Datum 23 maart 2010 Uw brief
CZ-K-2985786
Kamervragen over de wachttijden van meer dan acht maanden voor operaties van jeugdige
patiënten
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van Gerven (SP)
over de wachttijden van meer dan acht maanden voor operaties van jeugdige
patiënten met scoliose door de nieuwe vorm van financiering (Ingezonden 2 februari
2010).
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Van Gerven over de wachttijden
van meer dan acht maanden voor operaties van jeugdige patiënten met scoliose
door de nieuwe vorm van financiering.
(Ingezonden 2 februari 2010)
1
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging
(NOV) dat de toegenomen wachttijd bij scoliose operaties bij jeugdigen is ontstaan
door de nieuwe vorm van financiering, de diagnose behandel combinaties
(DBC's)? 1)
1
Volgens de NOV is één van de oorzaken voor de groeiende wachtlijsten de
invoering van de DBC systematiek. Scolioseoperaties zijn langdurige ingrepen met
dure implantaten, daardoor is deze ingreep zowel voor het ziekenhuis als voor de
medisch specialist erg onaantrekkelijk volgens het NOV.
In het DBC-systeem zijn langdurige en complexe ingrepen niet per se financieel
onaantrekkelijk, omdat rekening wordt gehouden bij het vaststellen van het
honorarium van de medisch specialist met de gemiddelde tijd die de specialist
kwijt is met de behandeling. Daarnaast wordt er bij het tarief van een DBC
gekeken naar de kosten van de behandeling voor het ziekenhuis. De behandeling
van scoliose valt nu onder het A-segment, waardoor de bekostiging van deze zorg
nog plaatsvindt op basis van het FB-budget en de huidige DBC's enkel gebruikt
worden ter dekking van het budget.
2
Is het waar dat de vastgestelde vergoeding voor de scolioseoperatie door de
zorgverzekeraars volstrekt onvoldoende is? Zo ja, wat is hiervan de reden en
welke maatregelen staan u dan voor ogen? Zo nee, waarom niet?
2
Zoals gemeld in mijn antwoord op uw eerste vraag is de scolioseoperatie op dit
moment onderdeel van het A-segment. Dit betekent dat voor deze DBC een vast
tarief geldt dat kan worden gedeclareerd bij de verzekeraar. De bekostiging van
de zorg vindt nog plaats via het FB-budget. Hoewel in het A-segment de tarieven
zo goed mogelijk worden vastgesteld, kan in het B-segment tussen zorgaanbieder
en zorgverzekeraar het beste worden onderhandeld over de prijs en kwaliteit voor
de geleverde zorg. Juist bij dit soort complexe ingrepen, zoals scoliose, is dit van
belang.
Ik heb navraag gedaan naar de DBC's voor scoliosebehandelingen bij DBC
Onderhoud, de organisatie die het DBC-systeem ontwikkeld heeft en onderhoudt.
De nieuwe zorgproducten voor DOT zijn in nauw overleg met de
wetenschappelijke verenigingen van orthopeden en neurochirurgen ontwikkeld.
Hierbij is extra aandacht besteed aan alle operaties van de wervelkolom. Er is bij
de ontwikkeling van deze producten rekening gehouden met hele zware operaties
waarbij dure implantaten worden gebruikt. Een deel van deze producten bestaat
in de huidige DBC-systematiek nog niet. De signalen van de Nederlandse
Orthopaedische vereniging zijn afgelopen jaar ook bij DBC Onderhoud
binnengekomen en verwerkt in het nieuwe DBC-systeem.
3
Bent u het eens met de NOV dat een wachttijd boven de 6 maanden voor scoliose
operaties leidt tot nadelige gevolgen voor de gezondheid? Bent u van mening dat
een wachtlijst van meer dan acht maanden voor jeugdige patiënten met een
scoliose derhalve ontoelaatbaar is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
3
Ik kan niet precies inschatten in hoeverre een wachttijd langer dan zes maanden
de gezondheidsuitkomst voor de patiënt beïnvloedt. Mij zijn ook geen
richtinggevende normen van de beroepsgroep bekend over de maximale wachttijd
bij scoliose-ingrepen. De inschatting van de noodzaak tot ingrijpen maakt de
behandelend arts dus van geval tot geval. Het is uiteraard niet acceptabel dat een
te lange wachttijd ertoe leidt dat de gezondheidsuitkomst van een cliënt na een
behandeling aanzienlijk verslechtert. Ik vertrouw erop dat de behandelend arts
het in dat geval niet zover laat komen en tijdig actie onderneemt, bijvoorbeeld
door de patiënt door te verwijzen naar andere centra, of het buitenland (zie ook
mijn antwoord op vraag 4).
4
Onderschrijft u de analyse van het NOV dat de uittocht van patiënten voor een
medische behandeling naar het buitenland onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
4
Het overgrote deel van de Nederlandse patiënten wordt in eigen land behandeld.
Voor bepaalde groepen patiënten, bijvoorbeeld bewoners van de grensstreek,
biedt het in bepaalde omstandigheden voordelen om gebruik te maken van
zorgaanbod in het buitenland. Daarnaast kan het voorkomen dat een instelling in
het buitenland gespecialiseerd is in een behandeling, waardoor het soms vanuit
het oogpunt van kwaliteit wenselijk is dat deze zorg in het buitenland plaatsvindt.
Dat geldt niet alleen voor de behandeling van scoliose, maar ook voor andere
behandelingen in de curatieve zorg. Daarnaast wil ik wel aangeven dat het niet
wenselijk is dat vanwege wachtlijsten die zouden ontstaan door de financiering
van de zorg mensen verplicht zouden worden om deze behandeling in het
buitenland te ondergaan. Ik zie geen reden om te veronderstellen dat de DBC-
systematiek de aanleiding is waarom patiënten in het buitenland zouden worden
behandeld. Ik zie grensoverschrijdende zorg dan ook als een waardevolle
aanvulling op het zorgaanbod in Nederland en onderschrijf de visie van de NOV
dan ook niet.
5
Wat is uw reactie op het feit dat bij complicaties ontstaan in het buitenland de
Nederlandse ziekenhuizen voor de extra kosten moeten opdraaien?
5
Een verzekerde heeft aanspraak op medisch noodzakelijke nazorg als de
oorspronkelijke ingreep ook verzekerde zorg betreft. Ik vind dat de initiële
behandelaar in het buitenland op kwaliteitsgronden ook verstrekkende
verplichtingen heeft om te borgen dat er goede nazorg wordt geleverd. Wanneer
er na een behandeling in het buitenland complicaties optreden en de patiënt wil
voor deze complicaties terecht bij een Nederlands ziekenhuis, dan kan voor de
behandeling van deze complicaties een DBC worden gebruikt, zodat het ziekenhuis
de gemaakte kosten voor deze patiënt aan de zorgverzekeraar kan declareren.
6
Onderschrijft u de voorspelling van de NOV dat de komende twintig jaar het aantal
heupoperaties met 150% zal stijgen en het aantal knieoperaties met 300%? Zo
nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, welke consequenties dient dit te hebben voor het
aantal opleidingsplaatsen?
6
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
7
Hoe verklaart u het beperkte aantal opleidingsplaatsen voor orthopeden in relatie
tot de wachtlijsten? 2)
7
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
8
Bent u bereid het aantal opleidingsplaatsen voor orthopedie te verhogen? Zo nee,
waarom niet?
8
Bij de jaarlijkse vaststelling van het aantal instroomplaatsen voor orthopedie
baseer ik mij op het capaciteitsplan voor de medische, tandheelkundige, klinisch
technologische en aanverwante vervolgopleidingen van het Capaciteitsorgaan. Het
meest recente capaciteitsplan dateert van eind 2008. De hierin berekende
gewenste instroom van orthopeden bedraagt minimaal 24 en maximaal 34 per
jaar. In het kabinetsstandpunt ten aanzien van dit capaciteitsplan is aangegeven
dat voor het bereiken van een meer vraaggeoriënteerde zorg een ruim voldoende
aanbod van zorgverleners noodzakelijk is. Om die reden heeft het kabinet
besloten de bovenkant van de aangegeven marge te volgen, voor orthopedie dus
34 instroomplaatsen per jaar, met ingang van 2009.
Naar aanleiding van vergelijkbare signalen van de NOV als waarvan nu sprake is,
is vorig jaar een aantal malen overleg gevoerd tussen de NOV, het
capaciteitsorgaan en mijn ministerie. Daarbij is toen niet geconcludeerd dat
verruiming van het aantal instroomplaatsen orthopedie nodig zou zijn.
Overigens is mij gebleken dat in 2008 vijf van de beschikbare 50 plaatsen door de
sector niet zijn ingevuld. Ik ben voornemens deze plaatsen voor 2011 alsnog ter
beschikking te stellen.
Ik hecht eraan erop te wijzen dat het capaciteitsplan tot stand komt in nauw
overleg met de wetenschappelijke verenigingen en dat zoals ook aan de Tweede
Kamer is gemeld - de Minister van VWS dus terughoudendheid past ten aanzien
van individuele standpunten van wetenschappelijke verenigingen. Mede daarom
zie ik op dit moment geen reden om wijzigingen aan te brengen in de instroom bij
orthopedie.
Het Capaciteitsorgaan zal in de loop van dit jaar een nieuw capaciteitsplan
uitbrengen. Ik ga ervan uit dat het Capaciteitsorgaan daarbij rekening zal houden
met de ontwikkelingen waar de NOV op wijst.
1) NOV persbericht, 21 januari 2010
2) Opleidingsplaatsen orthopedie (gegevens NOV)
2005 2006 2007 2008 2009 2010
53 51 54 50 34 34
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport