Datum 12 maart 2010
Tussenstand kapitaallasten care en de gehele GGZ
Geachte voorzitter,
Bij brief van 5 maart 2010 heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport mij verzocht haar te informeren over de kapitaallastensituatie in
de cure en de care. Met deze brief ga ik op dit verzoek voor het onderdeel care in.
Het vraagstuk van de kapitaallasten in de cure zal worden meegenomen in een
separate brief over prestatiebekostiging die u binnenkort zult ontvangen.
Achtergrond
De kapitaallastenbrief care is voorzien vóór de zomer 2010 en gaat uit van
introductie van integrale tarieven met ingang van 2011.
Die brief beoogt reguleringszekerheid te bieden aan instellingen in de langdurige
zorg en de gehele GGZ over de financiering van hun kapitaallasten. Reeds in 2006
is aan Uw Kamer bekend gemaakt dat het de bedoeling is - in het kader van de
stelselwijziging in de zorg - om instellingen zelf verantwoordelijk te laten zijn voor
hun exploitatie inclusief hun vastgoedinvesteringen. In de tarieven die voor de
zorg zelf worden vergoed (voor de care zijn dat de tarieven voor de
zorgzwaartepakketten zoals die sinds dit jaar worden gehanteerd voor de
bekostiging, voor het eerste jaar in de GGZ zijn dat DBC-tarieven) zal een
vergoeding worden gekoppeld voor kosten van huisvesting.
Uiteraard is hierover eveneens sinds jaren overleg met de brancheorganisaties
gaande en ook met individuele instellingen wordt regelmatig overleg gevoerd.
Om een eerste, min of meer onomkeerbare stap te zetten op dit pad is voor de
care en de gehele GGZ met ingang van 2009 het bouwregime afgeschaft. Niet
langer hoeft vooraf de toestemming van de overheid te worden gevraagd voor het
doen van investeringen in hun gebouwenbestand.
Die afschaffing heeft kunnen plaatsvinden onder het nadrukkelijke uitgangspunt
en dat is ook door Uw Kamer gestipuleerd van een snelle bekendmaking en
hantering van de maximaal te vergoeden kosten voor huisvesting in de ZZP's.
In dit stadium zijn we thans aangeland. De eerste brief over deze materie voor de
care dateert van 9 juli 2009 en die zal een vervolg krijgen vóór de zomer van
2010.
Huidige stand van zaken
De instellingen in de V&V, de GHZ en de GGZ geven al langere tijd aan dringend
behoefte te hebben aan zicht op de hoogte van de vergoeding van de kosten
verbonden aan investeringen in huisvesting en op de manier waarop de overheid
de introductie van dit nieuwe systeem vormgeeft (de overgangsregeling).
Door de uitblijvende duidelijkheid over de tarieven, gekoppeld aan de crisis op de
financiële markten die weliswaar over zijn ergste hoogtepunt heen lijkt, maar
waarvan de naijleffecten nog duidelijk voelbaar zijn, dreigt een situatie te onstaan
die instellingen kopschuw maakt voor het ontwikkelen van
(ver)nieuwbouwplannen dan wel hen doet besluiten ontwikkelde plannen te
temporiseren. Tegelijkertijd lopen instellingen aan tegen kritischer geworden
financiers. Dat op zich zou niet erg hoeven te zijn, uiteraard is het zaak dat de
banken zich uitgebreid vergewissen van de haalbaarheid van de voor financiering
voorgedragen casus, ware het niet dat ook de banken in toenemende mate
behoefte hebben aan een duiding van de hoogte van de te vergoeden kosten voor
huisvesting in de care.
Juist in een tijd dat instellingen goede deals zouden kunnen sluiten met
aannemers en bouwers, omdat ook daar de gevolgen van de kredietcrisis nog
goed merkbaar zijn, is het lastig te beredeneren waarom op dit moment pas op de
plaats gemaakt zou moeten worden met de voortgang op deze dossiers.
Proces
Voor de volledigheid schets ik u hier kort het tijdpad dat ik voor ogen heb voor de
langdurige zorg en de gehele GGZ.
De NZa heeft mij inmiddels een tweede advies over een aantal onderwerpen de
kapitaallasten regarderend gezonden. Bovendien wordt op dit moment een
onderzoek verricht naar de hoogte van de boekwaardes in deze sectoren. De
uitkomsten daarvan worden medio april verwacht. Samen stellen zij mij in staat
om op korte termijn daarna een uitspraak te doen over de vergoeding van de
huisvestingscomponent. Deze zal worden versleuteld in de prijzen van zowel de
zorgzwaartepakketten als de betreffende DBC's voor de GGZ in het eerste jaar. De
neerslag van mijn beschouwing van het advies en de enquêteresultaten vormden
de basis van de brief die ik Uw Kamer toezegde vóór de zomer te zenden.
Ik ben op grond van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, juncto artikel 59, tweede
lid, van de Wet marktordening Gezondheidszorg (WMG) gehouden de Nederlandse
Zorgautoriteit een aanwijzing te geven. Het gaat immers om een wijziging van de
tariefsoort. Voorafgaand daaraan wordt, conform het bepaalde in artikel 8 WMG,
aan de beide Kamers der Staten-Generaal het voornemen tot het geven van een
aanwijzing met een voorhangbrief bekend gemaakt.
Het ligt in de bedoeling om de aan Uw Kamer toegezegde brief vóór het
zomerreces in de laatste ministerraadvergadering van dit vergaderjaar te
behandelen. In die brief zullen de definitieve bedragen voor de vergoeding van de
huisvestingslasten worden vermeld, hetgeen voor de instellingen en de banken
van het grootste belang is. Die brief bevat daardoor de materiële aankondiging
van de nieuwe tarieven en is dientengevolge tevens de formele voorhangbrief als
boven bedoeld.
Of vervolgens de daadwerkelijke introductie van integrale tarieven nog kan
plaatsvinden met ingang van 1 januari 2011 waarop wel alle inspanningen zijn
gericht hangt af van de behandeling van de brief door Uw Kamer en van het op
tijd gereedkomen van beleidsregels bij de NZa.
Onafhankelijk daarvan zal bekendmaking van de definitieve bedragen er aan
bijdragen dat de bouw in de langdurige zorg en de gehele GGZ niet tot een
volledige stilstand komt als gevolg van onduidelijkheid mijnerzijds.
Ik hecht eraan te wijzen op het feit dat ook met duidelijkheid over de tarieven niet
alle instellingen altijd in staat zullen zijn financiering aan te trekken. De redenen
daarvoor zijn dan echter gelegen op terreinen waarop de overheid geen invloed
uitoefent.
Ik hoop dat in deze brief uw vragen voldoende zijn geredresseerd.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport