Fiscale nieuwsflits 24 maart 2010
Nieuwsbericht | 24-03-2010 | Algemene wet inzake rijksbelastingen,
Inkomstenbelasting
In deze fiscale nieuwsflits licht de minister twee maal toe waarom hij
afziet van cassatie tegen de uitspraak waarin het hof navordering niet
mogelijk achtte omdat de noodzakelijke herzieningsbeschikking ontbrak
en tegen de uitspraak waarin het hof beslist dat een testamentaire
lijfrente-uitkering niet belast is als periodieke uitkering.
AWR: ontbreken herzieningsbeschikking leidde tot vernietiging
navorderingsaanslag
De minister laat weten dat hij afziet van cassatie tegen de uitspraak
waarin het hof navordering niet mogelijk achtte omdat de noodzakelijke
herzieningsbeschikking ontbrak.
A voerde EUR 1 327 919 aan hypotheekrente op in haar aangifte, door
per abuis centen als euro's aan te merken. Zij deed digitaal aangifte
en centen worden dan omgezet in euro's. Hierdoor ontstond een negatief
inkomen in box 1 van EUR 1 294 649. De aangifte is overeenkomstig die
fout afgehandeld en er werd een verliesbeschikking afgegeven tot
laatstgenoemd bedrag. Degene die de achterwaartse verliesverrekening
moest toepassen, merkte de fout op waarna aan A, met haar instemming,
een navorderingsaanslag over 2001 werd opgelegd. Daarbij werd het
verlies gewijzigd in een positief inkomen en werd rekening gehouden
met het juiste bedrag aan hypotheekrente. Echter, verzuimd werd om het
eerder vastgestelde verlies uit het computersysteem te verwijderen
zodat dit, ten onrechte, werd verrekend met latere jaren. Om die reden
werden in 2007 navorderingsaanslagen over de jaren 2002 t/m 2004
opgelegd en die zijn nu in geschil.
Nadat de rechtbank A in het gelijk had gesteld, oordeelde het hof dat
het ging om een incidentele vergissing die gelijk te stellen is met
een schrijf- of tikfout. In casu verschijnt op het beeldscherm van de
behandelaar immers een melding dat een aanvullende handeling moet
worden verricht. Niet vermeld wordt welke handeling (aanpassing van
het te verrekenen verlies) en de handeling is hier bij vergissing
achterwege gebleven. Volgens het hof is er dus geen sprake van een
onzorgvuldige werkwijze met beperkte controle. Echter de
navorderingsaanslagen moeten toch worden vernietigd nu de daarvoor
noodzakelijke beschikking tot herziening van het verlies over 2001
nooit is afgegeven. Binnen de reikwijdte van de toetsing of de
inspecteur mocht navorderen, past het de rechter om te beoordelen of
een herzieningsbeschikking is genomen, hoewel dit argument niet met
zoveel woorden is aangevoerd ter onderbouwing van A's beroepsgrond.
De minister laat weten dat hij afziet van het instellen van cassatie.
Ter toelichting wijst hij op een arrest van 1 april 2005, nr. 40 321
waar is overwogen dat een herzieningsbeschikking noodzakelijk is en
bij het ontbreken daarvan geen navordering mogelijk is. De minister
merkt nog op het niet eens te zijn met hetgeen het hof (in zekere zin
ten overvloede) overweegt over de aanwezigheid van een schrijf- en
tikfout en het voor A niet kenbaar zijn van de fout. Juist omdat de
fout kenbaar was, nam A contact op met de Belastingdienst. Dat hem is
verzekerd dat de aanslagen juist waren, neemt het onderkennen van de
fout niet weg.
Toelichting staatssecretaris van 15 maart 2010 nr. DGB 2010-1153
n.a.v. intrekking cassatieberoep tegen uitspraak Hof Arnhem van 2
februari 2010, 2008/00486, 2002, Awr 16 en Wet IB 2001 3.151
IB: testamentaire lijfrente-uitkering niet belast als periodieke uitkering
De minister laat weten dat hij afziet van cassatieberoep tegen de
uitspraak waarin het hof beslist dat een testamentaire
lijfrente-uitkering niet belast is als periodieke uitkering.
De tante van B is in 2003 overleden. In haar testament heeft zij vijf
erfgenamen - stichtingen - benoemd, onder de last om aan B een
lijfrente-uitkering uit te keren. De inspecteur heeft de door B in
2004 en 2005 ontvangen lijfrentetermijnen gerekend tot haar belastbaar
inkomen uit werk en woning. B is het daar niet mee eens maar de
rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld.
Het geschil spitst zich toe op de vragen of de lijfrentetermijnen in
rechte vorderbaar zijn en of zij de tegenwaarde voor een prestatie
vormen. Volgens het hof impliceren de bewoordingen van het testament
een vorderingsrecht voor B. Verder overweegt het hof dat de vijf
stichtingen gezamenlijk als schuldenaar van de lijfrente zijn aan te
merken. De tegenprestatie die zij hebben ontvangen, bestaat uit het
onderbrengen van het vermogen van de erflaatster. Hieraan is de
lijfrente aan B als voorwaarde verbonden. De vraag of sprake is van
een periodieke uitkering die de tegenwaarde van een prestatie vormt,
moet worden beoordeeld vanuit de schuldenaar. De beoordeling van de
waarde van de tegenprestatie is volgens het hof niet aan de orde.
De minister laat weten dat hij afziet van het instellen van
cassatieberoep omdat hij de hofuitspraak juist acht. Ter toelichting
merkt hij op dat oordeel resp. getuigt van een juiste rechtsopvatting,
feitelijk en niet onbegrijpelijk is en berust op de aan het hof
voorbehouden uitleg van het testament. Wanneer sprake mocht zijn van
een wanverhouding tussen de waarde van het recht op periodieke
uitkeringen en de tegenprestatie, zal moeten worden beoordeeld of de
tegenprestatie uitsluitend grond voor de lijfrenteverplichting kan
vormen dan wel gedeeltelijk.
Toelichting minister van 11 maart 2010 nr. DGB 2010-1285 n.a.v.
uitspraak Hof Leeuwarden van 26 januari 2010 , 2008/00216, 2004 en
2005, Wet IB 2001 3.101
Meer informatie
* Arrest Hoge Raad 1april 2005,nr. 40321
* Uitspraak Hof Arnhem van 2 februari 2010, 2008/00486
* Uitspraak Hof Leeuwarden van 26 januari 2010, 2008/00216
Ministerie van Financiën