het nuclearie programma van Iran: Stand van zaken
Kamerbrief inzake het nuclearie programma van Iran: Stand van zaken
Kamerbrief | 24 maart 2010
Conform de toezegging aan de Kamer tijdens het Algemeen Overleg voor
de Raad Buitenlandse Zaken van de EU van 11 februari jl, stuur ik u
hierbij een overzicht van de huidige nucleaire activiteiten van Iran.
De grote zorgen die ik heb over het Iraanse nucleaire programma zijn
gebaseerd op deze activiteiten.
Brandstofcyclus
Voor de ontwikkeling van een civiel nucleair programma ten behoeve van
energieproductie, dient een land te beschikken over specifieke
technische kennis en kunde en de faciliteiten waar die kennis in de
praktijk wordt gebracht; kort samengevat is dat de cyclus van
uraniumerts tot kerncentrale. Het gaat in dat proces in eerste
instantie om het omzetten van uraniumerts in laagverrijkt uranium met
een verrijkingsgehalte van max. 5%. 1 Een hoger verrijkingsgehalte is
niet nodig voor een civiel nucleair energieprogramma.
Uraniumerts kan, indien aanwezig, nationaal worden gedolven of in het
buitenland worden ingekocht. De verrijking vindt plaats in een
verrijkingsinstallatie. Het laagverrijkte uranium moet vervolgens in
brandstofstaven worden verwerkt die op hun beurt in een kerncentrale
worden gebruikt om kernreacties teweeg te brengen waarbij energie
vrijkomt.
Het laagverrijkt uranium kan ook verder worden verrijkt tot een
gehalte van, nog steeds laagverrijkt, 20%. Als dit laagverrijkt
uranium in brandstofstaven wordt verwerkt, kan het worden gebruikt in
onderzoeksreactoren en voor de productie van medische isotopen. Indien
het uranium verder wordt verrijkt tot een gehalte boven de 20%, wordt
gesproken van hoogverrijkt uranium. Uranium met een
verrijkingspercentage boven de 90% is geschikt voor het gebruik in
kernwapens. Voor een succesvol kernwapenprogramma is ook de techniek
voor het ontwikkelen van een bom en overbrengingsmiddelen nodig (in
deze brief zal niet worden ingegaan op het zich snel ontwikkelende
Iraanse ballistische rakettenprogramma).
Iraans nucleair programma
Iran is een land met aanzienlijke nucleaire activiteiten. Het is sinds
1958 lid van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) en
heeft in 1974 een standaard waarborgenovereenkomst met het IAEA
afgesloten. Iran heeft het zogeheten Additioneel Protocol, dat een
toevoeging op en uitbreiding van de standaard waarborgenovereenkomst
van het IAEA vormt, in 2003 getekend maar niet geratificeerd. Het
Additioneel Protocol voorziet in een groter aantal bevoegdheden van
het IAEA bij het controleren van nucleaire activiteiten en legt
zwaardere verplichtingen op aan de lidstaten. Een groot aantal
lidstaten heeft dit additionele protocol geratificeerd. Het agentschap
is daarom van mening dat de combinatie van deze twee
waarborginstrumenten de huidige verificatiestandaard vormt.
Iran is op dit moment in staat een aantal onderdelen van de eerder
genoemde cyclus in eigen regie uit te voeren, maar beschikt voor zover
bekend nog niet over de kennis om de cyclus volledig te doen zijn. Bij
de ontwikkeling van deze onderdelen heeft Iran meerdere keren de
voorschriften van het IAEA geschonden, waardoor de kwestie van het
Iraanse nucleaire programma in 2006 naar de VN Veiligheidsraad werd
verwezen.
Iran ontplooit nabij de stad Bandar Abbas activiteiten op het gebied
van de winning van uraniumerts en de productie van uranium concentraat
(yellowcake) en beschikt tevens over een zogeheten uranium
conversiefaciliteit in Esfahan. Hier worden de basisproducten voor de
latere verrijking gemaakt.
Iran beschikt over een verrijkingsinstallatie in Natanz waar het
uranium verrijkt tot een gehalte van 3,5%. Sinds 2007 heeft Iran in
deze faciliteit 2065 kg laagverrijkt uranium geproduceerd. Voor het
verkrijgen van splijtstoffen voor één kernwapen op basis van
hoogverrijkt uranium is als grondstof een hoeveelheid laagverrijkt
uranium (gehalte 3,5%) nodig van ongeveer 1500 kg, de zogeheten
`breakout capability'. Die drempel heeft Iran dus overschreden. Hoewel
de VN-Veiligheidsraad Iran heeft opgeroepen te stoppen met alle
verrijking van uranium, produceert Iran op dit moment zo'n 120 kg
laagverrijkt uranium (gehalte 3,5%) per maand. Voor zover bekend gaat
Iran hierbij bovendien steeds efficiënter te werk. Zo is er sinds
november 2009 met minder centrifuges meer geproduceerd. Iran
ondervindt nog steeds problemen bij dit proces. Bovendien staat een
van de twee hallen in de ondergrondse faciliteit in Natanz nog leeg,
wat aangeeft dat Iran de maximale capaciteit voor deze faciliteit nog
niet heeft bereikt. Iran is inmiddels óok begonnen met de verdere
verrijking van uranium tot een gehalte van 20%, waarmee het weer een
volgende stap lijkt te beheersen in het proces van de ontwikkeling van
splijtstoffen voor kernwapens. Verder is Iran gestart met de bouw van
een nieuwe verrijkingsinstallatie in een berg in de buurt van de stad
Qom. Met deze bouw schendt Iran wederom IAEA-voorschriften. De reden
voor de bouw van de installatie in Qom is volgens Iran een
strategische: bij vernietiging van de verrijkingsinstallatie in Natanz
zou er verrijkingscapaciteit beschikbaar blijven. De installatie in
Qom biedt ruimte voor een kleiner aantal centrifuges dan de
installatie in Natanz en is nog niet operationeel.
In Esfahan heeft Iran ook een faciliteit gebouwd waar het
brandstofelementen wil produceren, zowel voor zwaarwater- als
lichtwaterreactoren. Sinds mei 2009 zijn in de installatie geen
brandstofelementen geproduceerd. Voor zover bekend beschikt Iran nog
niet over de techniek om laagverrijkt uranium in brandstofstaven te
verwerken. Daarom vindt de Nederlandse regering de verrijking tot 20%
en de door Iran aangekondigde bouw van tien nieuwe
verrijkingsinstallaties weinig consistent met de toekomstige
mogelijkheden om het verrijkte uranium ook daadwerkelijk als brandstof
in een civiel kernenergie-programma te gebruiken.
Iran beschikt bovendien niet over operationele kerncentrales waar het
in Natanz geproduceerde laagverrijkte uranium gebruikt zou kunnen
worden. Hoewel ontwikkeling van de kerncentrale in Bushehr, een
zogeheten lichtwaterreactor die met Russische hulp is gebouwd, zich in
een vergevorderd stadium bevindt, hebben technische problemen er tot
nu toe voor gezorgd dat de centrale niet kon worden opgestart. De
brandstof voor deze centrale hoeft niet in Natanz te worden
geproduceerd, omdat deze door Rusland zal worden geleverd. Ook
hierdoor lijkt de bouw van tien nieuwe verrijkingsinstallaties niet
logisch. Verder is Iran voornemens zelf een kerncentrale te bouwen in
Darkhovin, maar de bouw hiervan is nog niet begonnen. De ontwikkeling
hiervan zal bovendien nog jaren in beslag nemen. In Arak werkt Iran
aan de bouw van een zwaarwater onderzoeksreactor. In een zwaarwater
reactor kan met gebruikmaking van natuurlijk uranium energie worden
opgewekt. Afvalproduct bij dit proces is plutonium dat, na opwerking
van de brandstofelementen gebruikt kan worden als splijtstof in een
kernbom. Iran beschikt voor zover bekend niet over een
opwerkingsfabriek voor dit doeleinde.
Naar verluidt zijn er momenteel geen andere concrete plannen om
kerncentrales te bouwen.
Iran beschikt wel over onderzoeksreactoren, waaronder de Tehran
Research Reactor (TRR) en enkele laboratoria gerelateerd aan het
nucleaire programma. De brandstof - in de vorm van kant-en-klare
brandstofstaven - voor de TRR is bijna op, waarmee volgens Iran de
productie van medische isotopen in de TRR in gevaar komt. Om nieuwe
brandstof te garanderen is in oktober 2009 onder regie van het IAEA
een voorstel tot stand gekomen waarbij Iran 1200 kg van zijn
laagverrijkt uranium naar het buitenland zou verschepen om het daar
verder te laten verrijken tot bijna 20% en tot brandstofstaven te
laten verwerken, die vervolgens in de TRR gebruikt kunnen worden. Dit
voorstel vormde tegelijkertijd een vertrouwenwekkende maatregel,
aangezien de benodigde hoeveelheid laagverrijkt uranium die gebruikt
zou kunnen worden voor het vervaardigen van splijtstoffen voor een
kernbom, weer drastisch verminderd zou worden tot onder de drempel van
de `breakout capability'. Iran heeft dit voorstel niet officieel
verworpen, maar wel een tegenvoorstel gedaan waarbij kleinere
hoeveelheden Iraans laagverrijkt uranium tegelijkertijd geruild zouden
worden tegen brandstofstaven. Deze ruil zou bovendien op Iraans
grondgebied moeten plaatsvinden. Gezien de hoeveelheid laagverrijkt
uranium die Iran volgens het meest recente IAEA-rapport over Iran
heeft geproduceerd (2065 kg) lijkt de TRR-deal steeds minder
actueel,omdat een dubbele `breakout capability' binnen handbereik
ligt.
Het IAEA probeert zo volledig mogelijk invulling te geven aan de
standaard waarborgenovereenkomst van Iran met het Agentschap. Door
gebrek aan medewerking van Iran en het feit dat Iran het Additioneel
Protocol niet heeft geratificeerd, is het IAEA nog steeds niet in
staat vast te stellen dat het Iraanse nucleaire programma voor 100%
vreedzaam van aard is. Dit wordt bevestigd in het jongste IAEA-rapport
van DG Amano van 18 februari jl. (GOV/2010/10, bijgevoegd). In mijn
beantwoording van de vragen van kamerlid Van Dam inzake dit
IAEA-rapport, ga ik uitgebreid in op de nog openstaande verzoeken van
het IAEA aan het adres van Iran.
Het IAEA-rapport stelt dat er een gegrond vermoeden bestaat dat Iran
zich in het verleden of heden heeft bezig gehouden met mogelijke
activiteiten die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van een kernkop.
Daarnaast valt niet uit te sluiten dat er activiteiten en faciliteiten
bestaan die door Iran niet aan het agentschap zijn opgegeven, zoals
tot voor kort de faciliteit in Qom.
De internationale gemeenschap heeft door de onregelmatigheden en
onduidelijkheden in de ontwikkeling van het Iraanse nucleaire
programma steeds minder vertrouwen in de aard ervan. Iran voldoet
daarnaast nog steeds niet aan de implementatie van relevante
resoluties van het IAEA en de VN-Veiligheidsraad inzake zijn nucleaire
programma. Iran heeft evenmin voldaan aan alle overige uitstaande
verzoeken en vragen van het IAEA. DG Amano legt in zijn jongste
rapport nu duidelijk de bewijslast bij Iran. In dit kader zal de
Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten op 25 maart 2010
van de AIVD en MIVD een briefing krijgen over Iran.
Nederlandse positie
De Nederlandse regering betreurt het voortdurend uitblijven van
volledige samenwerking van Iran met het IAEA. Nederland deelt de
mening van het IAEA dat hierdoor en door het niet implementeren van
het Additioneel Protocol, twijfels blijven bestaan over de aard van
het Iraanse nucleaire programma.
De Nederlandse regering is van mening dat Iran de mogelijkheid geboden
moet blijven worden in dialoog te treden over het nucleaire programma,
maar is waakzaam voor pogingen van Iran om tijd te rekken. De
Nederlandse regering is ook van mening dat de huidige Iraanse
opstelling niet bijdraagt aan het herstel van het internationaal
vertrouwen in het enkel vredelievende karakter van het Iraanse
nucleaire en ballistische programma. Iran zou zich in verdere
gesprekken met de E3+3 moeten engageren. Iran dient eveneens te
voldoen aan eerdere VN en IAEA-resoluties. Nu Iran in strijd met deze
resoluties eenzijdig is begonnen zijn laagverrijkte uranium op te
werken naar 20% en zolang het IAEA-voorstel inzake de TRR niet is
geaccepteerd, dient de internationale gemeenschap in te zetten op het
voorbereiden van concrete maatregelen in een
Veiligheidsraadsresolutie. Nederland zet voorts in op het voeren van
een parallelle discussie binnen de EU, gericht op een snelle
implementatie van een eventuele nieuwe VNVR-resolutie.
Zo de VNVR niet overgaat tot het instellen van extra sancties is
Nederland van mening dat sancties die het regime treffen en de
economische belangen van de revolutionaire garde treffen door de EU
samen met gelijkgezinde landen getroffen dienen te worden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
1 Het verrijkingspercentage drukt het aandeel van het in het uranium
aanwezige isotoop uranium-235 uit.
Ministerie van Buitenlandse Zaken