk startpunt voor een succesvolle studie is een intakegesprek, waarin de student kan aangeven wat hij van de studie verwacht en welke aanpassingen of studiehulpmiddelen nodig zijn. Voor een adequate advisering is deskundigheid nodig: kennis van studiemogelijkheden, regelingen en aanpassingen in relatie tot de functiebeperking. Wanneer die kennis niet bij de eerstelijnsbegeleider aanwezig is, is het van belang dat elders binnen de organisatie deskundigheid aanwezig is waar de begeleider gebruik van kan maken. De begeleider heeft daarnaast een coördinerende rol: hij bespreekt met de student welke aanpassingen nodig zijn, zorgt ervoor dat afspraken worden gemaakt met betrokken partijen (examencommissie, facilitaire dienst, opleidingsmanager, College van Bestuur) en ziet erop toe dat de gemaakte afspraken worden nagekomen. Dit kan alleen als de begeleider voldoende wordt gefacilliteerd en ondersteund om zijn taken waar te maken.

Veel studenten vinden het vervelend om steeds weer opnieuw hun situatie te moeten uitleggen aan docenten en andere medewerkers. Het is daarom prettig

De criteria voor het ITS-keurmerk zijn te vinden op de website van het van het Internationaal Toegankelijkheidssymbool: www.toegankelijkheidssymbool.nl. De overheid heeft bijna alle 65 ijkpunten verwerkt in de `Webrichtlijnen'. Nieuwe websites van de rijksoverheid moeten vanaf 1 september 2006 bij oplevering voldoen aan deze webrichtlijnen, bestaande websites uiterlijk 31 december 2010 (Besluit Kwaliteit Rijksoverheidswebsites).
Onder de begeleider wordt hier verstaan: degene die de studieloopbaanbegeleiding verzorgt, bijvoorbeeld een studieloopbaanbegeleider, studentdecaan, studieadviseur, mentor of docent.
Rapport Onbelemmerd studeren. 25





wanneer de student te maken heeft met één contactpersoon/begeleider. Deze begeleider kan ook een rol spelen in het contact tussen student en de omgeving: een neutrale derde (de begeleider) kan vanuit een onafhankelijke positie opereren, in tegenstelling tot de student, die de vragende partij is.

Aspecten 4 en 5: Aanpassingen van curriculum, stage en toetsing Zoals eerder opgemerkt passen de criteria van dit kader binnen het raamwerk van algemene eisen die aan goed hoger onderwijs gesteld worden. Een goed studeerbaar programma met gespreide toetsmomenten en voldoende herkansingsmogelijkheden is voor alle studenten van belang, maar kan extra nodig zijn voor een student met een functiebeperking. Daarnaast zijn soms specifieke aanpassingen nodig. Beslissingen over aanpassingen zullen in de meeste gevallen door de examencommissie worden genomen. Daarnaast is het management verantwoordelijk voor algemene belangen, met name wanneer kosten een rol spelen. De examencommissie zal afwegen of aanpassingen al dan niet strijdig zijn met het behalen van de leerdoelen/eindtermen. Het is duidelijk dat zich daarbij dilemma's kunnen voordoen. In een aantal gevallen is het lastig om de grens te bepalen: wanneer is een beperking een beletsel om een beroep uit te oefenen, wanneer wordt talent onnodig gefrustreerd? De discussie over deze grenzen moet binnen de betreffende discipline gevoerd worden. Daarbij is kennis noodzakelijk over de (on)mogelijkheden om de studie met de betreffende beperking tot een goed einde te brengen en goed te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt.

Aspect 6: Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit Ook de waarborgen voor kwaliteit en continuïteit vloeien voort uit de Wet op het hoger onderwijs en de accreditatiekaders van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Evenals voor andere onderdelen van het onderwijs mag van instellingen worden verwacht dat zij beleid hebben geformuleerd, dat er duidelijkheid is over taken en bevoegdheden en procedures en dat het beleid regelmatig wordt geëvalueerd en zonodig aangepast. De zaken in dit kader die specifiek zijn gericht op studeren met een beperking, functioneren binnen het bredere kader van kwaliteitszorg en medezeggenschap. Zo is het belangrijk dat er een goede klachtenregeling bestaat en is het een goede gewoonte om beleid en de uitvoering daarvan regelmatig te bespreken met de studenten die het betreft.

In de WHW zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het onderwijs aan studenten met een beperking en op de wijze waarop instellingen hun studenten informeren over studiemogelijkheden en regelingen. De laatste twee criteria (e en f) zijn naar aanleiding van deze bepalingen opgenomen. Criterium e komt letterlijk uit de Wet op het hoger onderwijs (WHW artikel 7.51). Criterium f is geformuleerd naar aanleiding van de wetsartikelen 7.59 en 7.13. Het studentenstatuut is een logische plek voor informatie over aangepaste studiemogelijkheden en regelingen. De Wet op het hoger onderwijs (WHW artikel 7.59) bepaalt dat daarin onder meer informatie over de organisatie en uitvoering van het onderwijs, studentenvoorzieningen en studiebegeleidingsfaciliteiten moet worden opgenomen. Ook procedures voor bezwaar en beroep (een klachtenregeling) en aanvullende procedures ter bescherming van de rechten van studenten worden in het statuut beschreven. Het studentenstatuut bevat de vastgestelde onderwijs- en examenregeling, en daarmee krijgt ook artikel 7.13 lid 2 ad m een plek. Volgens dit artikel dient de instelling in de OER te regelen: `de wijze waarop lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten redelijkerwijs in de gelegenheid worden gesteld de tentamens af te leggen'.

Rapport Onbelemmerd studeren. 26






4 Informatievoorziening


4.1 Inleiding

De inspectie is van mening dat de informatie over voorzieningen voor het studeren met een functiebeperking duidelijk en toegankelijk moet zijn voor alle betrokkenen, zoals (aankomende) studenten, docenten en studiebegeleiders. Om na te gaan in hoeverre instellingen aan deze eisen voldoen, heeft de inspectie een website-onderzoek uitgevoerd bij 23 instellingen (zie paragraaf
4.2). Daarnaast is gebruikgemaakt van het onderzoek dat door Risbo/SEOR is verricht onder eerstejaarsstudenten; de resultaten daarvan worden in paragraaf
4.3 besproken. In paragraaf 4.4 is informatie uit overige bronnen opgenomen. Tot slot volgen conclusies.


4.2 Resultaten van het website-onderzoek

De inspectie heeft de websites van 23 instellingen bekeken aan de hand van een vaste set aandachtspunten. Daarbij is de inhoud van de informatie beoordeeld en is nagegaan of de informatie snel te vinden is. De inhoud van informatie over studeren met een functiebeperking is beoordeeld op de mate waarin de informatie op de website uitnodigend is en verbijzonderd is naar beperkingen. Ook is gekeken naar de mate waarin duidelijkheid wordt verschaft over aanwezige voorzieningen en regelingen, en is nagegaan of op de website een aanspreekpunt voor studenten met een functiebeperking wordt genoemd. Als een website minstens zes van de tien te behalen punten heeft, is de inhoudelijke informatie over studeren met een functiebeperking op de website als voldoende beoordeeld.

De vindbaarheid van informatie over studeren met een functiebeperking is beoordeeld op punten als: de logica van de vindplaats (is de informatie goed vindbaar geplaatst?), de aanwezigheid van een zoekfunctie en de opbrengsten indien met die zoekfunctie op trefwoorden als `handicap' en `functiebeperking' wordt gezocht. De vindbaarheid is voldoende beoordeeld indien er minstens zes van de negen te behalen punten zijn verkregen.

Tabel 4.2a Beoordeling van websites door de Inspectie - aantallen voldoende en onvoldoende presterende instellingen
To- wo hbo hbo hbo Beoordelingsvraag taal n= n= sub- geen n=23 7 16 sidie subsidie n=10 n=6 Hoeveel instellingen voldoende inhoud? 15 6 9 8 1 Hoeveel instellingen onvoldoende 8 1 7 2 5 inhoud?

Hoeveel instellingen voldoende 17 6 11 10 1 vindbaarheid?
Hoeveel instellingen onvoldoende 6 1 5 geen 5 vindbaarheid?

Vindbaarheid en inhoud voldoende 13 5 8 8 geen (Bron: Inspectie van het Onderwijs)

Van de 23 onderzochte instellingen hebben dertien een website die zowel qua inhoud van de informatie als qua vindbaarheid voldoet aan de criteria van de inspectie. Dit geldt voor het merendeel van de universiteiten (vijf van de zeven) Rapport Onbelemmerd studeren. 27





en van de hbo-instellingen die subsidie hebben gekregen (acht van de tien). Het komt voor dat de inhoud van de informatie voldoende is, maar dat de vindmogelijkheden voor verbetering vatbaar zijn. Andersom is het ook mogelijk dat informatie over studeren met een functiebeperking weliswaar makkelijk te vinden is, maar dat de inhoud van de informatie te wensen overlaat.

Van de onderzochte hbo-instellingen die geen subsidie hebben gekregen, heeft geen enkele een behoorlijke website met informatie over studeren met een beperking. De niet-gesubsidieerde hogescholen beperken zich er meestal toe om te vermelden welke functionaris het aanspreekpunt is voor studenten met een functiebeperking (op vijf van de zes websites). Hoewel het mogelijk is dat deze functionaris veel informatie kan bieden, vindt de inspectie dat informatie ook goed toegankelijk moet zijn zonder dat het noodzakelijk is om contact op te nemen.


4.3 Resultaten van het survey-onderzoek

De vragen uit het Risbo/SEOR-onderzoek die betrekking hebben op informatievoorziening, zijn door de inspectie verdeeld in twee categorieën: vragen naar de aanwezigheid van voorzieningen binnen een instelling en vragen naar de tevredenheid daarover bij de studenten die gebruikmaken van de betreffende voorziening. Volgens 41 procent van de studenten die in 2008 zijn begonnen met studeren, wordt door de eigen instelling voldoende informatie aangeboden over studeren met een functiebeperking (zie tabel 4.3a). Dit percentage is een gewogen gemiddelde, gebaseerd op onderliggende vragen (zie bijlage I). De vragen naar de aanwezigheid van een handboek of helpdesk zijn alleen beantwoord door studenten die behoefte zeiden te hebben aan deze voorzieningen.

In het wo zijn studenten meer te spreken over het aanbod van informatievoorzieningen dan in het hbo. Ook is duidelijk dat hogescholen die geen subsidie hebben gekregen slechter scoren dan hogescholen die wel subsidie hebben gekregen (gemiddeld 29 procent versus 41 procent). Overigens kunnen de antwoorden van studenten verschillend worden opgevat. Mogelijk is er inderdaad geen handboek aanwezig op een instelling, maar het is ook mogelijk dat dit handboek er wel is, maar niet bekend is bij de student.

Tabel 4.3a Informatievoorziening volgens eerstejaarsstudenten (percentages) - aanbod
hbo hbo geen Aanbod van voorzieningen Totaal wo hbo sub- sub- sidie sidie Gewogen gemiddelde 41 48 38 41 29 Mogelijkheid om beperking vooraf kenbaar te
maken 19 14 22 22 18 Voorlichting over mogelijkheid gesprek 53 60 49 51 38

De minister van OCW heeft in 2005 een plan van aanpak gemaakt om de belemmeringen die studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs ondervinden, te verminderen. In het kader van het plan is subsidie verleend aan veertien universiteiten en twintig hogescholen (zie hoofdstuk 1). Percentages kunnen in een enkel geval afwijken van de cijfers die in het Risbo/SEOR-rapport zijn gepubliceerd. Het verschil kan worden verklaard uit het feit dat in het Risbo/SEOR-rapport gegevens over de steekproef van achttien instellingen worden weergegeven, terwijl op verzoek van de inspectie gegevens van alle relevante respondenten zijn meegenomen.
Rapport Onbelemmerd studeren. 28





Aanbod handboek met mogelijkheden 12 7 14 13 19 Aanbod digitale helpdesk 15 15 15 - - Aanbod fysieke helpdesk 20 19 21 - - (Bron: Risbo/SEOR/Inspectie van het Onderwijs)

Daarnaast is onderzocht hoe tevreden studenten zijn over de informatievoorziening van de instelling waaraan zij studeren (tabel 4.3b). Slechts een derde van de studenten is tevreden over de informatievoorziening. Dit is een laag percentage in vergelijking tot andere aspecten (zie hoofdstuk 5), waar gemiddeld tweederde tot driekwart van de studenten tevreden over is. Studenten van niet-gesubsidieerde instellingen zijn minder tevreden dan de overige hbo-studenten: respectievelijk gemiddeld 32 procent en 24 procent is tevreden. Weinig studenten vinden dat instellingen voldoende initiatief nemen om hen in te lichten over mogelijke hulp of voorzieningen (22 procent). Ook zouden instellingen meer voorlichting moeten geven over de manier om aan benodigde hulp of voorzieningen te komen (zegt 25 procent van de studenten).

Tabel 4.3b Informatievoorziening volgens eerstejaarsstudenten (percentages) - tevredenheid
hbo geen Tevredenheid Totaal wo hbo hbo sub- subsidie sidie Gewogen gemiddelde 32 35 31 32 24 Informatie over studeren met functiebeperking 42 45 40 42 28 (zeer) goed
Voldoende initiatief van instelling m.b.t. 22 23 22 22 19 inlichten
Voldoende voorlichting m.b.t. route 25 28 23 24 21 voorzieningen
(Bron: Risbo/SEOR/Inspectie van het Onderwijs)


4.4 Overige onderzoeksresultaten

Op grond van het onderzoek onder eerstejaarsstudenten concludeert Risbo/SEOR dat er op het gebied van kwaliteit van voorlichting ruimte is voor verbetering. Uit nadere analyse van de Risbo/SEOR-onderzoekers blijkt dat de kwaliteit van de voorlichting de kans vergroot dat studenten gebruikmaken van één of meer maatregelen (Severiens et al. 2009). Ontevredenheid van studenten over de informatievoorziening komt ook uit overig onderzoek naar voren. Studenten die de NSE hebben ingevuld geven voorlichting en informatievoorziening gemiddeld een 5,7 en beoordelen dit onderwerp daarmee met het laagste gemiddelde cijfer (zie bijlage II). Instellingen plaatsen daarbij de kanttekening dat de verantwoordelijkheid om een functiebeperking kenbaar te maken thuishoort bij de student zelf; niet alle studenten zijn daarin even actief. Over informatievoorziening voor medewerkers zijn geen gegevens beschikbaar; dit onderwerp is wel van groot belang, zoals blijkt uit hoofdstuk 5.


4.5 Conclusie

Op het gebied van de informatievoorziening aan studenten is ruimte voor verbetering. Van de ondervraagde Risbo/SEOR-studenten is slechts een derde deel hier tevreden over. Studenten verwachten dat instellingen meer initiatief nemen om hen in te lichten over aanwezige voorzieningen en de weg ernaartoe. Ook overige onderzoeken bevestigen dat voorlichting aan studenten verbetering Rapport Onbelemmerd studeren. 29





behoeft. Vooral bij de kleinere hbo-instellingen die geen subsidie hebben aangevraagd in het kader van het plan van aanpak van OCW, blijft de informatievoorziening achter. Studenten van niet-gesubsidieerde hogescholen kennen minder informatievoorzieningen dan studenten van gesubsidieerde hogescholen (gemiddeld over de voorzieningen respectievelijk 41 procent en 29 procent) en zijn minder tevreden over de kwaliteit ervan (respectievelijk gemiddeld 32 procent en 24 procent).

Slechts de helft van de onderzochte instellingen (dertien van de 23) beschikt over een website die voldoet aan de criteria van de inspectie. De inspectie vindt dit te weinig: elke instelling zou moeten beschikken over een informatieve website. Het maken van een goede website is een relatief eenvoudig middel om de informatievoorziening aan (aankomende) studenten te verbeteren. Het is van belang dat informatie over studeren met een beperking via de (openbare) website van de instelling te vinden is, en niet alleen via het intranet, zodat niet alleen zittende studenten en medewerkers maar ook aankomende studenten toegang hebben tot deze informatie.

Het website-onderzoek is in het voorjaar van 2009 verricht. Een aantal instellingen kondigde aan de website met ingang van september 2009 te willen vernieuwen. Rapport Onbelemmerd studeren. 30






5 Voorzieningen en faciliteiten


5.1 Inleiding

Binnen elke instelling voor hoger onderwijs dienen voorzieningen aanwezig te zijn, gericht op de behoeften van studenten met een functiebeperking. Studenten moeten om te beginnen gemakkelijk het gebouw binnen kunnen komen en onderwijsruimtes en faciliteiten kunnen gebruiken, ook wanneer zij een fysieke handicap hebben. Soms zijn aanpassingen nodig van het studieprogramma of de toetsing: een andere onderwijswerkvorm, aanpassing van het studierooster of extra tentamentijd. Studieloopbaanbegeleiding is belangrijk om studenten te helpen noodzakelijke voorzieningen te verkrijgen en onnodige obstakels ten gevolge van een beperking weg te nemen.

In het referentiekader (hoofdstuk 3) zijn voorwaarden geformuleerd waaraan de voorzieningen binnen een instelling zouden moeten voldoen op het gebied van fysieke toegankelijkheid, begeleiding en aanpassingen van curriculum, stage en toetsing. Voldoen de instellingen voor hoger onderwijs aan deze voorwaarden? Dit hoofdstuk beschrijft het beeld dat de inspectie heeft verkregen op grond van gesprekken met instellingen en gegevens uit recent onderzoek. Om een indruk te krijgen van de voorzieningen die in de dagelijkse onderwijspraktijk worden geboden aan studenten met een functiebeperking, zijn onderzoeksresultaten van het Risbo/SEOR opgevraagd en geordend. De resultaten zijn vergeleken met gegevens die zijn verzameld in de Nationale Studentenenquête (NSE) 2009, in de module `handicap en studie'.

In dit hoofdstuk worden eerst de resultaten van het Risbo/SEOR-onderzoek op hoofdlijnen besproken. Vervolgens komen achtereenvolgens fysieke toegankelijkheid, begeleiding en aanpassingen van curriculum, stage en toetsing aan bod. Tot slot volgen conclusies.


5.2 Resultaten van het Risbo/SEOR-onderzoek

De door de inspectie gebruikte Risbo/SEOR-vragen zijn verdeeld in twee categorieën: vragen naar de aanwezigheid van voorzieningen binnen een instelling en vragen naar de tevredenheid daarover bij de studenten die gebruikmaken van de betreffende voorziening. Daarbij is een inhoudelijke afweging gemaakt: de inspectie heeft de Risbo/SEOR-vragen ingedeeld naar de aspecten 1 tot en met 5 van het referentiekader. Per aspect zijn voor aanwezigheid en tevredenheid gewogen gemiddelden berekend (zie bijlage I voor meer informatie over de onderzoeksopzet en onderliggende voorzieningen per aspect).

Zie voor aspect 1 (informatievoorziening) hoofdstuk 4. Rapport Onbelemmerd studeren. 31





De aanwezigheid van voorzieningen

Tabel 5.2a Het aanbod van voorzieningen volgens eerstejaarsstudenten (gewogen gemiddelden in percentages)
hbo hbo geen Aspect Totaal wo hbo subsidsubsidi ie e Aspect 2: Fysieke toegankelijkheid 36 37 37 39 41 Aspect 3: Begeleiding 44 43 45 48 50 Aspect 4: Aanpassing curriculum en
stage 31 26 33 35 37 Aspect 5: Toetsing 50 50 50 56 49 (Bron: Risbo/SEOR/Inspectie van het Onderwijs)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aanbod van voorzieningen volgens de ondervraagde studenten te wensen overlaat. Met name mogelijkheden voor aanpassingen van het curriculum en de stage lijken nog weinig ingeburgerd: 31 procent van de studenten zegt dat aanpassingen van curriculum en stage binnen de eigen instelling aanwezig zijn (gemiddeld over de voorzieningen binnen dit aspect). Het gaat daarbij om voorzieningen als: een persoonlijk tijdschema, opgeknipte stages, de beschikbaarheid van aangepaste onderwijsmaterialen en een andere inhoud van curriculumonderdelen. Ook wat betreft de afzonderlijke (onderliggende) voorzieningen is het aanbod beperkt: vrijwel geen enkele van de onderliggende voorzieningen wordt volgens een meerderheid van de studenten aangeboden (zie bijlage I).

Tevredenheid van studenten over voorzieningen

Tabel 5.2b De tevredenheid over voorzieningen van eerstejaarsstudenten (gewogen gemiddelden in percentages)

Aspect Totaal
6 Aspect 2: Fysieke toegankelijkheid 7
7 Aspect 3: Begeleiding 1 Aspect 4: Aanpassing curriculum en 6 stage 1
7 Aspect 5: Toetsing 5 (Bron: Risbo/SEOR/Inspectie van het Onderwijs)

Over de voorzieningen die wel worden aangeboden, zijn de studenten die er gebruik van maken in meerderheid positief: gemiddeld is tweederde tot driekwart van de studenten tevreden of zeer tevreden. Om methodologische redenen is het niet mogelijk om uitspraken te doen over verschillen tussen hbo en wo op aspectniveau. Op het niveau van de afzonderlijke voorzieningen kan dat in een aantal gevallen wel, en dan blijkt de tevredenheid over voorzieningen in de meeste gevallen niet te verschillen tussen universiteiten en hogescholen, of tussen gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde instellingen.

De percentages zijn gewogen naar het aantal studenten dat de betreffende vraag heeft ingevuld. De vragen over voorzieningen zijn alleen beantwoord door studenten die eerder hebben aangegeven de betreffende voorziening wenselijk te vinden of nodig te hebben (zie bijlage I).
Rapport Onbelemmerd studeren. 32





5.3 Bevindingen per aspect

Fysieke toegankelijkheid
Voorzieningen en faciliteiten die een goede toegankelijkheid mogelijk maken, zijn aanwezig binnen de eigen instelling, zo zegt een derde deel van de eerstejaarsstudenten die door Risbo/SEOR zijn ondervraagd. Onderliggende voorzieningen die binnen dit aspect zijn meegenomen, zijn `voorzieningen voor goede toegankelijkheid' en allerlei faciliteiten die het studeren met een beperking mogelijk of makkelijker maken. Voorbeelden daarvan zijn: een digitale leeromgeving, aangepaste apparatuur, een rustruimte en faciliteiten voor visueel of auditief gehandicapte studenten (zie bijlage I). Met name voorzieningen voor deze laatste groepen worden nog slechts sporadisch aangeboden: zaken als tolken/vertalers gebarentaal of gesproken leerboeken zijn volgens een op de acht studenten aanwezig. Daarbij gaat het steeds om studenten die eerder hebben aangegeven dat zij zo'n voorziening zelf nodig hebben of wenselijk vinden.

Relevante (onderwijs)ruimtes en faciliteiten zouden moeten voldoen aan de richtlijnen van het Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS). De inspectie heeft niet kunnen vaststellen in hoeverre dat het geval is. Uit een `Quick scan gebouwen in het hoger onderwijs' bleek acht jaar geleden dat `geen enkel onderwijsgebouw als goed toegankelijk (kan) worden aangemerkt'. De scan werd in 2001 uitgevoerd door het Landelijk Bureau Toegankelijkheid. Op dit moment beschikt slechts een enkel onderwijsgebouw over een certificaat van het Internationaal Toegankelijkheidssymbool, van de overige gebouwen is onbekend of zij aan de eisen voldoen. Instellingen plaatsen hierbij de opmerking dat een ITS-certificaat voor oude monumentale panden vaak niet haalbaar is. Volgens een woordvoerder van de CG-Raad kunnen ook oude panden in de meeste gevallen aan de criteria voldoen. Ter vergelijking: studenten die de NSE hebben ingevuld beoordelen de toegankelijkheid van gebouwen gemiddeld met een 6,7.

De digitale toegankelijkheid laat eveneens te wensen over. Volgens vier van de tien eerstejaarsstudenten beschikt de eigen instelling over een digitale leeromgeving (`inrichting van vak zodanig dat studenten met een functiebeperking optimaal kunnen leren'). De studenten die er gebruik van maken zijn daar in meerderheid tevreden of zeer tevreden over (71 procent). Toch voldoen de websites en digitale leeromgevingen niet aan de objectieve criteria die gesteld worden aan overheidswebsites. Geen enkele instelling voor hoger onderwijs beschikt over het Waarmerk drempelvrij.nl, zo blijkt uit informatie op de website www.accessibility.nl (6 oktober 2009). Ook elektronische leeromgevingen voldoen waarschijnlijk niet aan deze criteria; dat was althans drie jaar gelden het geval. In 2006 heeft de Stichting Accessibility 59 websites en 45 studie-informatiesystemen (elektronische leeromgevingen) van bekostigde hogescholen en universiteiten onderzocht. Daarbij werd getoetst op de zestien minimale toegankelijkheidseisen van het Waarmerk drempelvrij.nl. Geen van de websites en geen van de studie-informatiesystemen voldeed aan al deze minimale eisen. De helft van de sites en informatiesystemen voldeed aan twaalf of minder van de zestien minimale ijkpunten voor toegankelijkheid. Volgens een woordvoerder van de Stichting Accesibility kan de toegankelijkheid van de meeste websites op een aantal ijkpunten snel worden aangepast. Ook

Het Landelijk Bureau Toegankelijkheid (LBT) hield zich bezig met de verstrekking van het ITS-keurmerk tot de opheffing van het bureau in 2006. Een aantal taken van het LBT zijn voortgezet door het Nederlands Centrum voor Totale Toegankelijkheid (NCTT). Het NCTT werkt nauw samen met de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad, die het ITS-keurmerk verstrekt na onderzoek en een gebleken voldoen aan de normen. Gebaseerd op de antwoorden van studenten met een bewegingsbeperking, gezichtsbeperking, gehoorstoornis of pijnklachten. Rapport Onbelemmerd studeren. 33





kan bijvoorbeeld videomateriaal op websites eenvoudig toegankelijk worden gemaakt. Hier is nu nog vrijwel geen aandacht voor.

Begeleiding
De antwoorden die eerstejaars studenten hebben gegeven op vragen die met begeleiding te maken hebben, geven een wisselend beeld. Het merendeel van de voorzieningen wordt nog maar weinig aangeboden of is nog weinig bekend: per voorziening zegt een vijfde deel tot de helft van de studenten dat deze niet aanwezig is binnen de instelling (zie bijlage I). Alleen de voorziening `studieloopbaanbegeleiding' (extra voor studenten met een functiebeperking) is volgens een meerderheid (54 procent) van de studenten aanwezig.

Ook de tevredenheid van studenten over begeleidingsmogelijkheden wisselt. Een meerderheid van de studenten is (zeer) tevreden over voorzieningen zoals persoonlijke begeleiders en (extra) studieloopbaanbegeleiding: respectievelijk 77 procent en 69 procent. Andere voorzieningen op het gebied van begeleiding voldoen veel minder aan de verwachtingen. Slechts een minderheid van de dyslexiestudenten (47 procent) is tevreden over begeleiding bij dyslexie. Ook begeleiding naar werk scoort relatief slecht: 48 procent van de studenten met een beperking is daar (zeer) tevreden over.

Opmerkelijk positief is dat veel studenten met een beperking (86 procent) vinden dat de eigen instelling hun dezelfde kansen op succes biedt als andere studenten. Uit analyses van het Risbo/SEOR blijkt echter dat er een significant verschil is met studenten zonder functiebeperking: studenten zonder beperking ervaren minder verschil in kansen tussen henzelf en andere studenten dan de studenten met een beperking. Ook is de mening van de student afhankelijk van het soort beperking (Severiens et al. 2009).

Begeleiding - Start van de studie
Een intakegesprek aan het begin van de studie is een belangrijk hulpmiddel om te voorkomen dat een student onnodige obstakels ondervindt. Van de studenten die bij inschrijving konden aangeven dat zij een beperking hebben (een vijfde deel, zie paragraaf 4.3), zegt 63 procent te zijn uitgenodigd voor een gesprek. Dit betekent dat slechts met een klein deel van de studenten met een beperking een intakegesprek wordt gevoerd bij de start van de studie op initiatief van de instelling. Daarnaast nemen studenten zelf het initiatief tot een gesprek; vaak gebeurt dat wanneer de functiebeperking een probleem wordt en/of van invloed is op de studievoortgang (Severiens et al. 2009). Uit analyses van Risbo/SEOR blijkt dat uiteindelijk circa één op de drie eerstejaarsstudenten met een functiebeperking een gesprek voert met een medewerker van de instelling. De gegevens dateren van het voorjaar van 2008; sommige instellingen gaven aan dat het aantal intakegesprekken in het afgelopen jaar is gestegen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer studenten die zich via Studielink aanmelden, kunnen aangeven dat ze belangstelling hebben voor een intakegesprek. Studenten die de NSE hebben ingevuld beoordelen de opvang bij de start van de studie gemiddeld met een 5,8. Een kanttekening daarbij is dat in de NSE zowel eerstejaars- als ouderejaarsstudenten zijn bevraagd, wat tot gevolg heeft dat ook `verouderde' ervaringen worden meegenomen.

Begeleiding - Deskundigheid en begrip
De deskundigheid van docenten en begeleiders ten aanzien van de functiebeperking laat nog te wensen over: slechts 34 procent van de studenten vindt deze deskundigheid goed of zeer goed. Daarnaast zegt een kwart van de studenten dat de deskundigheid verschilt per persoon. De studenten met een

Denk bijvoorbeeld aan studentbuddy's.
De vraag was: `Wat is je mening over de deskundigheid van docenten, mentoren, decanen en andere instellingsmedewerkers met betrekking tot jouw functiebeperking?' Rapport Onbelemmerd studeren. 34





beperking die aan de NSE hebben deelgenomen, beoordelen de kennis van docenten en overige medewerkers ('zodat zij op een geschikte wijze met jouw handicap omgaan') gemiddeld met het cijfer 5,9. Het verspreiden binnen de organisatie van kennis over studeren met een beperking wordt door de instellingen als een lastige maar zeer noodzakelijke opgave ervaren, zo blijkt uit de gesprekken die de inspectie heeft gevoerd.

Kennis over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de functiebeperking hangt bovendien nauw samen met begrip. Over de mate waarin docenten en andere medewerkers begrip tonen zijn de NSE-studenten redelijk tevreden; gemiddeld wordt dit met een 6,7 beoordeeld. De eerstejaarsstudenten uit het Risbo/SEOR-onderzoek zijn kritischer: een minderheid van de studenten (38 procent) antwoordt `ja' op de vraag: `Voel je je voldoende gesteund en geholpen door docenten, mentoren, decanen en andere instellingsmedewerkers?'

Begeleiding - Verschillen tussen instellingen
Zoals eerder opgemerkt zijn op aspectniveau nauwelijks verschillen waar te nemen tussen hbo en wo of gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde hogescholen (tabel 5.2a). Op het niveau van de afzonderlijke voorzieningen zijn die er wel. Het hbo kent meer (extra) studieloopbaanbegeleiding dan de universiteiten, aldus respectievelijk 60 procent en 42 procent van de studenten. De niet- gesubsidieerde instellingen bieden volgens de studenten meer begeleidingsmogelijkheden aan: begeleiding bij psychische belemmeringen, persoonlijke begeleiders en begeleiding naar werk (tabel 5.3a). Wellicht hangt dit samen met het gegeven dat de niet-gesubsidieerde instellingen vaak relatief klein zijn, waardoor lijnen korter zijn en meer ruimte is voor individuele aandacht. Daar staat tegenover dat studenten van niet-gesubsidieerde hogescholen naar eigen zeggen minder vaak worden uitgenodigd voor een gesprek. Ongeveer een vijfde deel van de studenten zegt bij inschrijving te hebben kunnen aangeven een beperking te hebben (zie bijlage I). Van deze groep zegt 63 procent van de studenten van gesubsidieerde instellingen te zijn uitgenodigd voor een gesprek; bij de niet-gesubsidieerde instellingen ligt dat percentage op 43 procent.

Tabel 5.3a Verschillen tussen gesubsidieerd en niet-gesubsidieerd hbo (percentages)
hbo Voorziening hbo geen subsidie subsidie

Uitgenodigd voor gesprek over functiebeperking 63 43 Begeleiding bij psychische belemmeringen 40 54 Persoonlijke begeleiders 27 45 Begeleiding naar werk 32 50 Mentoren om te helpen bij het maken van lessen 41 55 (Bron: Risbo/SEOR/Inspectie van het Onderwijs)

Curriculum, stage en toetsing
Aanpassingsmogelijkheden van curriculum, stage of toetsing worden nog maar mondjesmaat aangeboden, afgaande op de resultaten van de Risbo/SEOR- enquête. Een aantal voorzieningen wordt volgens minder dan een vijfde deel van de studenten aangeboden. Dat geldt bijvoorbeeld voor opgeknipte stages (13 procent), een andere inhoud van curriculumonderdelen (20 procent), alternatieve toetsvormen (16 procent), een op de individuele mogelijkheden afgestemde tentamenplanning (14 procent) of aangepaste opdrachten (13 procent). Een uitzondering vormt de voorziening `extra tijd bij tentamens/examens', die relatief vaak wordt genoemd (69 procent van de Rapport Onbelemmerd studeren. 35





studenten) en die leidt tot tevredenheid bij driekwart van de studenten die er gebruik van maken. Studenten met een beperking die de NSE hebben ingevuld, beoordelen de geboden aanpassingen van curriculum, stage en toetsing gemiddeld met een voldoende (6,1).

Evenals bij de overige genoemde aspecten zijn in de Risbo/SEOR-gegevens vrijwel geen verschillen te zien tussen hbo en wo of tussen instellingen met en zonder subsidie. Een uitzondering vormt de voorziening `bijzondere tentamenvoorzieningen (bijvoorbeeld aparte ruimte, afwijkingen van organisatorische regels bijvoorbeeld met betrekking tot toiletgang), die volgens wo-studenten veel vaker wordt aangeboden (43 procent) dan volgens hbo- studenten (25 procent). Een persoonlijk tijd- en examenschema (bijvoorbeeld aanwezigheidsplicht, op tijd aanwezig zijn, individueel rooster) is in het hbo meer gangbaar: respectievelijk 44 procent van de hbo- en 30 procent van de wo-studenten geeft aan dat deze voorziening bestaat.

Uit het documentonderzoek en de gesprekken die de inspectie heeft gevoerd met vertegenwoordigers van instellingen, blijkt dat er grote verschillen zijn tussen instellingen, faculteiten en opleidingen. Bij de ene opleiding zijn zaken goed geregeld, bij een andere moet de student zelf veel inspanningen verrichten of lang wachten om de gewenste voorzieningen te verkrijgen. Het is in de praktijk vaak niet duidelijk wie de regie voert over het verkrijgen van voorzieningen, wie beslist en welke termijnen worden gehanteerd (zie hoofdstuk 6). Ook de manier waarop examencommissies opereren kan sterk verschillen binnen een (grote) instelling; verschillen in kennis en werkwijze kunnen ertoe leiden dat in vergelijkbare gevallen verschillend wordt beslist.

5.4 Conclusies

Aanwezigheid van voorzieningen en faciliteiten
Veel voorzieningen die bedoeld zijn voor studenten met een functiebeperking, worden niet breed aangeboden of zijn niet bekend bij de doelgroep. Eerstejaarsstudenten die extra tijd nodig hebben voor tentamens of examens kunnen vaak een beroep doen op deze voorziening, maar meer op maat gesneden aanpassingen in het curriculum zijn weinig ingeburgerd. Mogelijk zijn voorzieningen wel aanwezig op instellingen of opleidingen, maar zijn studenten er niet mee bekend. In dat geval is betere voorlichting nodig, zodat voorzieningen optimaal gebruikt kunnen worden. Zodra studenten de weg vinden naar benodigde voorzieningen, oordelen ze er overwegend positief over.

Uit de enquête blijkt op hoofdlijnen geen verschil te bestaan tussen universiteiten, gesubsidieerde hogescholen en niet-gesubsidieerde hogescholen. Verschillen zijn er wel op het niveau van de afzonderlijke instellingen, faculteiten en opleidingen, zo blijkt uit het documentonderzoek en de gesprekken die de inspectie heeft gevoerd met vertegenwoordigers van instellingen. Bij sommige opleidingen voelen studenten met een beperking zich goed ondersteund, bij andere opleidingen moeten studenten nog veel energie steken in het verkrijgen van de gewenste voorzieningen.

Toegankelijkheid van gebouwen en websites
De algemene fysieke toegankelijkheid laat nog te wensen over. Slechts een derde deel van de studenten zegt dat voorzieningen voor een goede toegankelijkheid aanwezig zijn binnen de eigen instelling. Het gaat daarbij om gebouwen en onderwijsruimtes, maar ook om faciliteiten die het studeren met een beperking mogelijk maken, zoals aangepaste apparatuur en technologie. Wat betreft de toegankelijkheid van gebouwen valt nog winst te behalen. Slechts een enkel onderwijsgebouw beschikt over het Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS). De inspectie is van mening dat het streven zou Rapport Onbelemmerd studeren. 36





moeten zijn om gebouwen optimaal toegankelijk te maken; onderwijsgebouwen zouden waar mogelijk moeten voldoen aan de richtlijnen van het ITS. De digitale toegankelijkheid is evenmin op orde: geen enkele website of digitale leeromgeving voldoet aan de ijkpunten voor goede toegankelijkheid die zijn geformuleerd voor het Waarmerk drempelvrij.nl. Dit is zorgelijk, omdat ICT en digitale communicatie een vanzelfsprekend onderdeel vormen van het onderwijsproces.

Begeleiding en intake
Een intakegesprek is een belangrijk hulpmiddel voor een goed studieverloop. Tijdens dit gesprek kunnen mogelijke obstakels worden besproken en afspraken worden gemaakt over aanpassingen of studiehulpmiddelen. Instellingen kunnen actiever gebruik maken van dit middel dan nu gebeurt. Volgens gegevens van Risbo/SEOR wordt met ongeveer een derde deel van de eerstejaarsstudenten met een functiebeperking een intakegesprek gevoerd, in het merendeel van de gevallen op initiatief van de student zelf. Ook de meeste begeleidingsmogelijkheden worden nog weinig aangeboden of zijn weinig bekend. Over een algemene voorziening als (extra) studieloopbaanbegeleiding is driekwart van de gebruikers tevreden, maar slechts een minderheid van de betreffende studenten is tevreden over meer specifieke begeleidingsvormen als begeleiding bij dyslexie en begeleiding naar werk.

Deskundigheid bevorderen
De deskundigheid van docenten, mentoren, decanen en andere instellingsmedewerkers ten aanzien van de functiebeperking is veelal onvoldoende. Slechts een derde van de door Risbo/SEOR ondervraagde studenten vindt deze deskundigheid (zeer) goed; daarnaast zegt een kwart van de studenten dat de deskundigheid verschilt per persoon. Het gebrek aan kennis op de werkvloer over studeren met een functiebeperking is zorgelijk. Kennis en deskundigheid zijn niet alleen van belang voor goede begeleiding, maar zijn ook cruciaal voor een goed afgewogen beslissing over aanpassingen, bijvoorbeeld door een examencommissie. Examencommissies zijn autonoom in hun beslissingen, maar wanneer verschillen in kennis en werkwijze ertoe leiden dat in vergelijkbare gevallen verschillend wordt beslist, is dat een ongewenste situatie. Dit geldt temeer wanneer studenten die van opleiding wisselen of een vak willen volgen bij een andere opleiding, te maken krijgen met een andere examencommissie die wellicht andere keuzes maakt. Het is belangrijk dat binnen instellingen het gesprek wordt aangegaan over grenzen en dilemma's: wanneer is een aanpassing van curriculum of toetsing een gerechtvaardigd hulpmiddel, wanneer raakt het de vereiste competenties en het niveau? Deze discussie dient te worden gevoerd vanuit kennis over de studie en het beroep, maar evenzeer over de mogelijkheden en onmogelijkheden die de beperking met zich meebrengt.
Rapport Onbelemmerd studeren. 37





Rapport Onbelemmerd studeren. 38





6 Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit

6.1 Inleiding

Studenten met een beperking moeten erop kunnen rekenen dat de voorzieningen die zij nodig hebben beschikbaar zijn en voldoende kwaliteit hebben. Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit van voorzieningen zijn daarom in dit onderzoek een belangrijk aandachtspunt. In het referentiekader zijn de eisen die de inspectie hieraan stelt, beschreven (aspect 6): a. De instelling heeft haar visie, beleid en doelstellingen geformuleerd; het beleid stimuleert onder meer positieve beeldvorming en begrip; de continuïteit van beleid is gewaarborgd via de inzet van mensen en middelen. b. De deskundigheid van docenten en medewerkers ten aanzien van studeren met een functiebeperking wordt actief bevorderd. c. Er zijn heldere procedures voor hulp aan studenten met een functiebeperking; taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd en duidelijk.
d. De kwaliteit van de voorzieningen wordt regelmatig geëvalueerd onder, in ieder geval, studenten; evaluatiegegevens worden gebruikt voor verdere verbetering van het voorzieningenniveau.
e. Er zijn voorzieningen voor de financiële ondersteuning van studenten in bijzondere omstandigheden: ziekte of zwangerschap. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornissen (art. 7.51 WHW). f. De instelling legt in het studentenstatuut vast hoe in bovenstaande punten (aspecten 1 tot en met 5) is voorzien; artikel 7.13 lid 2 ad m van de WHW is daarvan vanzelfsprekend onderdeel.

6.2 Onderzoeksmethode

Het aspect `waarborgen voor kwaliteit en continuïteit' is onderzocht aan de hand van een steekproef van 23 instellingen (zie hoofdstuk 2). De eerste vier criteria (a t/m d) zijn beoordeeld aan de hand van opgevraagde (beleids)documenten.

Ad a
Elementen voor de beoordeling zijn: heeft de instelling visie, beleid en doelstellingen geformuleerd, wat is de status ervan (is het staand beleid, goedgekeurd door het College van Bestuur, is het recent aangepast?), zijn de geformuleerde doelen duidelijk en uitvoerbaar? Bij de beoordeling van inzet van mensen en middelen ligt het accent op de structurele inzet in het primaire proces, en niet op de tijdelijke inzet van mensen en middelen ten behoeve van de projecten die zijn uitgevoerd in het kader van de subsidie.

Ad b
Elementen voor de beoordeling zijn: wordt er (regelmatig) scholing georganiseerd voor (groepen) medewerkers, is er ook in de toekomst aandacht voor deskundigheidsbevordering (is er bijvoorbeeld een scholingsplan), is informatie voor medewerkers ook passief beschikbaar (bijv via de website of handleidingen)?

Ad c
Elementen voor de beoordeling zijn: welke procedurebeschrijvingen of protocollen zijn er, worden taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van

Volgens artikel 7.13 lid 2 ad m van de WHW dient de instelling in de OER te regelen: `de wijze waarop lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten redelijkerwijs in de gelegenheid worden gesteld de tentamens af te leggen'. Rapport Onbelemmerd studeren. 39





betrokken medewerkers (zoals begeleiders, examencommissie, mederwerkers facilitaire diensten) daarin duidelijk beschreven, zijn er plannen voor (aanvullende) procedurebeschrijvingen?

Ad d
Elementen voor de beoordeling zijn: zijn of worden er regelmatig evaluaties uitgevoerd onder studenten (bijvoorbeeld via enquetes of een vaste klankbordgroep), wordt ook de mening van medewerkers gepeild en hoe stuctureel gebeurt dit, gebruikt de instelling de resultaten van vorig evaluatieonderzoek voor haar beleid?

6.3 Resultaten van het documentonderzoek

Tabel 6.3a Aantal instellingen met beoordeling voldoende

Waarborgen voor kwaliteit en totaal wo hbo hbo hbo continuïteit n=23 n=7 n=16 sub- geen sidie sub- n=10 sidie n=6 Voldoende op alle 4 criteria 8 2 6 6 0 Visie, beleid, doelstel & continuïteit
beschreven? 13 4 9 7 2 Deskundigheidsbevordering geregeld? 17 6 11 9 2 Procedures en TBV uitgewerkt? 18 5 13 10 3 Wordt er geëvalueerd? 11 4 7 7 0 (Bron: Inspectie van het Onderwijs)

Zoals tabel 6.3a toont, voldoen acht van de 23 onderzochte instellingen op alle punten aan de eisen die de inspectie stelt aan waarborgen voor kwaliteit en continuïteit. Het gaat daarbij om twee van de zeven universiteiten en zes van de zestien hbo-instellingen.

Voor de onderliggende indicatoren (beleid, deskundigheidsbevordering, procedures voor hulp aan studenten en evaluatie) verschilt het beeld. Driekwart van de onderzochte instellingen heeft procedures voor hulp aan studenten met een functiebeperking beschreven of heeft daarmee een start gemaakt. Bijna evenveel instellingen bevorderen actief de deskundigheid van docenten en medewerkers ten aanzien van studeren met een functiebeperking. Bij ruim de helft van de instellingen beoordeelt de inspectie het beleid en de waarborgen voor continuïteit daarvan als voldoende. De overige instellingen hebben geen structureel en uitvoerbaar beleid geformuleerd. Bij analyse van de documenten viel het de inspectie op dat er grote verschillen zijn in probleemverkenning en ­ besef; de kwaliteit van beleidsstukken verschilt fors per instelling. Vooral op het onderdeel `evaluatie' moet nog veel gebeuren: minder dan de helft van de instellingen evalueert de kwaliteit van de voorzieningen voor studenten met een beperking. Eén instelling scoort onvoldoende op alle vier de onderzochte criteria.

6.4 Verschillen tussen instellingen met en zonder subsidsie

De uitkomsten van het documentonderzoek laten duidelijke verschillen zien tussen instellingen die subsidie hebben aangevraagd en instellingen die dat niet hebben gedaan. De inspectie heeft zes instellingen onderzocht die deze subsidie niet hebben aangevraagd: veelal kleine instellingen, allen hbo. Geen van deze zes instellingen voldoet op alle punten aan de eisen die de inspectie stelt aan waarborgen voor kwaliteit en continuïteit. Op de onderliggende criteria voldoet Rapport Onbelemmerd studeren. 40





respectievelijk een derde deel (beleid en deskundigheidsbevordering), de helft (procedures voor hulp aan studenten) en geen (evaluatie) van de instellingen aan de inspectie-eisen. De onderzochte instellingen die geen subsidie hebben aangevraagd kennen dus duidelijk minder waarborgen voor kwaliteit en continuïteit dan de gesubsidieerde hbo-instellingen uit de steekproef. Het is niet mogelijk om een causaal verband te leggen tussen de prestaties van de instellingen en de subsidie die door OCW is verstrekt in het kader van het plan van aanpak: de inspectie is niet op instellingsniveau nagegaan wat de bijdrage van de subsidie is geweest. Op basis van de gesprekken en het documentonderzoek heeft de inspectie echter de indruk dat de subsidie heeft bijgedragen aan versterking van het beleid op centraal niveau.

6.5 Conclusies

Slechts een derde deel van de onderzochte instellingen voldoet op alle onderzochte criteria aan de eisen die de inspectie stelt aan waarborgen voor kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Daarbij zijn verschillen waarneembaar tussen instellingen die subsidie hebben gekregen en instellingen die deze subsidie niet hebben aangevraagd: van deze laatste groep voldoet geen enkele instelling op alle punten aan de eisen van de inspectie.

Slechts de helft van alle onderzochte instellingen heeft beleid geformuleerd. Positief is dat bij het merendeel van de instellingen die subsidie hebben ontvangen procedures zijn beschreven voor hulp aan studenten met een functiebeperking (vijf van de zeven universiteiten, alle gesubsidieerde hogescholen). Ook de deskundigheid van medewerkers ten aanzien van studeren met een functiebeperking wordt door het merendeel van de gesubsidieerde instellingen bevorderd (zes van de zeven wo-instellingen, negen van de tien hbo-instellingen). De effecten hiervan zijn echter nog niet zichtbaar: studenten ervaren nog forse verschillen tussen opleidingen en instellingen en zijn ontevreden over de kennis van docenten en andere medewerkers over studeren met een beperking. Vooral op het onderdeel `evaluatie' moet nog veel gebeuren. Minder dan de helft van alle de onderzochte instellingen peilt structureel de mening van studenten met een beperking of van betrokken medewerkers. Daarbij zijn verschillen te zien tussen de onderzochte universiteiten, gesubsidieerde hogescholen en niet-gesubsideerde hogescholen.

De onderzochte instellingen die geen subsidie hebben aangevraagd, hebben minder waarborgen voor kwaliteit en continuïteit dan de gesubsidieerde hbo- instellingen uit de steekproef. Hoewel het hierbij meestal gaat om kleine instellingen met korte lijnen, is de inspectie van oordeel dat ook hier waarborgen voor kwaliteit en continuïteit van belang zijn. Dit geldt temeer daar studenten van deze instellingen niet méér tevreden zijn over het aanbod en de kwaliteit van voorzieningen dan studenten van overige instellingen. Beleid, heldere procedures, deskundigheidsbevordering en evaluatie-activiteiten faciliteren de medewerkers van een instelling om eenduidige en goede hulp aan studenten met een functiebeperking te leveren.
Rapport Onbelemmerd studeren. 41





Rapport Onbelemmerd studeren. 42





LITERATUUR

Broek, A. van den e.a. (2008a) Studieuitval in het hoger onderwijs; achtergrond en oorzaken. Nijmegen: ResearchNed

Broek, A. van den e.a. (2008b) Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2007. Beleidsgerichte studies Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek 135. Den Haag : OCW, 2009

Dekker, A. & Velleman, E. (ed.) (2006), Meer Weten? Klik Hier!; een onderzoek naar de toegankelijkheid van internetsites en studie-informatiesystemen in het hoger onderwijs, Zeist: Stichting Bartiméus Accessibility.

Inspectie van het Onderwijs (2004), Studeren met een Functiebeperking; Een onderzoek naar de positie van studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs, Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Inspectie van het Onderwijs (2009). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2007/2008. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Landelijk Bureau Toegankelijkheid (z.j.), Quick Scan; gebouwen in het hoger onderwijs, Amsterdam: Landelijk Bureau Toegankelijkheid.

Plemper, E.M.T. (2005), Studeren met een handicap in 2005: belemmeringen van studenten met een lichamelijke beperking, psychische klachten of dyslexie in het hoger onderwijs; achtergronden en oorzaken. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Severiens, S., Rezai, S., Wolff, R., Koning, J. de, Gravesteijn, J., Tanis, O. & Beretty, T. (2009), Studeren met een functiebeperking; Resultaten van een onderzoek onder eerstejaars studenten, Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Studentenmonitor 2008. www.studentenmonitor.nl, rapportage 2008

Wijngaart, M. van den (2007), De toegankelijkheid van het beroepsonderwijs voor gehandicapten en chronisch zieken, Nijmegen: ITS, Radboud Universiteit Nijmegen.
Rapport Onbelemmerd studeren. 43





Rapport Onbelemmerd studeren. 44





BIJLAGE I

Resultaten van de Risbo/SEOR-enquête onder eerstejaarsstudenten, vertaald naar het referentiekader

Om een indruk te krijgen van de voorzieningen die in de dagelijkse onderwijspraktijk worden geboden aan studenten met een functiebeperking, heeft de inspectie gebruik gemaakt van onderzoeksresultaten van het Risbo/SEOR. Het Risbo/SEOR heeft 1.500 eerstejaarsstudenten met een beperking van bekostigde instellingen ondervraagd in het voorjaar van 2008. De studenten zijn benaderd via een selectie van negentien instellingen en via de IB- Groep. In haar eigen onderzoek gaat Risbo/SEOR alleen in op studenten die via instellingen zijn benaderd, de inspectie heeft voor volledigheid ook gebruik gemaakt van gegevens van de studenten die via de IB-Groep zijn benaderd.

De vragen uit het Risbo/SEOR-onderzoek zijn door de inspectie geordend naar de aspecten 1 t/m 5 van het referentiekader, daarbij is een inhoudelijke afweging gemaakt. In deze bijlage worden per aspect de onderliggende vragen getoond. Binnen elk aspect zijn de vragen ingedeeld in twee onderdelen, namelijk de mate waarin de benodigde voorzieningen volgens studenten aanwezig zijn en de tevredenheid van studenten over de voorzieningen.

Gegevens over het aanbod van voorzieningen zijn gebaseerd op de vraag of diverse voorzieningen volgens studenten worden aangeboden door de instelling. Hierop kon men bevestigend of ontkennend antwoorden. Deze vraag is alleen voorgelegd aan studenten die eerder in de vragenlijst hebben aangegeven die voorzieningen voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben. Een kanttekening daarbij is, dat het op grond van de beschikbare gegevens niet mogelijk is om aan te geven welke voorzieningen daadwerkelijk bij de instellingen ­ en daarbinnen de opleidingen ­ aanwezig zijn, mogelijk zijn niet- genoemde voorzieningen wel aanwezig maar onbekend bij de betreffende (eerstejaars)studenten.

Gegevens over tevredenheid zijn gebaseerd op vragen over de mate waarin studenten tevreden zijn over de voorzieningen die worden aangeboden. Het gaat daarbij alleen om studenten die hebben aangegeven de betreffende voorziening te gebruiken. De antwoordcategorieën variëren op een vijfpuntschaal van zeer ontevreden tot zeer tevreden. De inspectie heeft hier drie categorieën van gemaakt (ontevreden, neutraal en tevreden); de laatste categorie is als uitgangspunt genomen voor de analyses.

Per aspect heeft de inspectie voor aanbod en tevredenheid gemiddelden berekend over de onderliggende vragen. De gemiddelden zijn gewogen naar het aantal studenten dat de betreffende vraag heeft ingevuld, zodat voorzieningen voor een kleine groep studenten niet onevenredig zwaar worden meegeteld. In de analyses is onderscheid gemaakt tussen hogescholen en universiteiten en waar mogelijk tussen hogescholen die wel en geen subsidie hebben gekregen van OCW in het kader van het plan van aanpak.


1. INFORMATIEVOORZIENING

Aanbod van voorzieningen, uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaars dat aangeeft of een voorziening wordt aangeboden binnen de eigen instelling. Het gaat om studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben.

Rapport Onbelemmerd studeren. 45





INFORMATIEVOORZIENING: AANBOD Respons Totaal wo hbo op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 41 48 38 Mogelijk om beperking vooraf kenbaar te 1609 maken 19 14 22 Voorlichting over mogelijkheid gesprek 1528 53 60 49 Aanbod handboek met mogelijkheden 293 12 7 14 Aanbod digitale helpdesk 279 15 15 15 Aanbod fysieke helpdesk 225 20 19 21

Tevredenheid over voorzieningen ­ waar mogelijk uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaarsstudenten dat tevreden is over de betreffende voorziening. Het gaat om studenten die hebben aangeven de betreffende voorziening te gebruiken.

INFORMATIEVOORZIENING: TEVREDENHEID Respons Totaal wo hbo op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 32 35 31 Informatie over studeren met fb (zeer) goed 1514 42 45 40 Voldoende initiatief van instelling mbt. 1502 Inlichten 22 23 22 Voldoende voorlichting mbt route 1498 voorzieningen 25 28 23

Aanbod van voorzieningen, alleen hbo
Verschillen tussen wel- en niet gesubsidieerde hogescholen

INFORMATIEVOORZIENING: AANBOD Respons hbo met hbo op hele subsidie zonder vraag in subsidie hbo Gewogen gemiddelde 41 29 Mogelijk om beperking vooraf kenbaar te 238 22 18 maken
Voorlichting over mogelijkheid gesprek 1028 51 38 Aanbod handboek met mogelijkheden 204 13 19

INFORMATIEVOORZIENING: TEVREDENHEID Respons hbo met hbo op vraag subsidie zonder in hbo subsidie Gewogen gemiddelde 32 24 Informatie over studeren met fb (zeer) goed 40 42 28 Voldoende initiatief van instelling mbt. 1008 22 19 inlichten
Voldoende voorlichting mbt route 745 24 21 voorzieningen

Rapport Onbelemmerd studeren. 46





Informatievoorziening aanbod
Vraag 54: `Kon je voordat je studie begon, toen je je ging inschrijven, aan je hogeschool of universiteit kenbaar maken dat je een functiebeperking hebt?' Genoemd percentage: alle studenten die `ja' zeggen (hetzij via studielink, hetzij op andere wijze).

Vraag 61: `Gaf de hogeschool of universiteit toen je met je studie begon voorlichting waaruit bleek dat je een gesprek met iemand van de instelling kon krijgen als je een functiebeperking hebt?'. Genoemd percentage: alle studenten die `ja' zeggen (voorlichting kan automatisch verkregen zijn of voorlichting kan men zelf hebben moeten opzoeken).

Vraag 73: `Welk van de onderstaande activiteit(en)/voorziening(en) worden door jouw instelling uitgevoerd/aangeboden?'. Percentages: alle studenten die eerder hebben aangegeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben, en bij onderstaande voorziening `ja' hebben gekozen.
· Handboek met mogelijkheden voor personen met een gezondheidsprobleem

· Digitale helpdesk, speciaal voor studenten met een functiebeperking
· Fysieke helpdesk, speciaal voor studenten met een functiebeperking

Informatievoorziening tevredenheid
Vraag 67: `Wat vind je van de informatie die je hogeschool of univesiteit beschikbaar stelt over studeren met een functiebeperking?'. Genoemd percentage: alle studenten die `heel goed' of `goed' hebben geantwoord.

Bij vraag 68: zijn twee stellingen gebruikt die aan studenten zijn voorgelegd over de wijze waarop de hogeschool of universiteit de student in het begin van de studie als student met een functiebeperking heeft voorgelicht. De stellingen zijn:

· `De instelling heeft voldoende initiatief genomen om mij in te lichten over mogelijke hulp/voorzieningen'.

· `De instelling geeft voldoende voorlichting over hoe je aan de hulp/voorzieningen kunt komen die je nodig hebt'. Genoemde percentages: alle studenten die hebben geantwoord dat ze het er gedeeltelijk of geheel mee eens zijn.

Vraag 115: `Ben je tevreden of ontevreden over de
activiteit(en)/voorziening(en) waarvan je gebruik maakt?'. Genoemde percentages: alle studenten die eerder hebben aangegeven de betreffende voorziening nodig te hebben én te gebruiken, en bij onderstaande voorzieningen `zeer tevreden' of `tamelijk tevreden' hebben geantwoord.
· Handboek met mogelijkheden voor personen met een gezondheidsprobleem

· Digitale helpdesk, speciaal voor studenten met een functiebeperking
· Fysieke helpdesk, speciaal voor studenten met een functiebeperking


2. FYSIEKE TOEGANKELIJKHEID

Aanbod van voorzieningen, uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaars dat aangeeft of een voorziening wordt aangeboden binnen de eigen instelling. Het gaat om studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben.

Rapport Onbelemmerd studeren. 47





FYSIEKE TOEGANKELIJKHEID: AANBOD Respons Totaal wo hbo op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 36 37 37 Digitale leeromgeving 562 41 43 40 Aangepaste apparatuur en technologie 257 31 30 32 Voorzieningen voor goede toegankelijkheid 251 46 46 46 Rustruimte 449 33 31 33 Tolken/vertalers gebarentaal 124 12 2 17 Tolken/ omzetters gesproken taal 139 17 10 19 Voorlezers, notitiemakers of schrijfassistenten 203 15 7 19 Vergrootte letters 311 45 43 46 Gesproken boeken 230 13 9 16

Tevredenheid over voorzieningen ­ waar mogelijk uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaarsstudenten dat tevreden is over de betreffende voorziening. Het gaat om studenten die hebben aangeven de betreffende voorziening te gebruiken.

FYSIEKE TOEGANKELIJKHEID: TEVREDENHEID Respons Totaal wo hbo op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 67 (Zeer) tevreden over digitale leeromgeving 120 71 80 66 (Zeer) tevr over voorzieningen goede toegank. 35 54 (Zeer) tevreden over rustruimte 77 57 (Zeer) tevreden over vergrootte letters 81 74

Aanbod van voorzieningen, alleen hbo
Verschillen tussen wel- en niet gesubsidieerde hogescholen Over de tevredenheid over fysieke toegankelijkheid zijn geen betrouwbare gegevens beschikbaar op het niveau van de groep wel- en niet-gesubsidieerde hogescholen.

FYSIEKE TOEGANKELIJKHEID: AANBOD Respons hbo met hbo op vraag subsidie zonder in hbo subsidie Gewogen gemiddelde 39 42 Digitale leeromgeving 382 39 44 Rustruimte 310 34 28 Vergrootte letters 217 45 49

Fysieke toegankelijkheid aanbod
Vraag 73: `Welk van de onderstaande deze activiteit(en) / voorziening(en) door jouw instelling uitgevoerd / aangeboden?' Percentages: alle studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben, en bij onderstaande voorziening `ja' hebben gekozen.
· Digitale leeromgeving (inrichting van vak zodanig dat studenten met een functiebeperking optimaal kunnen leren)

· Aangepaste apparatuur en technologie
Rapport Onbelemmerd studeren. 48






· Voorzieningen voor goede toegankelijkheid
· Rustruimte

· Tolken / vertalers gebarentaal

· Tolken / omzetters gesproken taal

· Voorlezers, notitiemakers of schrijfassistenten
· Vergrootte letters

· Gesproken leerboeken

Fysieke toegankelijkheid tevredenheid
Vraag 115: `Ben je tevreden of ontevreden over de activiteit(en) / voorziening(en) waarvan je gebruik maakt?' Percentages: alle studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening te gebruiken, en bij onderstaande voorziening voor `zeer tevreden' of `tamelijk tevreden' hebben gekozen.

· Digitale leeromgeving (inrichting van vak zodanig dat studenten met een functiebeperking optimaal kunnen leren)

· Voorzieningen voor goede toegankelijkheid
· Rustruimte

· Vergrootte letters


3. BEGELEIDING

Aanbod van voorzieningen, uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaars dat aangeeft of een voorziening wordt aangeboden binnen de eigen instelling. Het gaat om studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben.

BEGELEIDING: AANBOD Respons Totaal wo hbo op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 44 43 45 Uitgenodigd voor gesprek over de functiebeperking 361 63 76 60 Uitgenodigd bij aanvang van de studie 228 50 52 48 Studieloopbaanbegeleiding (extra) 694 54 42 60 Mentoren om te helpen bij het maken van lessen 447 42 41 43 Begeleiding bij psychische belemmeringen 526 44 47 42 Begeleiding bij dyslexie 461 37 39 36 Lotgenotengroep 252 18 16 19 Persoonlijke begeleiders 380 28 25 29 Begeleiding naar integratie-instanties 165 21 15 24 Digitale aanvraagprocedure voor voorzieningen 252 20 12 24 Papieren aanvraagprocedure voor voorzieningen 216 28 18 33 Begeleiding naar werk 411 32 28 34

Tevredenheid over voorzieningen ­ waar mogelijk uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaarsstudenten dat tevreden is over de betreffende voorziening. Het gaat om studenten die hebben aangeven de betreffende voorziening te gebruiken.
Rapport Onbelemmerd studeren. 49





BEGELEIDING: TEVREDENHEID Respons Totaal wo hbo op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 71 67 71 Voelt zich geheel opgenomen in de gemeenschap 1425 85 83 86 Ervaart zelfde kansen als andere studenten 1386 86 85 86 Voldoende gesteund en geholpen door medewerkers 1212 38 33 40 (Zeer) tevreden over studieloopbaanbegeleiding 173 69 (Zeer) tevreden over hulp bij maken van lessen 73 67 (Zeer) tevreden over begeleiding bij psych. belem. 55 56 (Zeer) tevreden over begeleiding bij dyslexie 38 47 (Zeer) tevreden over persoonlijke begeleiders 35 77 (Zeer) tevreden over begeleiding naar werk 37 49 (Zeer) positief over deskundigheid medewerkers 1209 34 29 37

Aanbod van voorzieningen, alleen hbo
Verschillen tussen wel- en niet gesubsidieerde hogescholen

BEGELEIDING: AANBOD Respons hbo met hbo op vraag subsidie zonder in hbo subsidie Gewogen gemiddelde 48 50 Uitgenodigd voor gesprek over de functiebeperking 278 63 43 Studieloopbaanbegeleiding (extra) 479 60 57 Mentoren om te helpen bij het maken van lessen 312 41 55 Begeleiding bij psychische belemmeringen 360 40 54 Begeleiding bij dyslexie 324 35 38 Persoonlijke begeleiders 272 27 45 Begeleiding naar werk 288 32 50

BEGELEIDING: TEVREDENHEID Respons hbo met hbo op subsidie zonder vraag in subsidie hbo Gewogen gemiddelde 73 72 Voelt zich geheel opgenomen in de gemeenschap 956 86 81 Ervaart zelfde kansen als andere studenten 931 86 85 Voldoende gesteund en geholpen door medewerkers 793 39 46 (Zeer) positief over deskundigheid medewerkers 791 36 37

Begeleiding aanbod
Vraag 57: `Ben je uitgenodigd voor een gesprek over je functiebeperking met iemand van de hogeschool of universiteit?' Genoemd percentage: alle studenten die `ja' zeggen. Deze vraag is alleen beantwoord door studenten die zowel `ja' hebben geantwoord op de vraag: `kon je voordat je met de studie begon, toen je je ging inschrijven, aan je hogeschool of universiteit kenbaar maken dat je een functiebeperking hebt?' als op de vervolgvraag: `heb je van deze Rapport Onbelemmerd studeren. 50





mogelijkheid gebruik gemaakt om de hogeschool of universiteit kenbaar te maken dat je functiebeperking hebt?'.

Vraag 58: `Wanneer ben je uitgenodigd?' Percentage: alle studenten die antwoorden `meteen bij aanvang van mijn studie'.

Vraag 73: `Welk van de onderstaande deze activiteit(en) / voorziening(en) door jouw instelling uitgevoerd / aangeboden?' Percentages: alle studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben, en bij onderstaande voorziening `ja' hebben gekozen.
· Studieloopbaanbegeleiding (extra voor studenten met een functiebeperking)

· Mentoren (of andere medewerkers van de hogeschool of universiteit) om te helpen bij het maken van de lessen

· Begeleiding bij psychische belemmeringen
· Begeleiding bij dyslexie

· Lotgenotengroep

· Persoonlijke begeleiders (bijvoorbeeld ook student-buddy systeem)
· Advies en ondersteuning van integratie-instanties
· Digitaal geformaliseerde aanvraagprocedure voor voorzieningen
· Op papier geformaliseerde aanvraagprocedure voor voorzieningen
· Advies en ondersteuning van begeleiders naar werk (bijvoorbeeld trainingen om zelfbeeld te versterken, sollicitatietraining, beroepentest)

Begeleiding tevredenheid
Vraag 132: `Voel je je opgenomen in de gemeenschap van je hogeschool of universiteit?' Percentage: alle studenten die hebben geantwoord `helemaal' of `gedeeltelijk'.

Vraag 135: `Vind je dat je hogeschool of universiteit jou dezelfde kansen op succes biedt als andere studenten?' Percentage: alle studenten die `ja' hebben geantwoord

Vraag 115: `Ben je tevreden of ontevreden over de activiteit(en) / voorziening(en) waarvan je gebruik maakt?' Percentages: alle studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening te gebruiken, en bij onderstaande voorziening voor `zeer tevreden' of `tamelijk tevreden' hebben gekozen.

· Studieloopbaanbegeleiding (extra voor studenten met een functiebeperking)

· Mentoren (of andere medewerkers van de hogeschool of universiteit) om te helpen bij het maken van de lessen

· Begeleiding bij psychische belemmeringen
· Begeleiding bij dyslexie

· Persoonlijke begeleiders (bijvoorbeeld ook student-buddy systeem)
· Advies en ondersteuning van begeleiders naar werk (bijvoorbeeld trainingen om zelfbeeld te versterken, sollicitatietraining, beroepentest)


4. AANPASSING CURRICULUM EN STAGE

Aanbod van voorzieningen, uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaars dat aangeeft of een voorziening wordt aangeboden binnen de eigen instelling. Het gaat om studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben.

Rapport Onbelemmerd studeren. 51





AANPASSING CURRICULUM EN STAGE: AANBOD Respons Totaal wo hbo op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 31 26 33 Persoonlijk tijd- en examenschema 546 39 30 44 Opgeknipte stages 350 13 10 15 Beschikbaarheid aangepaste onderwijsmaterialen 386 28 28 28 Andere inhoud curriculumonderdelen 286 20 21 19

Tevredenheid over voorzieningen ­ waar mogelijk uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaarsstudenten dat tevreden is over de betreffende voorziening. Het gaat om studenten die hebben aangeven de betreffende voorziening te gebruiken.

AANPASSING CURRICULUM EN STAGE: Respons Totaal wo hbo TEVEDENHEID op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 61 66 60 (Zeer)tevreden over persoonlijk tijd-&examenschema 124 61 66 60

Aanbod van voorzieningen, alleen hbo
Verschillen tussen wel- en niet gesubsidieerde hogescholen Over de tevredenheid over aanpassing van curriculum en stage zijn geen betrouwbare gegevens beschikbaar op het niveau van de groep wel- en niet- gesubsidieerde hogescholen.

AANPASSING CURRICULUM EN STAGE: AANBOD Respons hbo met hbo op vraag subsidie zonder in hbo subsidie Gewogen gemiddelde 35 37 Persoonlijk tijd- en examenschema 362 43 49 Opgeknipte stages 247 14 21 Beschikbaarheid aangepaste onderwijsmaterialen 270 29 23

Aanpassing van curriculum en stage - aanbod
Vraag 73: `Welk van de onderstaande deze activiteit(en) / voorziening(en) door jouw instelling uitgevoerd / aangeboden?' Percentages: alle studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben, en bij onderstaande voorziening `ja' hebben gekozen.
· Persoonlijk tijd- en examenschema (bijvoorbeeld aanwezigheidsplicht, op tijd aanwezig zijn, individueel rooster)

· Opgeknipte stages (stage met kortere dagen, over een langere tijd verspreid)

· Beschikbaarheid van aangepaste onderwijsmaterialen
· Andere inhoud van curriculumonderdelen (bijvoorbeeld aangepaste opdrachten)

Aanpassing van curriculum en stage - tevredenheid
Vraag 115: `Ben je tevreden of ontevreden over de activiteit(en) / voorziening(en) waarvan je gebruik maakt?' Percentages: alle studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening te gebruiken, en bij Rapport Onbelemmerd studeren. 52





onderstaande voorziening voor `zeer tevreden' of `tamelijk tevreden' hebben gekozen.

· Persoonlijk tijd- en examenschema (bijvoorbeeld aanwezigheidsplicht, op tijd aanwezig zijn, individueel rooster)


5. TOETSING

Aanbod van voorzieningen, uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaars dat aangeeft of een voorziening wordt aangeboden binnen de eigen instelling. Het gaat om studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben.

TOETSING: AANBOD Respons Totaal wo hbo op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 50 50 50 Extra tijd bij tentamens/examens 708 69 67 70 Alternatieve toetsvormen 389 16 15 16 Individuele tentamenplanning 379 14 13 15 Dyslexietest 336 21 19 21 Aangepaste opdrachten 260 13 13 14 Bijzondere tentamenvoorzieningen 294 30 43 25

Tevredenheid over voorzieningen ­ waar mogelijk uitgesplitst naar wo en hbo Percentage eerstejaarsstudenten dat tevreden is over de betreffende voorziening. Het gaat om studenten die hebben aangeven de betreffende voorziening te gebruiken.

TOETSING: TEVREDENHEID Respons Totaal wo hbo op hele (%) (%) (%) vraag Gewogen gemiddelde 75 (Zeer) tevreden over extra tijd 280 76 79 75 tentamens/examens
(Zeer) tevreden over bijz. 51 67 tentamenvoorzieningen

Aanbod van voorzieningen, alleen hbo
Verschillen tussen wel- en niet gesubsidieerde hogescholen Over de tevredenheid over aanpassing van toetsing zijn geen betrouwbare gegevens beschikbaar op het niveau van de groep wel- en niet-gesubsidieerde hogescholen.

TOETSING: AANBOD Respons hbo met hbo op vraag subsidie zonder in hbo subsidie Gewogen gemiddelde 56 49 Extra tijd bij tentamens/examens 507 71 63 Alternatieve toetsvormen 287 16 22 Individuele tentamenplanning 259 14 19 Dyslexietest 237 18 38 Rapport Onbelemmerd studeren. 53





Aanpassing van toetsing - aanbod
Vraag 73: `Welk van de onderstaande deze activiteit(en) / voorziening(en) door jouw instelling uitgevoerd / aangeboden?' Percentages: alle studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening voor zichzelf wenselijk te vinden of nodig te hebben, en bij onderstaande voorziening `ja' hebben gekozen.
· Extra tijd bij tentamens / examens

· Alternatieve toetsvormen

· Op individuele mogelijkheden aangepaste tentamenplanning
· Test om dyslexie vast te stellen

· Aangepaste opdrachten

· Bijzondere tentamen / examenvoorzieningen (bijvoorbeeld aparte ruimte, afwijkingen van organisatorische regels bijvoorbeeld met betrekking tot toiletgang)

Aanpassing van toetsing - tevredenheid
Vraag 115: `Ben je tevreden of ontevreden over de activiteit(en) / voorziening(en) waarvan je gebruik maakt?' Percentages: alle studenten die eerder hebben aangeven de betreffende voorziening te gebruiken, en bij onderstaande voorziening voor `zeer tevreden' of `tamelijk tevreden' hebben gekozen.

· Extra tijd bij tentamens / examens

· Bijzondere tentamen / examenvoorzieningen (bijvoorbeeld aparte ruimte, afwijkingen van organisatorische regels bijvoorbeeld met betrekking tot toiletgang)

Rapport Onbelemmerd studeren. 54





BIJLAGE II

Resultaten van de module `handicap en studie' in de Nationale Studentenenquête 2009

Werkwijze
De inspectie heeft gebruik gemaakt van gegevens die zijn verzameld in de nationale studentenenquête (NSE) 2009, in de module `handicap en studie'. Deze module is op verzoek van het expertisecentrum `handicap + studie' toegevoegd en maakt sinds 2004 onderdeel uit van de NSE. De resultaten over 2009 zijn door onderzoeksbureau ResearchNed in Nijmegen op verzoek van de inspectie geordend naar hbo en wo, met toestemming van handicap + studie. Alleen gegevens over bekostigde instellingen zijn meegenomen. Het gaat zowel om bachelor- als om master-opleidingen, voltijd en deeltijd. De vragen zijn beantwoord door studenten uit alle studiejaren.

In de Nationale Studentenenquête (NSE) wordt aan studenten gevraagd om onderdelen van hun opleiding te beoordelen door middel van rapportcijfers. Onderstaande cijfers zijn deels gebaseerd op antwoorden uit 2009; daarnaast zijn gegevens uit eerdere jaren opgenomen, omdat niet alle instellingen elk jaar meegaan in de enquête. In totaal hebben 6.699 studenten de vragen beantwoord: 3.945 uit het hbo, 2.754 wo. De respons is als volgt opgebouwd:

Tabel IIa Opbouw van de respons
Enquêtejaar gegevens handicap Aantal Percentage respondenten 2006 588 9% 2007 1.374 21% 2008 1.478 22% 2009 3.259 49% Totaal 6.699 100%

De vragenlijst is zowel via de telefoon als via het internet afgenomen (multi- channeling). De door de inspectie gebruikte cijfers zijn niet gecorrigeerd voor eventuele methode- of selectie-effecten.

Rapport Onbelemmerd studeren. 55





Resultaten
Tabel IIb Gemiddelde rapportcijfers van studenten per onderdeel, op volgorde van waardering (totaal)
Hbo Wo Totaal

Begrip medestudenten (alleen 2009) 7,09 6,96 7,01

Begrip docenten en overige medewerkers 6,63 6,76 6,71 (alleen 2009)

Gebouwen 6,73 6,58 6,67

Beschikbare hulpmiddelen en faciliteiten 6,31 6,38 6,34

Aanpassingen in het onderwijs 6,08 6,19 6,12

Speciale begeleiding tijdens studie 5,89 6,11 5,98 Kennis van zaken docenten en overige 5,90 5,93 5,92 medewerkers (alleen 2009)

Opvang bij start van studie 5,72 5,79 5,75

Voorlichting en informatievoorziening 5,57 5,86 5,69 Totaaloordeel handicap 5,97 6,14 6,04

De onderliggende vragen zijn:

Vraag 31: Geef een cijfer voor de mate waarin medestudenten begrip voor jou hebben.

Vraag 27: Zijn de gebouwen van je opleiding of instelling geschikt gemaakt voor mensen met jouw handicap? (we bedoelen hierbij de toegankelijkheid en begaanbaarheid, bijvoorbeeld door drempels, liften, breedte van de deuren, aangepaste toiletten, ringleidingen enzovoorts)?
In het genoemde percentage zijn alleen antwoorden meegenomen van studenten met een bewegingsbeperking, gezichtsbeperking, gehoorstoornis of pijnklachten.

Vraag 29: Geef een cijfer voor de mate waarin de docenten en overige medewerkers begrip voor jou hebben.
Alleen gegevens over 2009 zijn gebruikt, daarvóór werden kennis en deskundigheid in één vraag gecombineerd.

Vraag 26: Ben je tevreden over de beschikbare hulpmiddelen en faciliteiten, voor zover je die nodig hebt (we bedoelen hierbij rust- of werkruimtes, werkplekaanpassingen, extra verlichting, scanner, computeraanpassingen zoals spraak of braille, ringleiding)?

Vraag 28: Ben je tevreden over de aanpassingen in het onderwijs die je opleiding biedt? (we bedoelen hierbij aanpassingen aan het rooster, inleverdata, andere les- en tentamenvormen, alternatieve opdrachten, andere stagemogelijkheden)?

Rapport Onbelemmerd studeren. 56





Vraag 32. Wat is jouw oordeel over de speciale begeleiding die je tijdens je studie krijgt? (hierbij bedoelen we begeleiding in de studievoortgang, steun voor aanpassingen aan studie en voorzieningen, stagebemiddeling, enzovoorts)?

Vraag 30: Geef een cijfer voor de mate waarin de docenten en overige medewerkers voldoende kennis van zaken hebben, zodat zij op een geschikte wijze met jouw handicap omgaan.
Alleen gegevens over 2009 zijn gebruikt, daarvóór werden kennis en deskundigheid in één vraag gecombineerd.

Vraag 24: Vind je dat je opleiding aan studenten met jouw handicap genoeg opvang bij de start van hun studie biedt?

Vraag 23: Hoe beoordeel je de voorlichting en informatievoorziening over studeren met een handicap of beperking bij je opleiding of instelling? (hierbij bedoelen we brochures, studiegids, studentenstatuut, examenreglement, website)

Tabel IIc Percentage studenten dat actief is benaderd door de instelling om informatie te geven over de functiebeperking (alleen gegevens over 2009 zijn gebruikt)
Hbo Wo Totaal

Actief benaderd d.m.v. 14,27 14,45 14,39 inschrijfformulier
Uitgenodigd voor gesprek 9,38 7,91 8,41 Actief benaderd tijdens gesprek 11,42 6,85 8,41 Initiatief bij de student 64,93 70,79 68,78


Vraag 25: Ben je door de onderwijsinstelling actief benaderd om informatie te geven over je functiebeperking?

1. Ja, ik kon dit op het inschrijfformulier kenbaar maken
2. Ja, ik ben uitgenodigd voor een gesprek met de studentendecaan
3. Ja, tijdens mijn kennismakingsgesprek met mijn studie(loopbaan)begeleider werd mij hiernaar gevraagd

4. Nee, het initiatief lag bij mij

5. Anders, namelijk

Rapport Onbelemmerd studeren. 57