Datum 12 maart 2010
Lijst van vragen inzake het gehandicaptenbeleid
Geachte voorzitter,
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen die door de leden van de Vaste
Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn gesteld naar aanleiding
van het inspectierapport "Intramurale zorg voor mensen met een zintuiglijke
beperking".
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
1
Er zijn veel "3-tjes" gescoord op individuele planning en ondersteuning. Door
welke factoren komt het maken van een zorgplan in deze sector zo moeizaam van
de grond?
1
De afgelopen jaren is door de zorginstellingen veel tijd en energie besteed aan de
organisatorische ontwikkelingen, maar te weinig aan het implementeren van zorg-
en ondersteuningsplannen. Dat moet veranderen.
2
Een aantal verbeterpunten die nu door de Inspectie voor de Gezondheidszorg
(IGZ) worden genoemd, waren ook in 2003 bij het onderzoek van de IGZ al aan
de orde. Wie heeft in de tussenliggende jaren de voortgang van de
verbeterpunten bewaakt en welke sancties zijn er gegeven bij het uitblijven van
resultaat?
2
De bewaking van verbeterpunten valt onder het reguliere toezicht van de IGZ. Dit
heeft niet geleid tot het opleggen van sancties. Als gevolg van het huidige
toezichtbeleid van IGZ is bij het onderhavige onderzoeksrapport een
handhavingsplan gevoegd.
3
Welke vrijheidsbeperkende maatregelen zijn ingezet en zijn er gevallen geweest
waarbij dat niet conform de wet- en regelgeving was?
3
Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn alle maatregelen die tegen de wil van de
cliënt worden toegepast en de vrijheid van cliënten beperken, zoals fixatie,
afzondering, separatie, medicatie en gedwongen vocht- en voedinginname.
Daar waar dat niet gebeurde worden vrijheidsbeperkende maatregelen (alsnog)
aan de IGZ gemeld. Ook worden de vrijheidsbeperkende maatregelen nu door een
daarvoor ingestelde commissie getoetst. Daar waar geen Bopz-arts is aangesteld
(KEG Viataal, regio noord en VisioSensisDeBrink, de Blauwe Kamer) moet hierin
uiterlijk 1 juni 2010 zijn voorzien. Voorts dient vóór deze datum ook voor alle
locaties waar Bopz-cliënten verblijven een Bopz-aanmerking zijn aangevraagd.
4
De medezeggenschap van cliënten kan nog verder versterkt en verbeterd worden
en op het punt van de klachtenregeling en de rol en beschikbaarheid van
vertrouwenspersonen zijn de aanbevelingen uit 2003 nog steeds van kracht. Wat
zijn de belangrijkste vorderingen van de afgelopen periode en waardoor stagneert
de verdere verbetering van de medezeggenschap van cliënten?
17
Op welke wijze wordt de positie van cliënten en hun vertegenwoordigers versterkt
en wat is hierin de rol van het ministerie van VWS?
19
In meer dan de helft van de onderzochte werkeenheden waren de cliënten
ontevreden over de medezeggenschap. Zij worden hierover onvoldoende
geïnformeerd, zo bleek ook al uit aanbevelingen van de IGZ uit 2003. Op welke
manier worden de werkeenheden aangespoord dan wel verplicht hier
verbeteringen voor de cliënt door te voeren?
4, 17 en 19
Ik vind het belangrijk dat de cliënt meer mogelijkheden krijgt om de zorg zo goed
mogelijk te laten aansluiten op zijn wensen. Dat is ook één van de kernpunten
binnen het systeem van zorgzwaartebekostiging. Daarin krijgen cliënt en
zorgverlener de kans om samen in te vullen hoe de geïndiceerde zorg wordt
geleverd. Dit levert meer flexibiliteit op, maar vraagt wel om een duidelijke
inspraak van de cliënt en een instrument om de uitkomsten van die inspraak vast
te leggen. Om die reden is het besluit Zorgplanbespreking AWBZ-zorg gemaakt;
een Algemene Maatregel van Bestuur die onder de Kwaliteitswet zorginstellingen
hangt. Het doel van dit besluit is heel nadrukkelijk: het overleg tussen
zorgverlener en cliënt op gang brengen en garanderen. Daarmee wordt het
zorgplan niet alleen het instrument van de zorgverleners, maar juist ook van de
cliënt.
Voorts is op dit moment een veelomvattend wetsvoorstel cliëntenrechten zorg in
de afrondende fase voor verzending aan de Tweede Kamer. In dit voorstel wordt
in brede zin gekomen tot een versterking van de positie van de cliënt in de zorg.
In het wetsvoorstel is ook een hoofdstuk opgenomen over klachten en geschillen
ter vervanging van de WKCZ (wet klachtrecht cliënten zorginstellingen).
Klachtenprocedures moeten klantvriendelijker worden en niet vrijblijvend zijn. De
kern van het voorstel is dan ook dat een cliënt die tevreden is over de wijze
waarop de klacht door de zorgaanbieder is afgehandeld, dit geschil kan voor
leggen aan een onafhankelijke geschillencommissie die hierover een bindend
advies kan uitbrengen.
Belangrijk uitgangspunt in de Wcz is dat zorgaanbieders erop gericht moeten zijn
problemen op te lossen, voordat het klachten worden. Bewoners van een instelling
en hun vertegenwoordigers moeten altijd hun onvrede kunnen laten horen, zonder
angst voor repercussies. Daarom staat in het wetsvoorstel dat iedere cliënt van
een zorgaanbieder terecht moet kunnen bij een persoon die kan informeren,
adviseren en bemiddelen bij klachten, zoals een klachtfunctionaris of een
cliëntvertrouwenspersoon. Deze persoon moet, zo lang als de klager dat wil,
vertrouwelijk omgaan met de in formatie die de cliënt of zijn vertegenwoordiger
gegeven heeft.
5
De IGZ zal bij tussentijdse rapportages en vervolgbezoeken op de feitelijke
uitvoering van de verbeterplannen toezien en maatregelen nemen bij het
uitblijven van de gewenste resultaten. Welke zijn die maatregelen en kan uiteen
worden gezet op welke termijn er concreet vooruitgang moet zijn geboekt?
8
Zijn de verbeterplannen van die organisaties die op één of meerdere
risicoaspecten matig tot hoog risico scoorden inmiddels goedgekeurd door de IGZ?
Op welk termijn wordt van de organisaties geacht de verbeteringen in te voeren
op de risicoaspecten?
5 en 8
De IGZ zal de ontwikkelingen in de sector blijven volgen. De werkeenheden die
meer dan gering tot matig risico hebben gescoord op één of meer risico-aspecten
zijn gevraagd een plan van aanpak op te stellen om tot verbetering van deze
risico-aspecten te komen. De inspectie heeft inmiddels de plannen van aanpak
ontvangen en goed bevonden. In de plannen van aanpak zijn de te nemen
maatregelen concreet omschreven en voorzien van een tijdpad.
De IGZ zal door tussentijdse rapportages en vervolgbezoeken de feitelijke
vorderingen volgen. Bij het uitblijven van resultaten zal de inspectie volgens haar
handhavingsplan vervolgstappen zetten. Zo zal de IGZ de tweede helft van 2010
steekproefsgewijs de effectuering van zorg- en ondersteuningsplannen en de
verbetering van de medezeggenschap toetsen.
6
Welke (grote) landelijke organisaties behoeven nog verbeteringen op één of meer
risicoaspecten?
6
Bartimeus, Visio, Stichting Philadelphia Zorg en KEG Viataal. (Zie ook www.igz.nl)
7
Wanneer wordt het advies van de IGZ, namelijk het instellen van een onderzoek
naar de mogelijke samenhang tussen de kwaliteit van de zorg en de grootte van
een organisatie en/of kleinschalige wijze van werken opgevolgd door de
staatssecretaris en op welke wijze zal dit onderzoek worden ingesteld worden?
Wat zijn de kosten van een dergelijk onderzoek, welke organisaties nemen
daaraan deel en gebeurt dit op vrijwillige basis?
13
De aanbeveling van de IGZ is dat nader onderzoek naar het verband tussen
kwaliteit en kleinschaligheid nodig is, en de IGZ adviseert de staatssecretaris dan
ook een dergelijk onderzoek te verrichten. Echter, in haar brief stelt de
staatssecretaris, in de laatste alinea, dat zij geen aanleiding ziet een onderzoek uit
te (laten) voeren. Kan de staatssecretaris beargumenteren waarom zij deze
aanbeveling uit het IGZ-rapport naast zich neerlegt? Een wetenschappelijke
onderbouwing kan immers een basis zijn voor verandering van beleid.
7 en 13
De IGZ merkt op dat kleine organisaties over de hele linie beter scoren dan grote
concerns. Dat bevestigt mijn beeld dat de menselijke maat in de zorg zo
belangrijk is. Goede zorg krijgt vorm in de relatie tussen de cliënt en zorgverlener.
Het blijkt dat in instellingen waar veel oog is voor die contacten, cliënten tevreden
zijn en medewerkers met plezier hun werk doen. Kleinschaligheid kan een goed
contact tussen professional en cliënt vergemakkelijken en bevorderen. Ik zie geen
aanleiding wetenschappelijk te laten onderzoeken of er een aantoonbare relatie is
tussen de geleverde kwaliteit van zorg en de omvang van de organisatie. Ik
stimuleer het liever en hiertoe zijn diverse maatregelen in gang gezet.
9
Welke maatregelen worden door de IGZ getroffen indien de gewenste resultaten
uitblijven?
10
Op welke wijze kunnen bestuurders van instellingen nog meer worden geprikkeld
teneinde meer aandacht te geven aan de kwaliteit van zorg?
9 en 10
Instellingen worden op diverse manieren geprikkeld meer aandacht te geven aan
kwaliteit van zorg. Binnen de gehandicaptensector wordt gewerkt aan het steeds
meer transparant maken en meten van kwaliteit via (zorginhoudelijke)
indicatoren. Zo wordt zichtbaar welke organisaties goed of minder goed presteren.
Dit levert belangrijke informatie op voor zorgverzekeraars, die deze gegevens
kunnen gebruiken bij hun inkoopbeleid.
Instellingen die hun afspraken met de inspectie niet nakomen en geen structurele
verbeteringen in de kwaliteit van zorg doorvoeren komen in beeld voor verscherpt
toezicht. Verscherpt toezicht is een logische consequentie van het uitvoeren van
het handhavingsplan en kan bij verder achterblijven uitmonden in een bevel of
een aanwijzing.
11
Elf van de zestien bezochte werkeenheden van de intramurale voorzieningen voor
zintuiglijk gehandicapten moeten op één of meer risicoaspecten verdere
verbeteringen aanbrengen. Kan worden toegelicht of bij een score van 75%
"afwezig tot matig risico" in de instelling en een score van 25% "matig tot hoog
risico" en in twee gevallen "tot zeer hoog risico", er sprake kan zijn van een
"positief beeld" van de sector zoals de staatssecretaris in de brief aan gaf?
11
Hier lijkt sprake van een misverstand. De verdeling van de scores waarnaar in de
vraag wordt verwezen betreffen niet de scores van een specifieke instelling of per
instelling; het gaat hier om de verdeling van de scores over de gehele sector.
Hoger risico werd vrij gelijkmatig verdeeld over alle risicoaspecten gescoord. (Een
uitzondering hierop vormde de score op het aspect individuele planning en
ondersteuning. Voor een toelichting hier op verwijs ik naar mijn antwoord op
vraag 1). Gezien deze gelijkmatige verdeling over de diverse risicoaspecten wordt
geconcludeerd dat er geen sprake is van sectorbrede risico's. Ook zijn geen
ernstig risicovolle organisaties aangetroffen.
12
Er wordt toegelicht dat het werven en behouden van deskundige medewerkers de
sector voor een uitdaging stelt. Wat zijn de knelpunten, hoe worden deze
aangepakt en in hoeverre geldt dit probleem specifiek voor deze sector?
12
In paragraaf 2.5 schetst de IGZ de problemen. Oudere werknemers vertrekken en
vervangende nieuwe medewerkers hebben nog niet alle benodigde vaardigheden
aangeleerd. Er kunnen dan problemen ontstaan in de communicatie met cliënten,
bijvoorbeeld door te weinig kennis van gebarentaal, en in het tijdig signaleren
door het ontbreken van kennis. De zorginstellingen moeten derhalve investeren in
nieuwe medewerkers, bijvoorbeeld door het aanbieden van specifieke cursussen of
een goede interne begeleiding. Dit geldt overigens in alle zorgbranches.
De werving en scholing van personeel is de verantwoordelijkheid van de sector
zelf. Organisaties hebben hun eigen manier om hierop te reageren met structureel
investeren in scholing en inspanningen voor behoud en werving van medewerkers.
De zorg voor mensen met meervoudige beperkingen vraagt om specifieke kennis.
De sector moet die meer dan tot nu toe sectorbreed overdragen en meer
gezamenlijk investeren in scholing en deskundigheidsbevordering.
14
Welke middelen zullen worden ingezet teneinde deskundig personeel te werven?
14
De verantwoordelijkheid voor werving en scholing ligt bij de instellingen zelf. Op
dat niveau kiest men de inzet van middelen daarvoor.
15
Welk instrument volgt het programma Zorg voor Beter op indien deze in 2011
afloopt?
15
Op dit moment zijn hiervoor nog geen concrete voornemens.
Het kwaliteitsprogramma Zorg voor Beter loopt in 2011 af, evenals een aantal
andere meerjarige programma's zoals het Nationaal Programma Ouderen (NPO),
In voor Zorg en het traject Transitieprojecten Langdurige Zorg (TPLZ). Op dit
moment wordt op ambtelijk niveau bezien of het noodzakelijk en mogelijk is om
aan deze programma's, al dan niet gebundeld in 1 programma, een vervolg te
geven. Uiteraard zal ook een en ander afhankelijk zijn van de evaluatie van de
programma's.
16
Is het de bedoeling dat de implementatie van de zorg- en ondersteuningsplannen
ook in 2011 gerealiseerd zijn?
16
Ja.
18
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar een betere
ontwikkeling van de expertisefunctie in de zorg?
18
Er wordt, voor zover mij bekend, géén onderzoek uitgevoerd naar een betere
ontwikkeling van de expertiseontwikkeling in de zorg.
20
Bij de helft van de werkeenheden werden problemen met personele bezetting en
een groot verloop van personeel ervaren, mede door onduidelijkheid over de
effecten van de zorgzwaartebekostiging. Gaat het hier voornamelijk om
kleinschalige instellingen die, zoals blijkt uit het rapport, veelal goed scoren? Is de
staatssecretaris voornemens om na dit signaal snel duidelijkheid te verschaffen in
de effecten van de zorgzwaartebekostiging zodat deze kleinschalige instellingen
niet onnodige personele problemen ervaren?
20
Nee, het waren niet voornamelijk kleinschalige organisaties die aangaven dat de
effecten van de zorgzwaartebekostiging onduidelijk waren. Ik ben echter van
mening dat de effecten van de invoering van de zorgzwaartebekostiging voor de
instellingen inmiddels bekend mogen worden verondersteld. De Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) heeft op 15 juli 2009 de definitieve tarieven voor 2010
bekend gemaakt. De invoering van de zorgzwaartebekostiging geschiedt
zorgvuldig en geleidelijk waardoor de instellingen in stappen toegroeien of
afbouwen naar het budget dat past bij de zorgzwaarte van bij hen verblijvende
cliënten. Voor instellingen die moeten afbouwen geldt dat de afbouw in
geleidelijke stappen gaat van maximaal 2% in 2009, 6% in 2010 en 13% in 2011.
Voor kleinschalige instellingen gelden dezelfde beleidsregels als voor grootschalige
instellingen.
21
Aan een werkeenheid met Bopz-aanmerking was geen Bopz-arts verbonden die
geraadpleegd kon worden bij het vaststellen van de genomen vrijheidsbeperkende
maatregelen. Hoe kan dit gebeuren en waarom wordt hier één van de
belangrijkste punten van toetsing, namelijk de aanwezigheid van deskundig
personeel, niet in acht genomen?
22
Bij een van de werkeenheden zonder Bopz-aanmerking werden
vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast zoals de Zweedse band en
afzonderen, zonder de aanwezigheid van een Bopz-arts en zonder een actieve
commissie die de inzet van dergelijke maatregelen toetst. Kan uiteen worden
gezet hoe dit mogelijk is?
23
Worden van alle toepassingen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de
werkeenheid zonder Bopz-aanmerking melding gedaan bij de IGZ, en is deze
werkeenheid hierop direct onder verscherpt toezicht geplaatst?
21, 22 en 23
Zie antwoord vraag 3.
24
Hoe kan het zijn dat de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen bij de
werkeenheid die een Bopz-aanmerking had aangevraagd, die volgens het rapport
conform de Wet Bopz handelde, niet altijd bij de IGZ worden gemeld?
24
Dit is primair de verantwoordelijkheid van de instellingen. Overigens hoeft, als
over het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen overeenstemming met
de cliënt (vertegenwoordiger) is bereikt, de zorgverlener de toepassing niet bij de
IGZ te melden.
25
De IGZ constateert dat kleinschalige intramurale zorg aan mensen met een
zintuiglijke beperking over de hele linie beter scoort dan grote zorginstellingen. De
staatssecretaris prijst deze kleinschalige zorg. Hoe verhoudt dit zich tot het feit
dat, door de invoering van zorgzwaartefinanciering, kleinschalige instellingen
steeds moeilijker de gevraagde zorg kunnen blijven leveren?
25
Voor kleinschalige georganiseerde zorg gelden bij de invoering van de
zorgzwaartebekostiging dezelfde tarieven als voor grootschalige initiatieven. Bij de
invoering van de zorgzwaartebekostiging blijkt dat kleinschaligheid soms zijn
grenzen kent. De mate waarin een instelling de exploitatie rond kan krijgen is
onder andere afhankelijk van de samenstelling van de cliëntenpopulatie en de
keuzes die instellingen in de bedrijfsvoering maken. In zijn algemeenheid ben ik
van mening dat kleinschalige intramurale zorg ook bij de invoering van de
zorgzwaartebekostiging mogelijk blijft.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport