Vragen naar aanleiding van het rapport over de 'Ex ante evaluatie van maatwerk beheer van wilde zwijnen'
1
Geachte Voorzitter,
Hierbij geef ik antwoord op vragen van de vaste Kamercommissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit naar aanleiding van het rapport over de "Ex ante
evaluatie van maatwerk beheer van wilde zwijnen" (uw referentie 2010D04742).
1, 2 en 73
Welke rol ziet de minister voor zichzelf weggelegd nu zij in verband met
noodzakelijke monitoring van proeven met extensief beheer en de gevolgen
daarvan verwijst naar de verantwoordelijkheid van de provincie en de
Faunabeheereenheid (FBE)?
Wie houdt de populatie in bedwang bij het experimenteel onderzoek naar effecten
van een terughoudend (geen) beheer bij wilde zwijnen?
Wie draagt de verantwoordelijkheid van het onderzoek en bij wie ligt de
beslissingsbevoegdheid om het experiment aan te passen dan wel te beëindigen?
Gedeputeerde Staten van Gelderland is inderdaad met de Faunabeheereenheid
verantwoordelijk voor het beheer van de wilde zwijnen, inclusief een experiment
met maatwerkbeheer en de monitoring daarvan. Ik heb aangegeven mijn rol te
beperken tot het bijdragen aan ontwikkelen van kennis omtrent voorwaarden voor
een dergelijk experiment.
Uitgangspunt bij de uitvoering van een experiment met terughoudend beheer is
het 'hand aan de kraan'-principe: de ontwikkelingen worden zorgvuldig
gemonitord opdat, indien dat nodig geacht wordt, ingegrepen kan worden.
Hiervoor is de provincie eindverantwoordelijk.
3
Is er zicht op bijvoeren door bijvoorbeeld jagers? Zo ja, hoe vaak en
hoeveel en kan dit mede een groei van de zwijnenpopulatie veroorzaken?
Bijvoeren ter bevordering van de stand van onder meer wilde zwijnen is verboden
(artikel 74a, eerste lid, Flora- en faunawet).
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 2 van 19
Dit verbod wordt gehandhaafd, onder andere door provinciale handhavers. Ik heb
geen reden om aan te nemen dat dit verbod overtreden wordt, op enkele
kleinschalige incidenten na.
4
Waarom is het onderzoek beperkt tot het larderen van het bestaande beleid en
beheer met daarop afgestemde wetenschappelijke informatie en is niet gekozen
voor een wetenschappelijk onderzoek dat geheel los staat van de huidige
gegroeide praktijk?
Om binnen het onderzoek ontwikkelingen als gevolg van het experiment met
maatwerkbeheer waar te kunnen nemen, zijn bestaande gegevens relevant als
vergelijkingsmateriaal. Deze bestaande gegevens zijn afkomstig uit de bestaande
praktijk.
5
Waarom was er voor deze beperkte inventarisatie een onderzoeksperiode van een
jaar nodig?
Er is regelmatig overleg geweest met een breed samengestelde begeleidingscommissie,
bestaande uit rechtstreeks betrokkenen.
6
Waarom is gekozen voor een intensieve betrokkenheid van de FBE Veluwe bij de
regie en uitvoering, terwijl de onderzoeksopdracht «Flexibel beheer »,
BO-02-013-006 van 5 januari 2009, slechts een strikt uit wetenschappers
bestaand team vermeldde? Bent u bereid het onderzoek alsnog uitsluitend door
wetenschappers te laten uitvoeren?
Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoekers van Alterra. De betrokkenheid van
de Faunabeheereenheid is beperkt tot deelname aan de begeleidingscommissie en
het aanleveren van gegevens. Uitsluitend de Faunabeheereenheid beschikt over
de relevante historische gegevens.
7
Waarom is Kroondomein Het Loo niet meegenomen voor algemeen
(vervolg)onderzoek, waarbij het onderzoek onafhankelijk is van
Faunabeheereenheid Veluwe en Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie
Gelderland, en waarmee de Tweede Kamer - via de minister van Landbouw
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) - het onderzoek gedurende de twee fasen van
elk vijf jaar direct kan volgen?
Op Kroondomein Het Loo wordt met betrekking tot wilde zwijnen het beleid
gevoerd dat jaarlijks de populatie wordt teruggebracht tot de draagkracht van het
gebied. Men heeft daar inmiddels een lange ervaring mee.
De draagkracht van het gebied neemt door de omvorming in het bosbeheer van
meer naald- naar loofhout toe. Dergelijke ontwikkelingen worden gemonitord en
deze monitoring vormt de basis voor de beheerplannen van Kroondomein Het Loo.
In tegenstelling tot andere delen van de Veluwe bestaat op Kroondomein Het Loo
niet het probleem dat het jaarlijks vereiste afschot niet wordt gehaald.
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 3 van 19
Er was daarom geen aanleiding om Kroondomein Het Loo mee te nemen in het
onderzoek.
8
Kunt u uiteenzetten of het waar is dat het voorbehoud in het financieel statuut
Koninklijk huis ten aanzien van «het genot van de jacht» als gebruiksrecht voor
de Kroon de facto geen betrekking kan hebben op het afschot van wilde zwijnen
gelet op het feit dat het hier een beschermde, niet bejaagbare soort betreft, in het
verlengde van eerdere afstandverklaring ten aanzien van het genot van de jacht
bij Koninklijk Besluit van 23 november 1993, Staatscourant. 1993, 240?
Populatiebeheer van wilde zwijnen door middel van het geweer is sinds de
inwerkingtreding van de Flora- en faunawet geen vorm van jacht meer. Onder de
Jachtwet behoorde het wilde zwijn tot de wildsoorten (zwartwild). Dat is onder de
Flora- en faunawet niet langer het geval. Zie verder het antwoord op vraag 9.
9
Kunt u uiteenzetten of het waar is dat het voorbehoud ten aanzien van het genot
van de jacht in de Staatsdomeinen bij wet behorende tot of voortvloeiende uit het
Kroondomein, bedoeld in de wet van 1 mei 1863, Stb. 43, afgestaan aan de
Koning; slechts betrekking heeft op diens positie als jachthouder in de zin van de
Jachtwet (3 november 1954, Stb. 523)?
Het feit, of men al dan niet jachthouder is, is niet van belang in het kader van het
populatiebeheer van wilde zwijnen. Het jachthouderschap heeft sinds de
inwerkingtreding van de Flora- en faunawet nog slechts betrekking op de
wildsoorten fazant, wilde eend, houtduif, haas en konijn. Dat betekent echter niet
dat het populatiebeheer van wilde zwijnen niet door de jachthouder kan of mag
worden uitgevoerd. Voor het populatiebeheer van wilde zwijnen in het kader van
schadebestrijding en -preventie is de grondgebruiker verantwoordelijk. In het
geval van Kroondomein Het Loo zijn de jachthouder en de grondgebruiker één en
dezelfde persoon.
10
Is het waar dat in het Kroondomein niet gejaagd wordt op de vijf bejaagbare
soorten en slechts afschot plaatsvindt van grote hoefdieren, waarmee de facto
niet gejaagd wordt, de Koning geen jachthouder is of behoeft te zijn in de zin der
wet en het genot van de jacht de facto niet toekomt aan de Koning maar aan de
Staat, waarmee het de Staat vrij zou staan het gebied aan te wijze als afschotvrije
zone? Zo nee, waarom niet?
Kroondomein Het Loo is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Dat impliceert dat
de jacht op fazant, wilde eend, houtduif, haas en konijn verboden is (artikel 46,
derde lid, onderdeel c, Flora- en faunawet).
Populatiebeheer van deze vijf wildsoorten in het kader van schadebestrijding
en -preventie is wel toegestaan, mits daarvoor ontheffing is verleend. Tot op
heden zijn dergelijke ontheffingen niet verleend. Op Kroondomein Het Loo vindt
dan ook geen afschot van bedoelde vijf wildsoorten plaats. Voor bedoelde vijf
soorten is Kroondomein Het Loo dus de facto reeds een "afschotvrije zone".
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 4 van 19
11
Waarom is er in de rapportage geen oordeel gegeven over reeds beschikbare
actuele informatie, ook vanuit derden, over de populatieontwikkeling?
Er bestaat geen andere actuele informatie over de populatieontwikkeling anders
dan die welke door de Vereniging Wildbeheer Veluwe wordt verzameld. Daarvan is
uitputtend gebruik gemaakt.
12
Waarom is de doelstand van 860 wilde zwijnen (= 17 per 1 000 hectare) - een
halvering van de daarvoor decennialang gehanteerde doelstand - in 2004
geïntroduceerd zonder enige proef of begeleidend wetenschappelijk onderzoek?
De doelstand van 860 wilde zwijnen op de Veluwe, met uitzondering van
Kroondomein Het Loo, is geïntroduceerd toen na 10 jaar onderzoek naar wilde
zwijnen een populatiedynamisch model kon worden ontwikkeld door IBN-DLO, de
voorloper van Alterra. De doelstand voor wilde zwijnen op Kroondomein Het Loo is
240. Dat aantal is gebaseerd op door onder meer Alterra uitgevoerd wetenschappelijk
onderzoek naar de specifieke situatie op Kroondomein Het Loo en op
jarenlange monitoring van de invloed van het gevoerde bosbeheer op de stand
van de wilde zwijnen en omgekeerd. Overigens is het onjuist dat voor 2004 een
doelstand gegolden zou hebben die twee keer zo hoog was als 860.
13 en 21
Hoe verhoudt het uitgangspunt van het faunabeheer: «de inspanning.... voor het
behoud en het bevorderen van een natuurlijke leefwijze van het wild» zich tot het
feit dat juist deze inspanning al meer dan twee jaar de populatiedynamiek
vernietigd door het afschot van ruim 80% van de populatie?
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat van een wettelijk beschermde diersoort bij
herhaling 80% wordt afgeschoten?
De mediane voorjaarsstand wordt niet alleen vastgesteld op basis van ecologische
overwegingen, maar ook op basis van verkeersveiligheid, economische en
agrarische schade en biodiversiteit. Het rapport pleit voor meer ruimte voor
natuurlijke ontwikkelingen daar waar dit niet strijdig is met maatschappelijke
belangen.
14
Waarom besteedt de rapportage en de opzet van de proef vrijwel geen aandacht
aan de «zichtafstand» in relatie tot afschot?
Hierop wordt nader ingegaan in §3.1.5 van het rapport.
15
Hoe verklaart u dat sinds het gevoerde afschotbeleid ter voorkoming van schade
door wildaanrijdingen (vanaf 2007) de schadeverzekeringspremie is verdubbeld, in
relatie tot de ontwikkeling van aanrijdingcijfers van verkeersongelukken waarbij
grote hoefdieren betrokken zijn?
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 5 van 19
Het is mij niet bekend dat vanaf 2007 de verzekeringspremie verdubbeld is, noch
dat er een relatie is met de ontwikkeling van aanrijdingcijfers.
16, 20 en 50
Hoe verklaart u de hoge vruchtbaarheid van wilde zwijnen? Ziet u een causaal
verband tussen de verhoogde afschotcijfers en de hoge reproductiedrift onder
zwijnen? Bent u bereid tot het instellen van nader onderzoek ter zake indien
wetenschappelijke gegevens ontbreken?
Deelt u de mening dat afschot de populatieaanwas kennelijk stimuleert en de van
nature optredende fluctuaties niet dempt maar vergroot?
Op grond van welke overwegingen zouden de mast (eikels en beukennootjes) en
de breedbladige grassen een betere graadmeter zijn voor de populatieontwikkeling
dan het gemiddeld aantal biggen per zeug?
Het is aannemelijk dat sprake is van een relatie tussen voedselaanbod en de mate
van reproductie. Er bestaat echter onvoldoende kennis over het verband tussen de
omvang van de jachtdruk en de mate van reproductie. De gevraagde analyse
maakt deel uit van het in de ex ante evaluatie voorgestelde onderzoek ten
behoeve van een optimale uitvoering van het gedifferentieerd beheer van de wilde
zwijnen. Hetzelfde kan worden gezegd over de precieze relatie tussen het
reproductievermogen en het voedselaanbod.
Het effect van het afschot is een lagere dichtheid waardoor het in principe
mogelijk is, maar niet noodzakelijk, dat de omstandigheden voor het restbestand
gunstiger worden. In dat geval kan bijvoorbeeld de gemiddelde worpgrootte
toenemen. Daarmee stimuleert het afschot niet de populatieaanwas, immers bij
aanhouden van het afschot wordt de populatie uiteindelijk steeds kleiner.
17
Welke effecten heeft afschot op de mate van schuwheid en nachtactiviteit van
zwijnen? Bent u bereid tot het instellen van nader onderzoek wanneer deze
informatie niet beschikbaar is?
Volgens de onderzoeker is hierover onvoldoende kennis beschikbaar. De provincie
geeft aan dit aspect een lage prioriteit in de monitoring van het experimentele
beheer.
18, 27, 46, 47, 48 en 76
Heeft u overwogen om de tellingen door onafhankelijke deskundigen uit te laten
voeren? Zo nee, waarom niet?
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek zijn de telmethoden vastgesteld?
Waarop baseert men dat de thans gehanteerde methode voor telling het best
toepasbare is?
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 6 van 19
Waarom worden de tellingen door belanghebbenden als uitgangspunt genomen
voor dit rapport, het op stellen van nauwkeurige aantalsbepalingen en het
berekenen van de afschot om de doelstand te bereiken?
Hoe kunnen de tellingen van de Vereniging Wildbeheer Veluwe inzicht geven in
een trend als er geen één op één relatie is met de aantallen wilde zwijnen in een
gebied en de zichtbaarheid?
In hoeverre is van zorgvuldig beheer sprake als de rapportage inzake de tellingen
opmerkt: «dat deze hoogst waarschijnlijk een onderschatting van de aantallen
zijn.» en alleen toepasbaar blijken «wanneer we ervan uitgaan dat niet meer dan
50-70% van de dieren geteld worden..»?
Hoewel tellingen altijd een bepaalde foutmarge bevatten, is de gebruikte
telmethode wel systematisch consequent. Uit deze systematische vorm van tellen
kunnen daarom betrouwbare trends in populatieontwikkelingen worden afgeleid.
Daarom is een breuk in methodiek van tellen ongewenst. De gehanteerde
telmethode is één van de meest gangbare methoden die al geruime tijd in de
praktijk worden toegepast.
19
Kunt u helderheid geven over de gemodelleerde populatiefluctuaties en
daadwerkelijke fluctuaties gebaseerd op afschotcijfers?
De populatiefluctuaties in de modellen volgen de fluctuaties in het mastaanbod
(eikels en beukennootjes). Ook de feitelijk aantalsfluctuaties, zoals die blijken uit
de tellingen, correleren met het mastaanbod. Het noodzakelijke afschot wordt
bepaald aan de hand van de tellingen. Het feitelijke afschot wordt mede beïnvloed
door de inzet van de jachthouders, door het voedselaanbod en het weer.
22
Kunt u uiteenzetten hoeveel telvoer er per seizoen op de Veluwe verstrekt wordt
en wat de invloed hiervan is op de populatie?
De norm voor lokvoer is ontleend aan draagkrachtonderzoek van Alterra
(maximaal 175 kilo maïs per 100 ha per jaar). Door de grote terreineigenaren
wordt in de regel minder lokvoer gebruikt. Daar komt bij dat telvoer in de regel in
de zomer wordt gebruikt. De stand is dan meer dan 5 wilde zwijnen per 100 ha.
Uitgaande van de voedselbehoefte van een gemiddeld scharrelvarken betekent dat
met het uitleggen van maximaal 175 kilo maïs per 100 ha per wild zwijn voor in
totaal minder dan 4 dagen voedsel wordt verstrekt. Ik acht het hoogst
onwaarschijnlijk dat dergelijke geringe hoeveelheden lokvoer enige invloed heeft
op de populatie.
23
Waarom wordt er geen experiment opgezet met in principe geen enkel afschot?
Het is aan de provincie en Faunabeheereenheid om het initiatief te nemen tot een
experiment waarbij geen enkel afschot plaatsvindt.
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 7 van 19
Ik wijs daarbij wel op de risico's van de beheersbaarheid van een dergelijk
experiment en dat daarbij het principe 'hand aan de kraan' een randvoorwaarde
dient te zijn.
24
Waarom wordt in de rapportage geen aandacht geschonken aan de inventarisatie
van de natuurlijke levenswijze - de intrinsieke waarde, zou dit niet dé centrale
doelstelling van het faunabeheer moeten zijn?
De ex ante evaluatie doet voorstellen om onderzoek te doen naar effecten van
maatwerkbeheer op gedrag, groepsgrootte, groepssamenstelling en dagactiviteit,
voortplanting en dergelijke om meer inzicht te krijgen in de natuurlijke leefwijze
van het wilde zwijn. Ik herhaal echter dat het faunabeheer ook rekening dient te
houden met verkeersveiligheid en schade, inclusief schade aan de biodiversiteit.
25
Is het waar dat de jacht op de Noord-Veluwe voor het grootste deel is verpacht
aan particuliere jagers die een ander beheer voeren dan Staatsbosbeheer en
Natuurmonumenten? Zo ja, vraagt dit dan niet om een beleidswijziging gezien de
overlast daar?
Nee, hoewel er inderdaad verschillen bestaan in de uitvoering van het beheer, zijn
alle beheerders gebonden aan het faunabeheerplan.
26
Waarom zijn en worden de registraties van wildaanrijdingen op de besloten site
www.faunaregistratie.nl verzameld, zijn de selectiemogelijkheden naar diersoort
en maand van de registraties op de site Groennetwerk: www.sgnv.nl of
www.groennetwerk.nl verwijderd, maar verwijst de rapportage slechts naar de
eerstgenoemde besloten site?
De ex ante evaluatie verwijst naar de site www.faunaregistratie.nl enkel met het
doel om aan te geven dat de bestaande registratie kan worden geoptimaliseerd.
Over de beschikbaarheid van data, ook op de andere genoemde sites, en over de
toegankelijkheid van een site, beslist de eigenaar van de betreffende website.
28
Is er onderzoek gedaan naar de bijdrage aan de verkeersveiligheid door het
plaatsen van hekken, wildroosters en het verlagen van de maximumsnelheid?
Zo ja, kan de Tweede Kamer inzage krijgen in de onderzoeksrapporten?
Zo nee, waarom niet?
De provincie Gelderland heeft in 2009 onderzoek gedaan naar de top tien
knelpunten op provinciale wegen. Daarnaast heeft de provincie een onderzoek
laten doen naar knelpunten in rasters in relatie met landbouw, verkeersveiligheid
en schade in bebouwde kommen. Beide rapporten zijn beschikbaar, eerstgenoemde
op de website van de provincie Gelderland, laatstgenoemde wordt op
verzoek verstrekt door de provincie.
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 8 van 19
29
Worden kritische beschouwers van het afschot van zwijnen zoals de
Faunabescherming of Marcel Vossenstein op enige wijze bij het experiment
betrokken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de provincie en Faunabeheereenheid om
derden en hun ideeën bij het experiment te betrekken waar zij dat relevant en
wenselijk achten. De provincie is bekend met de rapporten van de
heer Vossenstein en de Faunabescherming.
30
Kunt u uiteenzetten waarom direct belanghebbenden zoals de
Faunabeheereenheden wel bij het experiment betrokken zijn, maar organisaties
die kritisch staan ten opzichte van het huidige beheer niet?
Het experiment met maatwerkbeheer wordt uitgevoerd binnen de kaders van het
faunabeheerplan 2009-2014. Belanghebbende organisaties, ook zij die kritisch
staan ten opzichte van het huidige beheer, kunnen door middel van het indienen
van een zienswijze op het ontwerpgoedkeuringsbesluit van de provincie invloed
uitoefenen op het faunabeheerplan.
Dit laat onverlet dat draagvlak voor beheer, inclusief een experiment met
maatwerkbeheer, belangrijk is. Ik vertrouw erop dat de provincie deze mening
deelt.
31
Waarom werd en wordt de extreem lage doelstand aangehouden, terwijl uit Figuur
3.2 «voorjaarstand wild zwijn per jaar» [blz. 94 Faunabeheerplan Veluwe
2009-2014] blijkt dat de doelstanden zonder uitzondering sinds 1991 slechts voor
de helft te realiseren blijken?
De vraag of een mediane voorjaarsstand (doelstand) van 860 inderdaad (nog) wel
reëel is, is één van de voornaamste redenen voor het experiment met maatwerkbeheer.
Daarnaast heb ik vanaf 2008 bij de provincie aangedrongen op effectiever
afschot. De effectiviteit van het afschot is sindsdien gestegen.
32
Bent u op de hoogte van het feit dat sites van de fauna registratie en
groennetwerk al enkele jaren medewerking weigeren aan het leveren van data ten
behoeve van diervriendelijke routeplanners voor automobilisten?
Deelt u de mening dat aanrijdingcijfers en -locaties in principe openbaar zouden
moeten zijn?
Uit informatie van de stichting Groennetwerk is gebleken, dat er nooit een officieel
verzoek is ingediend voor levering van data ten behoeve van routeplanners.
33
Is er een overzicht van de opbrengsten van de jachtrechten in de gebieden en
hebben financiële belangen ook invloed op de keuze van het gebied voor het
experiment?
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 9 van 19
De opbrengst die met een jachtrecht verbonden is, komt voort uit een privaatrechtelijke
overeenkomst tussen de grondeigenaar en de jachthouder waar ik
geen inzicht in heb. Dergelijke financiële belangen dienen geen invloed te hebben
op de keuze van het gebied waar een experiment uitgevoerd dient te worden.
34
Hoe wordt gewaarborgd dat afrasteringen goed onderhouden en in goede staat
zijn, om te voorkomen dat het experiment minder goed slaagt omdat op kritieke
plaatsen afrasteringen en hekwerken niet in orde zijn?
In de ex ante evaluatie wordt beargumenteerd (Bijlage 5, onder 'schaal') dat het
experiment idealiter dient te worden uitgevoerd in een rastervrije situatie in
verband met het belang om ook het effect van migraties op de populatiedynamiek
van de wilde zwijnen te monitoren.
Indien deze ideale situatie niet kan worden gerealiseerd, dient het raster om het
proefgebied te worden gecontroleerd door de terreinbeherende organisaties in
wier gebied het experiment wordt uitgevoerd. De gevraagde waarborg zit dan in
de frequentie van deze controle.
35
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot goed onderzoek wordt bemoeilijkt
doordat GS in de Faunabeheerplannen en ontheffingen voor de Flora- en faunawet
geen voorwaarden hebben laten opnemen voor een gedetailleerdere rapportage?
Zo nee, waarom niet?
Nee, de Faunabeheereenheid verzamelt gedetailleerde gegevens, die voor
onderzoek en handhaving beschikbaar zijn. Via de Gegevensautoriteit Natuur zijn
deze gegevens publiekelijk beschikbaar, zij het op een hoger aggregatieniveau.
36
Wat verstaan de provincie Gelderland en de Faunabeheereenheid Veluwe onder
extensief beheer?
Extensief beheer betekent minder ingrijpen (lees: minder afschot) dan bij het
reguliere beheer zoals dat tot nu toe gevoerd is. In plaats van vaste voorjaarstanden
wordt rekening gehouden met jaarlijks variërend voedselaanbod.
37
Welk gebied wordt bedoeld met Noord, omvat dat de leefgebieden ten noorden
van de A1 tot de A28 zoals Vale Ouwe en Noordoost of worden nog meer gebieden
bedoeld?
Met de Noord-Veluwe worden bedoeld de leefgebieden ten noorden van de A1 met
uitzondering van het Kroondomein. Dit zijn Veluwe Noord West, Vale Ouwe Noord
Oost Veluwe III en Noord Oost Veluwe VIII.
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
0
van 19
38
Wordt met Midden-Veluwe het hele gebied bedoeld of exclusief het ISK (Infanterie
Schietkamp Harskampsche Zand) en particuliere jachtvelden, of beperkt zowel het
algemeen onderzoek als het experimenteel onderzoek in dit leefgebied zich tot de
Boswachterij Hoenderloo?
Met Midden-Veluwe wordt bedoeld het gebied tussen de A1 en de Hoge
Veluwe/Deelerwoud/N788.
39
Welke nieuwe inzichten zou een aanvullend onderzoek naar ethische en
maatschappelijke vraagstukken rond gedifferentieerd beheer mogelijk nog kunnen
opleveren?
Het is van belang dat de provincie en Faunabeheereenheid ethische en
maatschappelijke vraagstukken betrekken bij de opzet en uitvoering van een
experiment met gedifferentieerd beheer. Welke nieuwe inzichten dat op kan
leveren, is niet te voorzien. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 29 en 30.
40 en 59
Kan nader ingegaan worden op de betekenis en functie van het op te stellen
«populatiedynamisch model» waarmee de situatie op de Veluwe beter voorspeld
kan worden en op welke hoofdpunten voldoet het bestaande model niet of
minder?
De voorgenomen ecologische modellering is zeer gevoelig voor een juiste
inschatting van aantallen en voedselbeschikbaarheid, hoe wordt hierin voorzien als
alleen mast en een ondergrens van de populatie meegenomen worden?
Het op te stellen populatiedynamisch model heeft als belangrijkste doel inzicht te
verwerven in de relatie tussen de beschikbaarheid van voedsel (mast, grassen,
kadavers) en de aantallen wilde zwijnen. Daarnaast zou het model een
voorspellende waarde moeten hebben voor de populatieontwikkeling, zodat het
beheer daarop kan worden afgestemd. Op dit moment ontbreekt de kennis om dit
model te voeden en is zelfs niet duidelijk of gekozen moet worden voor een
dichtheidsafhankelijke dan wel een dichtheidsonafhankelijke benadering.
De ontwikkeling van de aantallen wilde zwijnen dat we de laatste jaren hebben
gezien, overtreft de uitkomsten van het bestaande model. Hoe dat komt, is niet
bekend. Daarop wordt nader ingegaan in een artikel in De Levende Natuur
(jaargang 109, 2008, nr. 4, pp. 176-180). Zie ook mijn antwoord op vraag 19. De
gevraagde analyse maakt deel uit van het in de ex ante evaluatie voorgestelde
onderzoek ten behoeve van een optimale uitvoering van het gedifferentieerd
beheer van de wilde zwijnen.
Door ook andere voedselbronnen mee te nemen in de modellering en door de
inventarisaties niet te beperken tot een eenmalige actie in het voorjaar, maar
jaarrond uit te voeren, kunnen de inventarisaties informatie leveren over
bijvoorbeeld sterfte en aanwas in de loop van het jaar.
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
1
van 19
41 en 61
Welke maatregelen zijn tot dusverre genomen om de monitoring van vormen van
overige schade, waaronder aanrijdingen en de hiermee samenhangende letsel- en
economische schade, te verbeteren en welke maatregelen zijn / worden nog
voorzien?
Is het waar dat de Vereniging Wildbeheer Veluwe het aantal aanrijdingen bijhoudt
en analyseert, waarbij schade en letsel niet worden bijgehouden? Zo ja, zouden
ten behoeve van een werkelijk goede analyse niet alle gegevens moeten worden
bijgehouden door een onafhankelijke instantie, om zo meer inzichtelijk te krijgen
wat de omstandigheden zijn waaronder aanrijdingen plaatsvinden en wat het
werkelijke gevaar voor automobilisten is?
Overlast wordt gemeld bij het provinciale Wildschademeldpunt Aanrijdingen. De
Vereniging Wildbeheer Veluwe verkrijgt beperkte gegevens via de politie indien
deze betrokken is bij de afhandeling van aanrijdingen met dieren. Deze gegevens
blijven beperkt tot de diersoort en het moment van afhandeling. De schade en/of
het letsel is vaak pas achteraf duidelijk en is uitsluitend bij verzekeringsinstanties
vastgelegd. Aanvullingen hierop zijn vooralsnog niet aan de orde.
42
Kan uiteengezet worden wat er in het voorbereidende jaar gebeurt? Kan het
onderzoek / experiment, zoals voorgesteld in het rapport, op ieder moment
aangepast en bijgestuurd worden op basis van de doorlopende monitoring van
gevolgen van gedifferentieerd beheer en waarop is een periode van 10 jaar
gebaseerd?
Provincie en faunabeheereenheid bezinnen zich momenteel op de vraag welke
aanbevelingen kunnen worden uitgevoerd. Het komend jaar wordt in ieder geval
op grond van het faunabeheerplan gestart met maatwerkbeheer. Dit geschiedt op
basis van lerend beheren. Bijstelling gedurende de looptijd van het
Faunabeheerplan is zeker mogelijk, vanuit het hand-aan-de-kraan-beginsel.
43
Wanneer of waar zijn de resultaten te vinden van het onderzoek naar
verkeersveiligheid?
De resultaten van het naar mogelijke relaties tussen verkeersveiligheid en
wildbeheer komen later dit jaar beschikbaar.
44
Op welke wijze houden de Flora- en faunawet, in het bijzonder het besluit
faunabeheer, bij het verantwoord populatiebeheer rekening met belangen welke
kunnen conflicteren met grote wilde zoogdieren?
Uit het besluit Faunabeheer volgt dat een faunabeheerplan gericht dient te zijn op
duurzaam beheer van onder meer grote wilde zoogdieren, met oog voor belangen
als volksgezondheid, openbare veiligheid, schade aan onder meer gewassen en
flora en fauna (artikel 68 Flora- en faunawet).
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
2
van 19
45
Wordt bij de voorjaarstelling van wilde zwijnen ook gebruik gemaakt van de
kennis en kunde van de terreinbeheerders/boswachters?
Ja.
49 en 60
Vind een analyse plaats van de twee databestanden met betrekking tot de
beschikbaarheid van mast uit de periode 1930 tot heden? Zo nee, waarom niet?
Is de voorgenomen integratie van de twee deelmodellen reeds in de praktijk
toegepast? Zo ja, was de gemodelleerde situatie in overeenstemming met de
werkelijke situatie? Zo nee, hoe kan men dan zekerheid geven dat het integreren
van de twee modellen de gewenste resultaten zullen leveren?
De gevraagde analyse maakt deel uit van het in de ex ante evaluatie voorgestelde
onderzoek ten behoeve van een optimale uitvoering van het gedifferentieerd
beheer van de wilde zwijnen.
Zekerheid dat integratie van de twee modellen de gewenste resultaten zullen
leveren, bestaat niet. Door integratie ontstaat wel een grotere kans dat het model
resultaten oplevert die beter zullen aansluiten bij de werkelijke situatie. Bovendien
kan beter begrepen worden waardoor fluctuaties in het aanbod van mast worden
veroorzaakt. Hierdoor zal de voorspellende waarde voor het beheer ten aanzien
van de te verwachten conditie en aanwas beter gefundeerd zijn.
Overigens is een model altijd een sterk vereenvoudigde en gestandaardiseerde
benadering van de werkelijkheid.
51
Deelt u de mening dat het onderdeel «voedsel» in de rapportage breder moet
worden gezien dan mast en breedbladig gras, in aanmerking nemende dat mast
maar voor 10% van de jaarlijkse voedselopname verantwoordelijk is en dat
hierdoor het onderdeel voedsel nu een omissie is in de rapportage?
Eerder onderzoek uitgevoerd op de Veluwe van 1987 tot 1997 toonde aan dat
mast gemiddeld op jaarbasis ruim 30% uitmaakt van het menu van het wilde
zwijn en breedbladige grassen ruim 20%. Er wordt dus ook ander voedsel
gebruikt. Echter, het gaat niet zozeer om jaargemiddelden als wel om de
beschikbaarheid in de herfst, de periode waarin de wilde zwijnen hun lichaamsreserves
aanleggen dan wel energierijk voedsel nodig hebben voor de groei.
Daarbij spelen mast en breedbladige grassen een unieke rol die dan ook in de ex
ante evaluatie terecht wordt geaccentueerd. Gemeld wordt tevens dat het aanbod
van deze voedseltypen nauwkeuriger en jaarrond dient te worden bepaald.
Daarnaast wordt voorgesteld dieper in te gaan op de rol van kadavers als
voedselbron voor de wilde zwijnen.
52
Deelt u de mening dat een aanpassing van de ecologische modellen gezien de
verloofing van de Veluwe gewenst is? Zo nee, waarom niet?
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
3
van 19
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 40.
53
De rapportage stelt dat het gebruikte ecologische model aangepast moet
worden om maatwerk beheer te kunnen ondersteunen, maar is een
analyse van de waarde van een juiste mastvoorspelling voor populatiebeheer
gezien de grote getale afschot alsnog niet zeer gewenst?
Een betere voorspelbaarheid van het mastaanbod is inderdaad gewenst, maar het
is de vraag in welke mate dit op basis van ecologische parameters mogelijk is.
54
Waarom wordt gesteld dat het beheer van grotere gebieden, met als doel een
grotere zichtbaarheid van wilde hoefdieren op de Veluwe, op dit moment niet aan
de orde is?
Het beheer van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer is gericht op het
bevorderen van het natuurlijk gedrag, waarbij door verschillende mechanismen
ook de zichtbaarheid toe kan nemen.
55
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek is de voorkeur voor de lijn-transect
methode gekozen?
Lijn-transect tellingen zijn een variant op de thans gehanteerde zichtwaarnemingen.
Hierbij worden waarnemingen langs vaste transecten in het landschap
gedaan. De ex ante evaluatie geeft aan dat het een pilot met deze inventarisatietechniek
betreft. De pilot is gebaseerd op de behoefte om jaarrond een beeld te
verkrijgen van omvang en structuur van de populatie wilde zwijnen. Voor de
referenties met betrekking tot deze en andere inventarisatietechnieken wordt
verwezen naar de ex ante evaluatie Bijlage 1, pag. 40-46.
56 en 57
Waarom besteedt de rapportage en ook de onderzoeksopzet niet veel meer
aandacht aan de totale vernietiging van de familieverbanden en de ethische
aanvaardbaarheid hiervan - dan slechts het noemen van het «wel of niet
afschieten van de leidzeug», aangezien 90% van de biggen jaarlijks wordt
gedood?
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek zou het afschieten van de
leiderzeug geen verstoring van de sociale structuur tot gevolg hebben?
Het verstoren van familiebanden is bij afschot helaas niet te voorkomen. Er is
overigens geen indicatie dat gedifferentieerd beheer op dit punt zal leiden tot
veranderingen.
De ex ante evaluatie stelt voor om uitgebreid onderzoek te doen naar groepsgrootte
en groepsamenstelling omdat daarover nog weinig bekend is. Zie ook het
antwoord op vraag 39.
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
4
van 19
In de ex ante evaluatie wordt op pagina 47 onder 'terreingebruik' ingegaan op de
sociale structuur. Het onderzoek betreft: Hebeisen, C. 2007. Population size,
density and dynamics, and social organization of wild boar (Sus scrofa) in the
Basin of Geneva. Thesis Université de Neuchâtel, Faculté des sciences.
58
Dient er bij de verschillende afschottechnieken niet eerst een overweging ten
aanzien van dierenwelzijn gemaakt te worden, voordat alle methoden lukraak
worden getest?
Het testen van afschotmethoden is niet aan de orde. Ik neem bovendien afstand
van de term 'lukraak testen'.
62
Deelt u de mening dat afschot ten behoeve van verkeersveiligheid geen oplossing
is, gezien het feit dat de afgelopen jaren veel afschot heeft plaatsgevonden en er
nog steeds veel aanrijdingen plaatsvinden?
Tot nog toe hebben we wel een correlatie gezien van het aantal aanrijdingen met
de populatieomvang en niet met afschot. Voorts verwijs ik naar het rapport over
verkeersveiligheid, zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 43.
63
Ziet u een causaal verband tussen het aantal aanrijdingen met wilde zwijnen en
zichtbaarheid 's nachts?
Ja.
64
Welke stappen worden er genomen om de acceptatie van burgers met betrekking
tot de aanwezigheid van wilde zwijnen te vergroten?
Hoe kan voorlichting «onveiligheidsgevoelens» over wilde zwijnen verminderen/
wegnemen en waarom worden deze gevoelens «onterecht» geacht?
Partijen betrokken bij beheer en schadebestrijding van wilde zwijnen, zoals
faunabeheerders, terreinbeheerders, overheden en recreatiebedrijven, hebben
hierin een eigen verantwoordelijkheid. Het betreft daarbij zowel beheer, overlast
als verkeersveiligheid. De provincie probeert burgers via de media te betrekken bij
de problematiek. Dat gebeurt via de website van de provincie, via het meldpunt
wildschade, en via de media. De provincie heeft ook een verantwoordelijkheid als
wegbeheerder. Op provinciale wegen worden weggebruikers geattendeerd op de
aanwezigheid en mogelijk oversteken van dieren door middel van bebording op
toegangswegen en het aangeven van risicowegvakken, alsmede via genoemde
media. Een dergelijke verantwoordelijkheid hebben ook Rijkswaterstaat en de
gemeenten vanuit hun rol van wegbeheerder.
Daarnaast hebben gemeenten ten opzichte van inwoners, een verantwoordelijkheid
met betrekking tot overlast in de bebouwde kom. Bij concentratie van
overlast is verjaging uit de bebouwde kom en directe omgeving mogelijk.
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
5
van 19
Gemeenten dienen daarbij het voortouw te nemen en daarover goed te
communiceren met de inwoners van de gemeente. De kwalificatie van "onterecht"
komt voort uit het feit dat overlast en schade nodeloos leiden tot een gevoel van
onveiligheid, omdat in de meeste gevallen deze vormen van overlast met
eenvoudige maatregelen voorkomen kunnen worden.
65
Op basis van welke wetenschappelijke inzichten wordt het voortplantingssucces
gebruikt als indicator voor dierenwelzijn? Welke factoren worden i.c. door de
wetenschap nog meer genoemd om het welzijn van dieren in het wild te bepalen?
Bij het vaststellen van het welzijn van een dier of een populatie dieren is in de
ecologie een maat voor de conditie, bijvoorbeeld het voortplantingssucces, als
indicator heel gebruikelijk. Immers, dierenwelzijn gaat over de kwaliteit van leven
en gezondheid van het dier naarmate een dier in betere conditie is, zal het zich
ook beter kunnen voortplanten.
66
Is het waar dat de zichtbaarheid van de dieren wordt bepaald door hun gedrag en
de dieren als gevolg van de jacht schuw zijn geworden? Bent u bereid tot het
instellen van nader onderzoek, wanneer deze gegevens ontbreken?
De zichtbaarheid van dieren wordt inderdaad bepaald door hun gedrag, maar dat
betekent niet dat wilde zwijnen niet zichtbaar zijn voor het publiek.
Verstoring als gevolg van afschot is in het buitenland aangetoond. De gevraagde
analyse maakt deel uit van het in de ex ante evaluatie voorgestelde onderzoek ten
behoeve van een optimale uitvoering van het gedifferentieerd beheer van de wilde
zwijnen. Overigens is enige mate van schuwheid van wilde zwijnen wel gewenst
met het oog op de veiligheid van zowel het publiek als de wilde zwijnen zelf. Voor
het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 17.
67 en 82
Welke beleidswijzigingen buiten afschot overweegt u om de vermeende overlast
op de Noord-Veluwe terug te dringen?
82
Hoe kan voorkomen worden dat schade en overlast door wilde zwijnen binnen de
bebouwde kom toeneemt, behalve door het afschermen van afvalcontainers?
Flankerend beleid voor verkeersveiligheid behoort tot de verantwoordelijkheid van
de wegbeheerders provincie en Rijkswaterstaat. Daarnaast zijn gemeenten
verantwoordelijk voor voorlichting en maatregelen ter bestrijding van overlast in
de bebouwde kom.
Schade en overlast van wilde zwijnen in de bebouwde kom kan worden
voorkomen door maatregelen te treffen waardoor wilde zwijnen niet eenvoudig
voedsel kunnen bemachtigen. Behalve het afschermen van afvalcontainers kan
worden gedacht aan het omhekken van tuinen en het niet rond laten slingeren
van voedsel en afval. Ook hier zie ik een verantwoordelijkheid voor inwoners van
dorpen op de Veluwe.
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
6
van 19
68
Worden de nulstandgebieden op de Veluwe omrasterd zodat er ook geen zwijnen
in kunnen? Zo nee, waarom niet?
Rasters zijn voornamelijk geplaatst daar waar dat gezien de verkeersveiligheid
noodzakelijk is. Daarnaast streeft de provincie ernaar om de natuur zo min
mogelijk te (laten) versnipperen (project 'Grenzeloze Veluwe'). Dit betekent dat
niet alle nulstandgebieden van een raster worden voorzien en de komende jaren
bereikbaar zullen blijven.
69
Hoe denkt de minister de verwachte effecten op onder andere de verkeersveiligheid
te onderzoeken en de gebruikte modellen en aangenomen fluctuaties te
valideren indien een dergelijk experiment zonder afschot niet bestaat?
Ook bij het toepassen van verminderd afschot zijn trends waar te nemen die input
kunnen vormen voor modellen. In mijn antwoord op vraag 23 heb ik reeds
gewezen op het risico dat een experiment zonder afschot met zich mee brengt.
In de ex ante evaluatie is sprake van Algemeen en Experimenteel onderzoek dat
complementair is aan elkaar. Zonder Experimenteel onderzoek wordt het
twijfelachtig of en welke onderdelen van het Algemeen onderzoek haalbaar zullen
blijken.
70 en 79
Waarom wordt in een slecht mastjaar het afschot verhoogd, terwijl op blz. 47 van
het rapport staat dat als er sprake is van voedselschaarste door mastarme jaren
of als wroeten wordt bemoeilijkt bij strenge vorst, de activiteit afneemt, de home
range krimpt en er geen sprake is van extra migratie?
Hoe is het gegeven, dat juist migratie kan gaan optreden vanuit voedselarme
gebieden naar voedselrijkere gebieden, te rijmen met het preventiestreven, en
voorkoming en terugdringing van schade aan belangen? Welke schadegevolgen
zal een grootschalig - niet ingerasterd - experiment met terughoudend beheer in
Midden / Zuidoost Veluwe kunnen hebben?
Gedragsverandering zoals omschreven op pagina 47 van het rapport is een
aanpassing op korte termijn. Afschot in relatie tot voedselaanbod wordt toegepast
met het oog op dierenwelzijn op de langere termijn.
Het is de inschatting van de begeleidingscommissie dat er niet veel migratie te
verwachten is: bij een laag voedselaanbod krimpt de home range. Voor de
veiligheid geldt echter altijd het 'hand-aan-de-kraan'-principe.
71
Op welke wijze kunnen de ervaringen van de Oostvaardersplassen een bijdrage
leveren aan het meer terughoudende populatie beheer op de Veluwe?
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
7
van 19
Enerzijds zijn de Oostvaardersplassen inderdaad een natuurgebied zonder afschot,
anderzijds gaat het hier om een gebied dat van geheel andere aard is en gaat het
om geheel andere dieren.
Het beheer in de Oostvaardersplassen is een vorm van lerend beheren (adaptive
management). Dit geldt ook voor het voorgenomen maatwerkbeheer van de wilde
zwijnen op de Veluwe. Deze vorm van beheer vergt een gedegen monitoring
opdat met een zekere regelmaat beheerevaluaties op grond van gegevens kunnen
worden gemaakt. Zie ook mijn antwoord op vraag 29, 39 en 42.
De situatie in de Oostvaardersplassen is echter op veel punten niet te vergelijken
met die op de Veluwe. Zo is de Oostvaardersplassen een relatief voedselrijk
gebied op kleigrond en de Veluwe een relatief voedselarm gebied op zandgrond.
Bovendien herbergen beide gebieden deels andere diersoorten. Alleen het edelhert
komt in beide gebieden voor. Nog belangrijker is het dat de Oostvaardersplassen
een volledig ingerasterd natuurgebied betreft. Dat gaat voor de Veluwe maar ten
dele op. Het gebied wordt doorsneden door wegen en kent bewoningskernen en
landbouwenclaves. Er staan niet overal rasters.
Bovendien hebben de bossen op de Veluwe vaak ook een functie voor de houtproductie.
Om deze reden moet zeer terughoudend worden omgegaan met het
één op één vertalen van ervaringen van de Oostvaardersplassen op de situatie op
de Veluwe.
72
Waarom ligt de nadruk in het gehele rapport op aantallen en acceptabele stand en
worden de populatiedynamiek en welzijnseffecten van de zwijnen buiten
beschouwing gelaten?
Het rapport gaat wel degelijk over populatiedynamiek en dierenwelzijnsaspecten,
deze laatste wordt zelfs geïdentificeerd als één van de indicatoren voor de
mogelijke effecten van maatwerk beheer. Het begrip 'acceptabel' komt slechts
voor in de ex ante evaluatie op pag. 25 in de zin van wat te doen indien de weg
terug moet worden ingeslagen.
74
Op basis van welke objectieve criteria worden beslissingen aangaande het
experiment genomen?
In de ex ante evaluatie wordt aangegeven dat deze criteria als onderdeel van het
experiment zullen worden ontwikkeld door betrokken partijen. Ik kan die nu dus
nog niet noemen.
75
Wat wordt verstaan onder «betrouwbaarheid» in tabel 1 op blz. 46?
Bedoeld wordt dat de uitvoering van de inventarisatie niet wordt beïnvloed door
variabelen zoals de waarnemer, het weer, het gedrag van de dieren. Onder
betrouwbaar wordt verstaan dat ieder jaar dezelfde methode wordt toegepast
waarbij die variabelen constant zijn. Dit is het geval bij de telling van de wilde
zwijnen op de Veluwe. De uitkomst biedt in zo'n geval een betrouwbare trend.
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
8
van 19
De betrouwbaarheid zegt weinig over de nauwkeurigheid van de gebruikte
inventarisatiemethode als maat voor de absolute aantallen.
77
Staat er op pagina 52 een fout in die zin dat in plaats van: «maxima .... tot 3500
in het DO (dichtheidsonafhankelijke) model ...» er had moeten staan «maxima ....
tot 3500 in het DA (dichtheidsafhankelijke) model»?
Ja.
78 en 80
Wat zal worden gedaan om de in het rapport genoemde wroetschade toch terug te
dringen en/of te voorkomen?
Hoeveel schade wordt nog maatschappelijk aanvaardbaar geacht alvorens in te
grijpen in het experiment, en welke criteria zullen hiervoor worden gehanteerd? Is
meer schade dan thans voorkomt nog acceptabel?
Binnen de Faunabeheereenheid bestaat draagvlak voor maatwerkbeheer, in een
deel van de Zuid-Veluwe. De doelstanden zijn hierbij weliswaar hoger dan
voorheen, maar gebaseerd op in het verleden opgetreden dichtheden. De
provincie gaat ervan uit, dat de schade niet hoger zal worden dan tot nu toe
opgetreden, en mogelijk zelfs teruggedrongen kan worden.
83
Deelt u de mening dat gezien het grote aantal Nederlandse jagers dat in het
buitenland jaagt (50% uit: Hubertusnummer van de KNJV 20-10-09), alle jagers
die in het bezit zijn van een Europese Vuurwapenpas voor een buks moeten
worden uitgesloten van het beheer van wilde zwijnen op de Veluwe om zo de
insleep van dierenziektes te voorkomen?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3 van eerdere vragen vanuit uw
Kamer over dit onderwerp1.
84
Ligt - afhankelijk van de voedselsituatie - een min of meer continue verplaatsing
van zwijnen van intensiever beheerd gebied, naar het (rustiger en veiliger)
proefgebied niet voor de hand, waardoor de populatiedichtheid hier nog extra
toeneemt en kunt u daar een toelichting op geven?
Populatiedichtheid, voedselaanbod, voedselterritorialiteit en verstoring door de
mens (populatiebeheer) spelen een rol bij toekomstige migraties van en naar het
proefgebied. Het netto effect van deze factoren op migraties is niet op voorhand
bekend en maakt deel uit van het voorgestelde onderzoek.
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, Aanhangsel, nummer 644
Directie Natuur, Landschap
en Platteland
team Biodiversiteit
Datum
30 maart 2010
Onze referentie
NLP.2010/1150
Pagina 1
9
van 19
In de ex ante evaluatie wordt slechts gesproken onder de noemer best
professional knowledge (p. 93-94 onder 'schaal').
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg