Antwoorden op Kamervragen over ouderengezondheidszorg
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over
ouderengezondheidszorg (2010Z02310).
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
1. Wat is uw reactie op de opvatting van de VNG dat u op teleurstellende wijze
uitvoering geeft aan het amendement-Kant?
Dat vind ik jammer. Ik heb aangegeven dat de uitvoering van het amendement
primair de verantwoordelijkheid is van de gemeenten. Zij kunnen het beste
bepalen wat er moet gebeuren om tot goede preventieve zorg voor ouderen te
komen in hun gemeente. Zij kunnen het amendement tot een succes maken. Ik
verwacht er veel van.
2. Bent u bereid gemeenten duidelijk te informeren over de wijze waarop zij
geacht worden invulling te geven aan art. 5a Wpg? Zo ja, op welke wijze en op
welke termijn? Zo nee, welke betekenis heeft dan de coördinerende rol die u uzelf
toedicht?
De brief van 15 oktober 2009 biedt algemene kaders voor wat er van gemeenten
wordt verwacht en welke rol het Rijk daarbij speelt. Wij hebben er voor gekozen
op dit moment geen nadere uitwerking te geven middels AMvB om maximale
beleidsvrijheid aan gemeenten te geven op dit gebied. Het is de bedoeling dat
lokaal wordt bepaald hoe de uitwerking van het artikel er in een gemeente uit
gaat zien. De gemeenteraad zal dit uiteindelijk vaststellen. Het is ook belangrijk
dat gemeenten ouderen zelf bij dit proces betrekken.
Over de inwerkingtreding, per 1 juli 2010, zal ik de gemeenten nog nader
informeren.
3. Bent u voornemens gemeenten te voorzien van middelen voor preventie, gelet
op A) het feit dat sinds 1990 de middelen voor preventie in het Gemeentefonds
niet zijn aangevuld, B) de inwerkingtreding van de Wet publieke gezondheid
(Wpg) en C) de constatering van het SCP, dat het beleidsdoel van het kabinet om
meer en langer te gaan werken, de beschikbaarheid van mantelzorg vermindert?
3) Zo nee, waarom niet?
Gezien de huidige economische situatie zijn er geen extra financiële middelen
beschikbaar vanuit het Rijk. Overigens zijn gemeenten autonoom in het stellen
van prioriteiten binnen hun financiële middelen. Als gemeenten meer middelen
voor preventie willen inzetten is dat mogelijk.
Er is, behalve het Gemeentefonds, nog een aantal andere uitkeringen aan
gemeenten op het gebied van preventie in het kader van de Wpg zoals:
gezond in de stad voor de G31;
brede doeluitkering centrum jeugd en gezin;
Enveloppe jeugd en gezin;
Digitalisering jeugdgezondheidszorg (EKD).
4. Wat zijn de richtlijnen voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg om hun
inspecterende taak uit te voeren op de ouderenpreventie?
De IGZ bepaalt zelf hoe dit wordt vormgegeven. Daarbij sluit zij aan bij hoe zij in
het algemeen toezicht houdt op gezondheidsbevordering binnen de Wet pg.
Als onderdeel van de preventiecyclus houdt de IGZ toezicht op de vormgeving van
het lokaal gezondheidsbeleid.
Zij houdt tevens toezicht op de taken die de GGD als ondersteunende of
uitvoerende organisatie uitvoeren. Daarbij kijkt ze ook naar bevorderingstaken
zoals gezondheidsbevordering en per 1 juli 2010, ook naar artikel 5a.
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het verwerven van, op epidemiologische analyse
gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking en om het
verwerven van inzicht van het aanbod en bereik van interventies voor ouderen.
De IGZ bekijkt of de gemeente zich houdt aan de wettelijke taak om eens per vier
jaar een nota lokale gezondheidsbeleid op te stellen. Daarnaast doet zij onderzoek
naar de kwaliteit en de uitvoering van de nota's om de gemeenten te stimuleren
tot kwaliteitsverbetering. De IGZ houdt daarbij rekening met de autonomie van de
gemeenten.
5. Bent u van mening dat het goed uitvoeren van preventieve activiteiten in de
ouderengezondheidszorg om meer vraagt dan het bundelen van bestaande
functies? Zo nee, waarom niet?
Daar kan ik geen algemeen antwoord op geven. Dit is afhankelijk van de lokale
situatie zowel wat betreft de behoeften van ouderen als wat betreft het
beschikbare aanbod.
6. Bent u het eens met de bevindingen in de quick scan van Vilans, waarin wordt
geconstateerd dat de marktwerking in de sector een negatieve rol speelt om
samen te werken om tot een Consultatiebureau voor Ouderen te komen? Kunt u
uw antwoord toelichten?
Ik wil voorop stellen dat het niet noodzakelijk is om overal Consultatiebureaus
voor Ouderen (CbO's) op te zetten. Het betreft een functie die op verschillende
wijze en door verschillende partijen kan worden ingevuld.
Daarnaast is het niet per definitie zo dat marktwerking en samenwerking haaks op
elkaar staan. Marktprikkels kunnen juist aanzetten tot samenwerking om tot een
kwalitatief goed aanbod te komen.
Binnen het huidige systeem zijn voldoende mogelijkheden om met de juiste
partners samen te werken als dit de kwaliteit van de zorg ten goede komt.
7. Hoe oordeelt u over de bevinding dat er groepen kwetsbare ouderen niet
gevonden worden, omdat er niet out-reachend wordt gewerkt?
Het is belangrijk dat juist deze groepen worden bereikt. Uit het rapport van Vilans
blijkt dat consultatiebureaus hier niet de oplossing voor zijn. Gelukkig zien we in
de praktijk steeds meer initiatieven die zich op deze moeilijk bereikbare groepen
richten. Ik denk aan het buurtgericht werken zoals in het project `De gezonde
wijk'. Ook in de ZonMw-programma's `Preventiekracht dichtbij huis' en `Zichtbare
schakel' wordt gezocht naar manieren om de risicogroepen te bereiken. Daarbij
wordt gebruik gemaakt van de specifieke positie van zorgverleners uit diverse
sectoren zoals huisartsen, verpleegkundigen, verzorgenden en maatschappelijk
werkers.
8. Bent u van oordeel dat de preventieve ouderenzorg en het ontwikkelen van
Consultatiebureaus voor Ouderen, elkaar versterken of juist niet? Kunt u uw
antwoord toelichten?
Dit is afhankelijk van de lokale situatie. Een CbO kan een manier zijn om
preventieve zorg voor ouderen in een gemeente vorm te geven maar het kan ook
op andere wijze. Het gaat er om dat op lokaal niveau de best passende vorm
wordt gevonden om de preventieve ouderenzorg te organiseren. Dit is mede
afhankelijk van welke voorzieningen er al zijn binnen een gemeente en zal dus
niet overal hetzelfde zijn.
9. Bent u bereid aanbeveling 14 van de Themacommissie Ouderenbeleid, uit te
voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aanbeveling 14 luidt: `start consultatiebureaus voor ouderen voor preventie,
monitoring, signalering, informatie, advies en het leveren van diensten voor
wonen, welzijn en zorg. De overheid dient voor de startfase een specifieke
regeling te treffen'.
In het kabinetsstandpunt op het rapport `Lang zullen we leven' is al op deze
aanbeveling gereageerd. De invulling van artikel 5a sluit hierbij aan. Zoals ik hier
boven heb beschreven is het oprichten van CbO's geen doel op zich. Daarnaast
heeft het kabinet in haar toenmalige reactie niet aangegeven een specifieke
regeling te treffen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport