verslag bezoek mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië en Oman 29
januari - 5 februari 2010
Kamerbrief inzake verslag bezoek mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië
en Oman 29 januari - 5 februari 2010
Kamerbrief | 18 maart 2010
Hierbij bied ik u het verslag aan van het bezoek van de
mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië en Oman van 29 januari tot 5
februari 2010.
Saudi-Arabië
Het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië kan worden
gezien als een onderdeel van de continue dialoog die Nederland - samen
met andere westerse landen - sinds enige jaren heeft op het gebied van
de mensenrechten.
Het bezoek vormde een nadere uitwerking van mijn bezoek aan Riyad in
mei 2009, waarin mensenrechten nadrukkelijk op het programma stonden.
De mensenrechtenambassadeur bezocht Riyad, Jeddah en Dammam, elk met
een eigen en nogal verschillende politieke en sociale cultuur. Hij
voerde gesprekken met de vicevoorzitter van de Majlis al-Shura
(Parlement), de onder-ministers van Buitenlandse Zaken en van
Justitie, en de beide voorzitters van de National Human Rights
Commission (overheidsorgaan) en de National Society for Human Rights
(semi-overheidsorgaan). Ook met de branches van beide organisaties in
zowel Jeddah als Dammam voerde hij gesprekken.
In Jeddah had hij een ontmoeting met de Secretaris-Generaal van de
Organisation of the Islamic Conference.
Met individuele mensenrechtenverdedigers, vrouwen en
vertegenwoordigers van de jongere generatie Saudi's maakte hij kennis
in Riyad en Jeddah. Hij sprak daarnaast in Dammam/Oostprovincie met
prominenten uit de Shiagemeenschap.
De mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië vraagt nog altijd veel
aandacht. Veranderingen cq. verbeteringen op mensenrechtengebied zijn
beperkt en op afzienbare termijn waarschijnlijk slechts langzaam te
verwachten. De theocratische grondslag van het land, sterk verweven
met het traditionele tribale karakter, vertraagt een dergelijke
ontwikkeling. Steeds zal naar een balans tussen de strikte grenzen van
de Islam en de Koran en de internationale opvattingen over
mensenrechten gezocht worden, waarbij voor de Saudische natie de
sharia (islamitische wetgeving) onmiskenbaar absolute voorrang heeft.
Er is wel een toenemende bereidheid bij de Saudische autoriteiten om
met de westerse landen over de mensenrechtensituatie in het land in
gesprek te gaan en ook open te staan voor missies.
Belangrijkste onderdelen van de met de mensenrechtenambassadeur
gevoerde gesprekken vormden de noodzaak tot hervormingen, de
rechtspraak, de doodstraf, de behandeling van religieuze minderheden,
vrouwen- en kinderrechten en de situatie van migrantenwerknemers.
De Saudische gesprekspartners brachten naar voren dat sinds het
aantreden van Koning Abdullah in 2005 een voorzichtige verandering ten
positieve is ingezet. Men wees op de belangrijke rol van de top van de
Saudische samenleving in het doorvoeren en consolideren van
hervormingen. Vanuit de grotendeels traditionele, conservatieve
Saudische samenleving verwachten meerdere gesprekspartners geen grote
druk tot verandering.
De beide officiële mensenrechtenorganisaties, de National Human Rights
Commission(overheidsorgaan) en de National Society for Human
Rights (semi-overheidsorgaan) vervullen in de praktijk vooral een
"ombudsman" functie, maar trachten daarnaast met onder andere
voorstellen voor nieuwe wet- en regelgeving, bewustwordings-campagnes,
speciale mensenrechten-curricula op scholen vorm te geven aan een
mensenrechtenbeleid.
De mensenrechtenambassadeur bracht de fundamentele bezwaren van
Nederland en een groeiend aantal landen in de wereld tegen de
doodstraf naar voren, als zijnde een onmenselijke en onomkeerbare
straf, waarvan het afschrikkend effect bovendien onbewezen is. In de
gesprekken is o.a. ingegaan op de rechtsgang en de doodstraf voor
minderjarigen. Gesprekspartners gaven aan dat Saudi-Arabië de
doodstraf niet zal afschaffen omdat strikte toepassing van de sharia
deze straf rechtvaardigt. Ook een moratorium op uitvoering van de
doodstraf past daar niet in. Van diverse kanten werd aangegeven dat de
rechtsgang met vele waarborgen is omgeven. Beide
mensenrechtenorganisaties houden toezicht op de gevolgde rechtsgang en
bemiddelen indien nodig.
In Saudi-Arabië staat in elk geval de doodstraf van minderjarigen
momenteel ter discussie: de sharia hanteert de minimumleeftijd van 15
jaar; de National Human Rights Commissionadviseert de minimumleeftijd
vast te stellen op 18 jaar.
Met de recente oprichting van de Supreme Judicial Council van het
ministerie van Justitie en de instelling van gespecialiseerde
rechtbanken wordt een onafhankelijker en transparanter rechtsspraak
beoogd. Niettemin lijkt de constatering gerechtvaardigd dat de
rechterlijke macht - en ook het aansturende ministerie van Justitie -
door de bank genomen zeer tradtioneel en conservatief is, en het
gebrek aan heldere wetgeving nogal eens leidt tot sterk persoonlijke
rechterlijke interpretaties van de sharia.
In reactie op de behoefte van Saudi-Arabië aan gekwalificeerde
rechters. bood de mensenrechtenambassadeur aan de mogelijkheid na te
gaan om Saudi rechters in Nederland een training te laten volgen.
Ten aanzien van de door gesprekspartners - en in het bijzonder de
Organization of the Islamic Conference - geuitte zorgen omtrent een
toenemende islamofobie in het westen gaf de mensenrechtenambassadeur
aan, dat de voorkomende fricties niet per se of uitsluitend
religie-gerelateerd zijn, maar ook te maken hebben met andere
culturele en sociale waarden en tradities en met sociaal-economische
factoren, een gevolg van de substantiële immigratie die Nederland en
andere Europese landen de afgelopen decennia heeft gekenmerkt. De
Nederlandse overheid, maar ook moslimorganisaties in Nederland, zijn
op al deze terreinen zeer intensief bezig om verbeteringen te
realiseren. Bilaterale samenwerking en de bevordering van wederzijds
begrip en kennis is van belang, en dat vraagt inzet aan beide kanten.
In de Oost-Provincie besprak de mensenrechtenambassadeur de situatie
van de Sjiieten met vertegenwoordigers van de Sjiitische gemeenschap.
Al maken de Sjiieten 10 - 15 % van de Saudische bevolking uit, zij
worden beschouwd als tweederangs burgers en als gevolg daarvan
gediscrimineerd. Hun interpretatie van de Islam strookt niet met de
officiële puriteinse Wahabistische interpretatie. Iedere andere
interpretatie van de Islam, evenals overigens ieder ander geloof,
wordt in Saudi-Arabië afgewezen. De mensenrechtenambassadeur gaf aan
deze discriminatie van religieuze minderheden, mede vanwege de
strijdigheid met internationale verplichtingen, onder de aandacht van
de Saudische autoriteiten en de internationale gemeenschap te brengen.
Bij zijn ontmoetingen met vrouwen werd de mensenrechtenambassadeur op
de hoogte gesteld van een voorzichtige positieve ontwikkeling. Zij
gaven aan dat er in de afgelopen vijf jaar (sinds het aantreden van
Koning Abdullah die ook recent weer uitdrukkelijk het belang van
voortgang ten aanzien van de positie van vrouwen heeft genoemd)
relatief meer vrijheden voor de Saudische vrouwen zijn gekomen: zij
mogen meer reizen, er is meer werkgelegenheid en zij volgen al of niet
buitenslands een universitaire studie.
Enkele vrouwelijke gesprekspartners wezen er op dat versoepeling van
de beperkingen dikwijls ook botst op weerstand vanuit de traditionele
vrouwengemeenschap zelf.
De jongeren, die de mensenrechtenambassadeur sprak, waren van mening
dat verandering vanuit de samenleving moet komen. De perspectieven
daarvoor zijn in hun ogen op dit moment nog erg beperkt, omdat de
Saudi's conservatief zijn en in eerste aanleg aansluiting zoeken bij
hun familie en stam. Mensenrechten zijn volgens hen een te abstract
begrip. Pas als zij inbedding vinden in de samenleving zal er langzaam
iets veranderen. Opleiding en training zijn daarbij van het grootste
belang, en dat is een gebied waar externe partners behulpzaam bij
kunnen zijn.
Conform mijn toezegging aan de Kamer (Antwoordbrieven 16 september
2009 en 15 januari 2010) bracht de mensenrechtenambassadeur enkele
specifieke mensenrechtenkwesties op die veel aandacht genereren, in
Nederland (en andere landen) op groot onbegrip en weerstand stuiten,
en de reputatie van Saudi Arabie schaden: de zaken van de tot 40
zweepslagen veroordeelde 75-jarige vrouw en van het Sri Lankaanse
tienermeisje Rizan Nafeek, evenals van een 80-jarige Saudische man en
zijn 10-jarige bruid.
De stand van zaken omtrent deze zaken is als volgt:
1 Zweepslagen 75-jarige vrouw
Medio augustus 2009 bevestigde het Saudische Hof van Cassatie de
uitspraak inzake een 75-jarige weduwe van Syrische nationaliteit, die
in april 2008 in haar woning werd aangetroffen met twee mannen die
geen familierelatie met haar hadden. Deze uitspraak waarmee zij tot
vier maanden hechtenis en 40 zweepslagen werd veroordeeld, is echter -
aldus de Directeur Internationale Zaken van de National Human Rights
Commission - niet ten uitvoer gebracht. Zij is uitgewezen naar haar
geboorteland Syrië en mag niet naar Saudi-Arabië terugkeren.
2.Sri Lankaanse tienermeisje Rizana Nafeek
De op 19 januari jl. geplande hoorzitting heeft niet plaatsgevonden en
is uitgesteld tot nader order. De vrouw maakt het naar omstandigheden
goed en wordt regelmatig bezocht door een vrouwelijke hulpverlener in
opdracht van de Sri Lankaanse ambassade. Zij krijgt juridische
bijstand van een Saudi advocaat. Onlangs is een andere rechter in haar
rechtszaak aangewezen en ook is de vertaler, die destijds optrad
tijdens het verhoor en fouten zou hebben gemaakt, inmiddels
vervangen.
3. Kindhuwelijken
Momenteel is nieuwe wetgeving met betrekking tot kindhuwelijken in
voorbereiding. De National Human Rights Commissionalsmede de
meerderheid van de Shura maken zich sterk om de minimum-leeftijd van
huwbare meisjes vast te stellen op 18 jaar. Zolang deze wet er nog
niet is, bemiddelen de mensenrechten-organisaties bij voorgenomen
huwelijken, waarbij de positie van de minderjarige bruid voorop staat.
De National Human Rights Commission heeft het voornemen om workshops
over dit onderwerp te geven om de geesten rijp te maken voor verhoging
van de minimum-leeftijd. In de Saudi media wordt hieraan veel aandacht
gegeven.
Ten aanzien van de nog steeds te wensen overlatende situatie van de
buitenlandse werknemers, voornamelijk afkomstig uit India, Pakistan,
Filippijnen, Indonesië en Bangladesh, zijn er voorstellen het systeem
van sponsorschap (de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en
werkgever) drastisch te wijzigen, dan wel af te schaffen, aangezien
het vaak leidt tot misbruik van de werknemer door de werkgever.
Oman
In Oman sprak de mensenrechtenambassadeur met de minister van
Buitenlandse Zaken, de voorzitter van de Majlis a'Dawla (Senaat), de
Bond van Journalisten, en van Schrijvers en Literati. Tevens werd hij
ontvangen door de NGO's Tawasul en Amideast, en hield een inleiding
over het Nederlands beleid omtrent de mensenrechten (de eerste
publieke lezing over mensenrechten in Oman door een buitenlander). Het
bezoek viel samen met de installatie van de onafhankelijke National
Human Rights Commission.
Ook al is de mensenrechtensituatie in Oman in vergelijking met de
landen in de regio niet slecht, de discussie rondom het onderwerp komt
nog maar aarzelend op gang. Traditionele waarden en normen blijken nog
sterk verankerd in de maatschappij.
Toch gaven diverse gesprekspartners aan dat de tijd rijp is om het
concept `mensenrechten' te institutionaliseren en te incorporeren in
overheidsbeleid en maatschappij. Er is behoefte aan een wettelijk
kader met betrekking tot de rechten waarop individuen aanspraak kunnen
maken. De toepassing van de sharia blijkt niet in alle kwesties
afdoende. Veel hoop is gevestigd op de nieuwe mensenrechtencommissie,
al werd door sommigen twijfel uitgesproken over haar daadwerkelijke
onafhankelijkheid.
De mensenrechtenambassadeur kon constateren dat de vrijheid van
meningsuiting en persvrijheid in Oman de afgelopen jaren een positieve
ontwikkeling hadden doorgemaakt. Journalisten en schrijvers zeiden dat
zij weinig beperking kenden, al is er sprake van zelfcensuur op
gevoelige thema's. Ook vrouwen gaven aan weinig beperkingen te kennen
in de mogelijkheden zich te ontplooien.
Het maatschappelijk middenveld is zich voorzichtig aan het opbouwen.
Het concept van een maatschappelijk middenveld en van
niet-goevernementele organisaties en hun constructieve rol in de
maatschappij wordt geleidelijk aan geaccepteerd.
Oman neemt de mensenrechten serieus, maar gegeven de culturele context
zullen daadwerkelijke veranderingen tijd kosten.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Ministerie van Buitenlandse Zaken