Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

2010Z03874

Bijlagen
1

Datum 30 maart 2010
Kamervragen van het lid Pechtold (D66) over leerplichtigen die worden geweigerd op school

Hierbij zend ik u de beantwoording van de vragen van het lid Pechtold (D66) over leerplichtigen die worden geweigerd op school (ingezonden 2 maart 2010).

de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

a
na 1 van 5 Pagi





BVE/IenI/199924

2010Z03874

Vraag 1.
Bent u ermee bekend dat door de crisis werkgevers leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) geen werk meer kunnen aanbieden, waardoor zij hun school niet kunnen afmaken?1 Om hoeveel leerlingen gaat het?

Antwoord:
Het landelijke aanbod aan leerbedrijven die stageplaatsen en leerbanen aanbieden, blijft met 209.587 actieve leerbedrijven blijkens de meest recente Colo Barometer van Colo (maart 2010) nog steeds voldoende op peil.

Wel is het aanbod aan leerbanen voor sommige beroepen, met name in de sterk conjunctuurgevoelige sectoren als de bouw- en mobiliteitssector, in een aantal regio's aanmerkelijk teruggelopen. Hoewel in deze sectoren doorgaans sectorale crisisplannen van kracht zijn om extra (leer)banen en stageplaatsen te realiseren, komt het voor dat studenten de opleiding alleen kunnen afmaken door de beroepspraktijkvorming (bpv) te volgen bij een leerbedrijf voor een aanverwant beroep. In die gevallen dient de desbetreffende mbo-instelling samen met het betrokken kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven ervoor te zorgen dat de desbetreffende student terechtkomt in een vervangende leerbaan waarin hij toch de vereiste praktijkervaring voor zijn bbl-opleiding kan opdoen.

Vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de afspraak alle jongeren binnen drie maanden aan werk of een stage te helpen?

Antwoord:
De hier bedoelde afspraak is door sociale partners neergelegd in hun akkoord in de Stichting van de Arbeid van 25 maart 2009. Deze afspraak houdt in dat iedere schoolverlater die meer dan drie maanden werkloos thuis zit, een stageplaats aangeboden dient te krijgen. Deze afspraak ziet dus niet op nog naar schoolgaande jongeren zoals de hier aan de orde zijnde mbo-studenten in de beroepsbegeleidende leerweg.

Voor deze categorie jongeren zijn dan ook andersoortige maatregelen van kracht, zoals het Stage- en leerbanenoffensief van de zeventien samenwerkende kenniscentra, waarop ik in mijn antwoord bij vraag 3 inga.

Vraag 3.
Wat doet u om deze bbl-leerlingen naar een andere leerbaan of opleiding te begeleiden?


1 Burgerbrief d.d. 10 november 2009, onderhands aan de bewindspersoon verstrekt.

Pagina 2 van 5





Antwoord: Onze referentie In het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid ontvangen Colo, resp. de BVE/IenI/199924 zeventien samenwerkende kenniscentra, van het kabinet extra middelen om door middel van een Stage- en leerbanenoffensief het (dreigende) tekorten aan bpv-

plaatsen voor mbo-studenten te bestrijden. In de regio's hebben de kenniscentra de belangrijke rol om de sectorale crisisplannen en de inzet die individuele bedrijven daarnaast willen leveren aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid te verbinden met de regionale vraag. De werkgevers en werknemers hebben in totaal ca. 110 miljoen euro uit de O & O-fondsen beschikbaar gesteld om door middel van sectorale crisisplannen bpv-plaatsen en personeel te behouden. Door extra wervingsactiviteiten in de dertig arbeidsmarktregio's te verrichten hebben de kenniscentra zelfs het landelijke aantal leerbedrijven doen toenemen (van 206.733 in december 2009 naar 209.587 in februari 2010).

Daarnaast heb ik aan mbo-instellingen extra middelen toegekend om de conjuncturele effecten op de omvang en de samenstelling van de deelnemersaantallen in het mbo op te vangen. Dit stelt onderwijsinstellingen in staat om in crisistijd aan alle mbo-studenten een adequaat onderwijsaanbod te kunnen blijven aanbieden en om waar nodig een extra inzet te leveren. Dit bevordert dat in sommige gevallen effectiever kan worden omgegaan met het beschikbare aanbod aan bpv-plaatsen, zoals het feitelijk invullen van een bpv- plaats met twee studenten in plaats van met één2.

Ten slotte worden in die gevallen waarin toch te weinig leerbanen beschikbaar zijn voor bepaalde opleidingen resp. beroepen in een bepaalde regio, de desbetreffende mbo-studenten door het verantwoordelijke kenniscentrum en de betrokken mbo-instelling toegeleid naar een zoveel mogelijk aanverwante leerbaan zodat de bbl-opleiding alsnog kan worden afgerond. In sommige gevallen zullen mbo-studenten in crisistijd er zelf voor kiezen de opleiding van voorkeur te (ver)volgen als bol-student. Uit de Colo Barometer van deze maand volgt namelijk dat in zijn algemeenheid de stageplaatsen voor bol-studenten minder aan de huidige conjuncturele ontwikkelingen onderhevig zijn dan de leerbanen voor bbl-studenten.

Vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat leerplichtige leerlingen na 1 oktober 2009 geweigerd werden voor de beroepsopleidende leerweg (bol)?3 Wat was hiervan de oorzaak?

Antwoord:
Desgevraagd heeft de Onderwijsinspectie mij bericht een paar signalen hieromtrent te hebben ontvangen. Ingeval mbo-instellingen daarbij in strijd met


2 Hierbij dient wel voldaan te blijven worden aan het geldende wettelijke kader, zoals de minimale omvang van de beroepspraktijkvorming per student tijdens de studieduur etc.
3 Burgerbrief d.d. 10 november 2009, onderhands aan de bewindspersoon verstrekt.

Pagina 3 van 5





de wet handelen, zal zij bij een dergelijk signaal het bevoegd gezag van de mbo- Onze referentie instelling hierop aanspreken. BVE/IenI/199924

Doordat mbo-instellingen niet verplicht zijn om een registratie bij te houden

omtrent het aantal weigeringen en de daaraan ten grondslag liggende onderbouwingen, kan ik u niet informeren over voorkomende oorzaken van weigeringen.

Vraag 5.
Hoeveel leerlingen werden dit jaar geweigerd voor een bol-opleiding?

Antwoord:
Dat is mij niet bekend. Ook bij de Inspectie is niet bekend hoeveel mbo-studenten mogelijk zijn geweigerd voor een bol-opleiding. Zoals ik reeds aangaf in mijn beantwoording van de voorgaande vraag, zijn mbo-instellingen niet verplicht dit te registeren.

Voor zover dit ongegrond gebeurt, is elk geval er natuurlijk een teveel.

Vraag 6.
Deelt u de mening dat de beslissing tot toelating door schoolbesturen een ondoorzichtig proces is?4 Zo ja, wat gaat u doen om dit transparanter te maken?

Antwoord:

Nee, in zoverre dat in de Wet educatie en beroepsonderwijs duidelijk is geregeld waaraan het toelatingsbeleid van mbo-instellingen dient te voldoen. Daarvan moet worden onderscheiden de mate van transparantie waarmee mbo- instellingen vervolgens het toelatingsbeleid in de praktijk vormgeven.

Het toelatingsbeleid van een mbo-instelling richting de (aankomende) student (en bij een minderjarige diens wettelijke vertegenwoordiger) dient ten allen tijde duidelijk en transparant te zijn. Indien dit in een individueel geval niet is geschied, zal het bevoegd gezag hierop aangesproken kunnen worden door de geweigerde student zelf (of diens wettelijke vertegenwoordiger). Indien nodig kan de beslissing door de desbetreffende student of diens wettelijke vertegenwoordiger worden aangevochten bij de rechter.

Vraag 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voor leerplichtigen altijd een gepaste opleiding beschikbaar is?

Antwoord:
Het beleid is erop gericht te borgen dat leerplichtigen altijd een passende opleiding kunnen vinden. In de eerste plaats geldt voor de niveaus 1 en 2 van het mbo een wettelijke toelatingsplicht waaraan mbo-instellingen zich dienen te houden. In de tweede plaats noem ik de maatregelen in het kader van het vsv-


4 De Volkskrant, 20 februari 2010: "Positie van ouders moet beter".

Pagina 4 van 5





beleid, zoals de recente versterking van de gemeentelijke leerplicht. Voorts heb ik Onze referentie om te borgen dat er voldoende stageplaatsen en leerbanen voor mbo-studenten BVE/IenI/199924 beschikbaar zijn, de in het antwoord op vraag 3 genoemde maatregelen genomen. Tenslotte breng ik graag de invoering van de 2e teldatum voor de

bekostiging in herinnering. Hierdoor kunnen mbo-instellingen de mbo-studenten die zijn toegelaten na de eerste teldatum van 1 oktober, meetellen bij de 2e teldatum.

Vraag 8.
Wat vindt u ervan dat leerplichtambtenaren geweigerde leerlingen naar jongerenwerkers bij het UWV doorverwijzen?5

Vraag 9.
Vindt u het de taak van een jongerenwerker om geweigerde leerplichtige leerlingen te begeleiden?

Antwoord op vraag 8 en 9:

Als het gaat om volledig leerplichtige studenten dient de leerplichtambtenaar alles in het werk te stellen om de desbetreffende jongeren weer naar school te krijgen.

In uitzonderingsgevallen kan het voor de leerplichtige jongere beter zijn dat hij of zij in het kader van de leerplicht- en rmc-functie van de gemeente wordt doorgeleid naar arbeid van lichte aard. Daarbij gaat het dan bijvoorbeeld om jongeren die niet geschikt blijken om volledig dagonderwijs te volgen. In dergelijke gevallen wordt, eenmaal aan het werk, door de leerplichtambtenaar ­ in samenspraak met de werkgever - samen met de desbetreffende jongere naar een passende bbl-opleiding gezocht.


5 Burgerbrief d.d. 10 november 2009, onderhands aan de bewindspersoon verstrekt.

Pagina 5 van 5