de Nederlandse inzet EU-Romatop in Córdoba
Kamerbrief inzake de Nederlandse inzet EU-Romatop in Córdoba
Kamerbrief | 6 april 2010
Op 8 en 9 april a.s. vindt in Córdoba onder Spaans EU-voorzitterschap
de tweede Europese Romatop plaats. Tijdens het plenair debat in uw
Kamer over de Staat van de Unie afgelopen december, is u door
toenmalig staatssecretaris Frans Timmermans toegezegd dat u
voorafgaand aan de top zou worden geïnformeerd over de Nederlandse
inzet voor deze bijeenkomst (Handelingen 2009-2010, nr. 31, Tweede
Kamer, pag. 2905-2950).
Graag schets ik u in deze reactie de positie van het kabinet ten
aanzien van de inspanningen van de Europese Unie om de situatie van de
Roma, Sinti en Travellers (verder: Roma) in Europa te verbeteren.
Tevens zal ik daarbij aangeven hoe de Nederlandse overheid hieraan een
bijdrage probeert te leveren. Daarnaast zal ik toelichten hoe
Nederland zich in Europa ook in andere fora en in de betrekkingen met
andere landen inzet voor Roma. Daarbij zal ik, zoals eveneens
toegezegd door de Staatssecretaris voor Europese Zaken, ook ingaan op
de notitie die het lid Wiegman daartoe tijdens het Staat van de
Unie-debat onder de aandacht heeft gebracht.
Het is goed dat de ernstige maatschappelijke achterstelling van de
Romagemeenschappen, die ik in essentie als een mensenrechtenkwestie en
een kwestie van sociale inclusie beschouw, recentelijk steeds meer
aandacht krijgt op Europees niveau. De positie van de Roma in Europa
wordt expliciet genoemd als aandachtspunt in de Mensenrechtenstrategie
`Naar een Menswaardig Bestaan'. Nederland heeft zich de afgelopen
jaren dan ook actief ingezet om de noodzaak van het bestrijden van de
maatschappelijke uitsluiting van de Roma op de internationale
politieke agenda te houden.
De situatie van de Roma staat sinds 2007 op de EU-agenda. Inmiddels
heeft in 2008 een eerste EU-Romatop plaatsgevonden in Brussel, heeft
de Commissie een werkplan opgesteld en is een Europees Romaplatform
opgericht, dat de verschillende actoren (ngo's, lidstaten en
Commissie) verenigt om concreet beleid ter verbetering van de
maatschappelijke positie van Roma op de gebieden onderwijs,
gezondheidszorg, werkgelegenheid en huisvesting te bevorderen.
Spanje beschouwt het thema als een van de prioriteiten van zijn
voorzitterschap van de EU. Het Spaans voorzitterschap beoogt dat de
Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid in juni a.s. conclusies
aanneemt over de verbetering van de maatschappelijke situatie van de
Roma. Uiteraard steun ik deze Spaanse opstelling en is Nederland
actief bij de voorbereidingen van die conclusies betrokken.
In de aanloop naar deze Raad organiseert Spanje de top in Córdoba, als
vervolg op de eerste Romatop van 2008 in Brussel. Op deze politieke
bijeenkomst zullen naast de Spaanse premier Zapatero,
Commissievoorzitter Barroso en de verantwoordelijke Commissarissen
Reding (Justitie en Grondrechten) en Andor (Werkgelegenheid en Sociale
Zaken) ook vertegenwoordigers van de lidstaten en het maatschappelijk
middenveld aanwezig zijn. Nederland zal worden vertegenwoordigd door
de mensenrechtenambassadeur, Arjan Hamburger.
Doel van de top is te komen tot een aantal concrete aanbevelingen over
de toekomstige aanpak van de Romaproblematiek, in de lidstaten en op
EU-niveau. Hierbij heeft Spanje drie inhoudelijke prioriteiten
aangegeven, te weten onderwijs, met name voor- en vroegschoolse
educatie, tegengaan van segregatie en schooluitval; toegang tot
gezondheidszorg; en het gericht aanwenden van de structuurfondsen ten
behoeve van de Roma. Daarnaast is een overkoepelende doelstelling
betere beleidscoördinatie binnen de Commissie te bewerkstelligen. De
uitkomsten van de top kunnen worden gebruikt door het Europees
Romaplatform om tot een gerichter actieprogramma te komen en zullen
worden meegenomen in de conclusies van de Sociale Raad van juni.
Ik onderschrijf de inzet van Spanje om tot concrete beleidsafspraken
en -uitkomsten van de top te komen die in Raadsconclusies kunnen
worden opgenomen. De maatschappelijke uitsluiting van Roma kent twee
met elkaar samenhangende verschijningsvormen: discriminatie en
segregatie enerzijds, en sociaaleconomische achterstelling anderzijds.
Op beide gebieden zie ik een taak voor de Europese Unie, zij het niet
in dezelfde mate.
Bij de Unie liggen belangrijke bevoegdheden op het gebied van
non-discriminatie, racismebestrijding en gelijke behandeling. De Unie
heeft een belangrijke taak waar het gaat om het uitdragen van de
Europese normen en waarden op dit gebied en het signaleren van
onwenselijke ontwikkelingen in de lidstaten. Er is daarbij ook een rol
weggelegd voor het Grondrechtenagentschap waar het gaat om het bieden
van inzicht in de mate waarin zaken als gerichte aanvallen op
Romagemeenschappen, 'hate speech', 'anti-gypsyism', 'ethnic
profiling', gedwongen huisuitzettingen, en de facto segregatie
voorkomen in de lidstaten. De primaire verantwoordelijkheid voor
sociaaleconomische beleidsterreinen - zoals onderwijs,
werkgelegenheid, gezondheidszorg, huisvesting, infrastructuur en
armoedebestrijding - ligt weliswaar bij de lidstaten, maar dat neemt
niet weg dat de Commissie een sturende rol kan spelen in het
stimuleren van beleidscoördinatie en -vorming op EU-niveau én in de
lidstaten.
Ik ben dan ook voorstander van een betere beleidscoördinatie op
EU-niveau. In principe zijn op EU-niveau voldoende instrumenten en
middelen voorhanden die de lidstaten kunnen aanwenden om zowel
discriminatie als sociaaleconomische achterstelling aan te pakken. Het
oprichten van nieuwe structuren is dan ook niet wenselijk. Het prille
Europees Romaplatform dient echter wel beter toegerust te worden om
sturing te kunnen geven aan die beleidscoördinatie, door middel van de
open coördinatiemethode en het uitwisselen van best practices. Daartoe
is het van belang het eigenaarschap van het platform duidelijk te
beleggen, mogelijk bij de Commissie. Momenteel is beleid voor Roma
verspreid over diverse Directoraten-Generaal van de Commissie.
Nederland heeft gepleit voor het onderbrengen van de
verantwoordelijkheid voor de Romaproblematiek als geheel - en dus
tevens de coördinatie van beleid op dit gebied - bij Commissaris
Reding. Dit is inmiddels ook gerealiseerd.
Naar verwachting zal de Europese Commissie binnenkort een
voortgangsrapport presenteren. Daarover zult u op de gebruikelijke
manier worden geïnformeerd.
Op sociaaleconomisch gebied zijn goede instrumenten op EU-niveau
voorhanden. Het is vooral van belang deze gerichter aan te wenden voor
het aanpakken van de concrete problemen waarmee Roma kampen, zoals
gettovorming, slechte huisvesting, werkloosheid en gebrekkige
scholing. Met name de structuurfondsen, specifiek het Europees Fonds
voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds
(ESF), zijn in dit opzicht relevant, maar ook de
pre-toetredingsinstrumenten bieden mogelijkheden die beter benut
kunnen worden. De Commissie heeft al een aantal initiatieven op dit
gebied ontplooid, onder andere op het gebied van huisvesting waar door
een aanpassing in de regelgeving renovatie van huizen in Romawijken
tot de mogelijkheden is gaan behoren. Ik steun deze aanpak van de
Commissie. Het is zaak dat ook de lidstaten de bestaande instrumenten,
in het bijzonder de structuurfondsen, beter gaan benutten.
Uitwisseling van best practices kan daarbij helpen.
Bij dit alles wil ik echter wel een belangrijke kanttekening plaatsen.
Het is mijns inziens niet wenselijk dat de Unie een specifiek
'Romabeleid' gaat ontwikkelen, evenmin als een dergelijk
doelgroepenbeleid binnen Nederland door de regering wenselijk werd en
wordt geacht. Kortheidshalve verwijs ik hierbij naar de brief van 26
juni 2008 (TK 2008-2009, 31 700, XVIII, nr. 90) en het debat over deze
brief op 8 oktober 2008 (TK 2009-2010, 32 123 XVIII, nr. 27).
Nederland onderschrijft dan ook het principe van `explicit but not
exclusive targeting', dat een van de tien basisbeleidsprincipes is die
door het Europees Romaplatform zijn ontwikkeld als uitgangspunt voor
beleid gericht op verbetering van de positie van de Roma. Dit principe
gaat uit van het ontwikkelen van beleid gericht op gemarginaliseerde
groepen, in de wetenschap dat hiermee een groot gedeelte van de
beoogde groep wordt bereikt.
Ik blijf eveneens van mening, zoals ik ook naar uw Kamer meermalen heb
uitgedragen, dat de belangrijkste competenties en
verantwoordelijkheden voor het aanpakken van de concrete problemen
liggen op lidstaatniveau, en daarbinnen op regionaal en lokaal niveau.
Het is een goede zaak dat de Europese Unie haar verantwoordelijkheid
onderkent én neemt. Maar EU-betrokkenheid laat onverlet de primaire
verantwoordelijkheid van EU-lidstaten voor hun onderdanen. Aandacht op
EU-niveau mag door lidstaten niet worden aangegrepen om hun
verantwoordelijkheid jegens de eigen bevolking op de EU af te
wentelen. Nederland zal zich op de Romatop in Córdoba, maar ook in de
bilaterale contacten, dan ook uit blijven uitspreken voor de noodzaak
dat lidstaten zich politiek én praktisch blijven verbinden aan
verbetering van de positie van de eigen Romagemeenschap.
Zo kan Nederland een bijdrage leveren aan het aanpakken van de
Romaproblematiek door zich in te zetten voor een betere politieke
coördinatie op Europees niveau: in de Unie, maar ook tussen de
lidstaten en tussen internationale organisaties. Daarvoor heb ik mij
in het verleden al hard gemaakt, onder andere met de in Raad van
Europa-verband door Nederland georganiseerde Romaconferentie van
november 2008, en daarvoor zal de Nederlandse delegatie op de Romatop
ook blijven pleiten. Voorts kan Nederland een bijdrage leveren aan
oplossingen op lokaal niveau door vanuit de decentrale, aan de
ambassades gedelegeerde, (mensenrechten)budgetten projecten te
financieren die aansluiten bij de aanpak vanuit de Europese
structuurfondsen, en zo hun effectiviteit vergroten. Daarnaast zal
Nederland met EU-lidstaten bilateraal het gesprek blijven zoeken over
best practices en samenwerking ten aanzien van de Romaproblematiek.
Notitie Wiegman
Als aangegeven wil ik deze gelegenheid ook aangrijpen om te reageren
op de notitie die door het lid Wiegman onder onze aandacht is
gebracht, ondermeer over wat Nederland kan doen. Op veel punten
onderschrijf ik de visie die in de notitie uiteen wordt gezet, met
name waar het gaat om de noodzaak tot beleidscoördinatie. In
bovenstaande heb ik al voor een aantal suggesties ten aanzien van de
EU aangegeven op welke wijze Nederland zich hiervoor inzet.
Het Nederlandse beleid behelst echter meer dan onze inzet vis à vis de
EU.
De Raad van Europa en de OVSE zijn beide organisaties met een sterke
mensenrechtenoriëntatie, die zich het lot van de Roma al jarenlang
aantrekken. Ik ben van mening dat door verbeterde samenwerking tussen
de EU en de Raad van Europa, OVSE, UNDP, UNHCR en Wereldbank al veel
kan worden gewonnen. Ik refereerde al even aan de door Nederland
georganiseerde Romaconferentie van november 2008 (Kamerstuk 31 702,
nr. 15). Daar hebben wij een aanzet gegeven tot beleidscoördinatie
tussen deze organisaties en deze boodschap blijven wij ook de komende
tijd in de betrokken fora uitdragen.
Binnen de Raad van Europa is een aantal specifieke instrumenten -
verdragen en monitoringsorganen - voorhanden ter bestrijding van
concrete problemen als corruptie, onvrijwillige prostitutie en
mensenhandel, waar Roma ook veel mee te kampen hebben. Nederland is
groot voorstander van de betreffende verdragen en dringt regelmatig
aan op ratificatie bij andere landen.
Ook de OVSE is binnen de menselijke dimensie een actief pleitbezorger
voor verbetering van de positie van Roma. Een speciaal binnen het
Kantoor voor Democratische Instituties en Mensenrechten (ODIHR)
aangestelde Contactpunt voor Roma en Sinti ziet toe op de
implementatie van het OVSE-actieplan ter verbetering van de situatie
van Roma in het OVSE-gebied (2003). Nederland ondersteunt ODIHR vanuit
het Mensenrechtenfonds en maakt zich politiek sterk voor een krachtig
en onafhankelijk ODIHR. Binnen de menselijke dimensie, in het
bijzonder tijdens de jaarlijkse Human Dimension Implementation
Meeting, vraagt Nederland geregeld aandacht voor de positie van Roma.
Zowel de Mensenrechtencommissaris van de RvE als de Hoge Commissaris
voor de Nationale Minderheden van de OVSE zetten zich onverminderd in
voor de Roma. Ik steun hun werk en wij onderhouden goede contacten met
beiden. Nederland maakt zich hard voor meer betrokkenheid van beide
instituties bij inspanningen van de EU voor de Roma, bijvoorbeeld waar
het kandidaat-lidstaten betreft, en draagt dat ook uit in de EU.
Op bilateraal gebied werkt Nederland al intensief samen met een aantal
landen waar van oudsher een grote Romagemeenschap aanwezig is. De
Nederlandse ambassades in Midden- en Oost-Europa financieren
verschillende projecten van Roma-NGO's en organiseren regelmatig
publieksactiviteiten gericht op bewustwording van de problematiek bij
de meerderheidsbevolking. Nederland ondersteunt ook de Roma-NGO Spolu,
die in veel landen in Midden- en Oost-Europa actief is. Met een aantal
"Romalanden" onderhouden we projecten op het gebied van bilaterale
politiesamenwerking, die zich richt op kwesties die voor een deel
samenhangen met de Romaproblematiek. Er zijn meerdere politieliaisons
actief vanuit Nederlandse ambassades in Midden- en Oost-Europa, onder
andere op het gebied van mensenhandel. Daarnaast helpt Nederland door
Matra-projecten meerdere toetredende landen, bijvoorbeeld op het
gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken.
Ten slotte, inspanningen om de sociale inclusie van Roma te bevorderen
zijn zinloos als de Romagemeenschap zelf geen grotere
verantwoordelijkheid neemt voor verbetering van eigen omstandigheden
en vooruitzichten. Intensievere participatie in de samenleving (zoals
op het gebied van onderwijs) is daarom een belangrijke voorwaarde voor
duurzame verbetering van de situatie.
Het is mijn hoop dat in Córdoba de basis kan worden gelegd voor betere
beleidscoördinatie op Europees niveau en dat de uitkomsten van de top
zullen bijdragen aan een concretere en coherentere bestrijding van de
problemen van de Europese Roma. Daaraan een bijdrage te leveren is in
ieder geval de inzet van de Nederlandse regering.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Ministerie van Buitenlandse Zaken