Mondelinge uitspraak politierechter in strafzaken tegen ruim 90
demonstranten tegen antkraakwet
Den Haag, 9 april 2010 - De politierechter heeft vandaag mondeling
uitspraak gedaan in de strafzaken tegen ruim 90 demonstranten die op
15 oktober 2009 geen gevolg hebben gegeven aan een door de politie
gegeven ambtelijk bevel om de demonstratie tegen de Wet Kraken en
Leegstand op het Plein in Den Haag te ontbinden. De zaken zijn
behandeld op 26 maart, 31 maart en 1 april 2010.
De onderhavige zaken zijn volgens de politierechter bij uitstek
aangewezen om de uitspraak in -uitvoerige- schriftelijke vorm te doen.
De rechtbank is echter fysiek niet in staat om in de korte periode
tussen zittingen en uitspraak ruim negentig schriftelijke uitspraken
te produceren. Daarom is vandaag mondeling uitspraak gedaan, waarbij
de politierechter het één en ander heeft gemotiveerd.
Hieronder staat de tekst van de mondelinge uitspraak. Deze tekst wordt
als bijlage aan de Aantekening Mondeling Vonnis gevoegd.
1. De gang van zaken
Vooropgesteld wordt dat de verdachten en de officier van justitie bij
de bewuste demonstratie aanwezig zijn geweest en dat de politierechter
het moet doen met inhoud van het dossier en hetgeen op de zitting naar
voren is gekomen.
Op 15 oktober 2009 werd in de Tweede Kamer de Wet Kraken en Leegstand
behandeld, bevattende onder andere een kraakverbod.
Al in de aanloop naar deze behandeling werd op internet opgeroepen tot
het houden van een demonstratie en het opzetten van een tentenkamp op
het Plein in Den Haag bij gelegenheid van de behandeling van en de
stemming over de wet.
In verband daarmee heeft zich op 15 oktober 2009 een grote groep
tegenstanders van het wetsontwerp, vanaf 12.15 uur verzameld bij het
gebouw van de Tweede Kamer en op het Plein om hun ongenoegen over deze
wet tot uitdrukking te brengen. Op het Plein werd ook een zogenaamd
tentenkamp opgericht.
Hoewel van deze demonstratie geen tijdige kennisgeving aan de
burgemeester was gedaan werd desondanks besloten de bijeenkomst te
gedogen. Om 18.15 uur werd het wetsontwerp door de Tweede Kamer
aanvaard.
Vervolgens begaf een grote groep demonstranten zich naar de ingang van
de Tweede Kamer en het Binnenhof waar zich volgens de politie een
grimmige sfeer ontwikkelde.
Nadat de demonstranten vanaf 19.30 uur waren gevorderd zich naar het
Plein te begeven, werd kort daarna middels een omroepinstallatie de
mededeling gedaan dat de demonstratie om 20.00 uur zou worden
ontbonden. Na dit tijdstip is in het Nederlands en het Engels
meermalen medegedeeld dat de demonstratie was ontbonden en dat de
demonstranten het Plein moesten verlaten.
Het grootste deel van de demonstranten gaf gaandeweg gehoor een deze
oproep of ging spontaan weg. Een ander deel heeft hieraan niet
voldaan.
Vervolgens is vanaf ongeveer 21.40 uur opnieuw meermalen in het
Nederlands gevorderd dat het Plein moest worden verlaten en dat anders
aanhouding zou volgen. Flyers met deze inhoud waren eerder op beperkte
schaal verspreid. Daarmee is gestopt toen deze in een prop naar de
politiepaarden werden gegooid.
Uiteindelijk bleef een groep van ongeveer 100 demonstranten achter op
het Plein en voldeed daarmee niet aan de vordering.
Om 22.40 uur is vervolgens medegedeeld dat de nog aanwezige
demonstranten waren aangehouden en is begonnen met de effectuering van
de aanhoudingen.
De meeste demonstranten zijn op het Plein aangehouden; een groep die
uitweek naar de Lange Houtstraat, dan wel daarin gedreven werd, werd
aldaar aangehouden en een kleine groep die café Schlemmer in vluchtte,
werd uit dat café gehaald en is ook aangehouden.
Volgens de verdachten die daarbij aanwezig waren, werd met name in
café Schlemmer veel geweld gebruikt.
Na aanhouding werden de verdachten naar verschillende politiebureaus
vervoerd om te worden gehoord.
Vanwege het grote aantal aangehouden personen verliep de logistiek
problematisch, liep het vervoer hier en daar flinke vertraging op en
duurde het soms lang voordat voorgeleiding plaats vond. De verdachten
hebben een nacht in de cel doorgebracht en zijn de volgende middag met
een dagvaarding heengezonden.
De tenlastelegging bevat het verwijt, dat de aangehouden personen geen
gevolg hebben gegeven aan een door de politie ingevolge artikel 172
Gemeentewet en/of artikel 7 van de Wet Openbare Manifestaties gegeven
ambtelijk bevel om de demonstratie te ontbinden en het Plein te
verlaten (art 184 Sr).
Ter zitting is als subsidiair onderdeel toegevoegd de strafbepaling
genoemd in artikel 11 Wet Openbare Manifestaties (WOM).
Bij enige verdachten is nog belediging cq mishandeling van een
politieambtenaar als tweede feit op de telastlegging vermeld.
2. Verweren
In de onderhavige zaken zijn grosso modo de volgende verweren gevoerd.
- artikel 11 van de WOM is een lex specialis ten aanzien van het
generale artikel 184 Sr
- de burgemeester was niet bevoegd de demonstratie zonder meer te
ontbinden zonder daarbij een van de belangen genoemd in artikel 2 van
de WOM te laten meewegen
- de demonstranten hebben de vorderingen niet kunnen verstaan vanwege
het heftige rumoer op het Plein
- er is bij de aanhouding buitensporig geweld gebruikt.
De politierechter overweegt als volgt.
2.1.
Het recht om te demonstreren is een van de fundamentele rechten van
onze democratie. Dit recht is stevig verankerd in de Grondwet, wet en
jurisprudentie.
Het is een noodzakelijke aanvulling op de formele democratische
processen, die onder meer plaatsvinden in het parlement.
Dit recht is echter niet onbegrensd, maar wordt krachtens de Grondwet
nader gereguleerd in de WOM en krachtens artikel 3 en 4 van
laatstgenoemde wet in gemeentelijke verordeningen; in de gemeente Den
Haag in artikel 2:3 (voorheen 10) van de Algemene Plaatselijke
Verordening (APV).
In het eerste lid van laatstgenoemd artikel is bepaald, dat degene die
het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, 4 x
24 uur voor de openbare aankondiging van die betoging de burgemeester
hiervan schriftelijk in kennis moet stellen.
De burgemeester kan dan nadere afspraken over een ordelijk verloop
maken met de organisatoren en kan voorschriften of beperkingen
opleggen. Hij kan ook een verbod opleggen in de gevallen als bedoeld
in artikel 5 van de WOM.
Ingevolge artikel 7 van de WOM kan de demonstratie worden beëindigd,
onder andere indien de vereiste kennisgeving niet is gedaan.
2.2. Lex specialis?
De verdediging heeft gesteld dat artikel 11 van de WOM een
geprivilegieerde specialis is ten opzichte van artikel 184 van het
Wetboek van Strafrecht en dat het de rechter om die reden niet
vrijstaat om de algemene bepaling van artikel 184 Sr toe te passen.
Artikel 11 WOM is een overtreding en artikel 184 Sr is een misdrijf.
Naar het oordeel van de politierechter is artikel 11 WOM niet aan te
merken als een specialis ten opzichte van artikel 184 Sr. Artikel 11
WOM bevat immers niet alle bestanddelen van de generalis. Daarnaast
kan uit de wetsgeschiedenis niet worden afgeleid, dat volgens de
wetgever artikel 11 WOM desalniettemin als `bijzondere regeling' moet
worden aangemerkt die een dwingende specialiteitsverhouding met zich
brengt.
Daar komt bij dat ook de strekking van beide artikelen uiteenloopt. De
WOM stelt regels met betrekking tot de uitoefening van het recht op
betoging. Volgens de wetgever houdt de regeling met betrekking tot
betoging nauw samen met de openbare orde. Artikel 184 Sr strekt
daarentegen tot bescherming van het openbaar gezag in de uitvoering
van wetten.
Ten slotte merkt de politierechter op dat ook de Hoge Raad in zijn
arrest van 17 oktober 2006 (NJ 2007, 207), waarin het ook ging om het
niet beëindigen van een betoging zonder kennisgeving terwijl daartoe
opdracht werd gegeven, artikel 184 Sr niet buiten toepassing verklaart
op grond van een specialiteitsverhouding.
2.3. Bevoegdheid burgemeester
Van een krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel kan slechts
sprake zijn als dit bevel is gegeven in overeenstemming met een op dat
wettelijk voorschrift berustende bevoegdheid.
De verdediging heeft gesteld dat dit niet onderzocht kan worden omdat
uit het dossier onvoldoende blijkt door wie het bevel is gegeven, hoe
dit bevel tot stand is gekomen, of en zo ja, welke belangen daarbij
zijn afgewogen en op welk wettelijk voorschrift het bevel is gegrond.
Met de verdediging is de politierechter van oordeel dat de
informatievoorziening in het dossier op dit punt zeker niet optimaal
is.
De politierechter mist met name informatie - bijvoorbeeld in een
relaas PV - over de wijze waarop en met wie het overleg tussen de
burgemeester en de politie heeft plaatsgevonden. Desondanks kan uit de
ambtsedige processen verbaal naar het oordeel van de politierechter
toch worden afgeleid, dat de burgemeester het bevel heeft gegeven om
de betoging te beëindigen op grond van artikel 7 WOM, onder de
overweging dat geen voorafgaande kennisgeving van de demonstratie was
gedaan, zoals is vereist op grond van artikel 2:3 van de APV.
Aangevoerd is, dat de burgemeester deze bevoegdheid slechts mag
uitoefenen als de in artikel 2 WOM genoemde belangen, te weten de
bescherming van de gezondheid, het belang van het verkeer en de
bestrijding en voorkoming van wanordelijkheden, in het geding zijn.
De politierechter volgt de verdediging hierin niet en is onder
verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2006 (NJ
2007, 207) van oordeel dat de burgemeester deze afweging onder de aan
de orde zijnde omstandigheden niet behoefde te maken.
Dat ook kan worden afgezien van het gebruik van de bevoegdheid om de
demonstratie te beëindigen doet daaraan volgens de Hoge Raad niet af.
Ook doet daaraan niet af dat de demonstratie - zoals in casu - enige
tijd wordt gedoogd.
Verwijzing naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de
Mens van 17 juli 2007, nr. 25691/04, kan geen doel treffen, aangezien
reeds geruime tijd voor 15 oktober 2009 over het internet berichten
circuleerden aangaande een te houden demonstratie bij de behandeling
en stemming in de Tweede Kamer, zodat er dus geen sprake is van een
situatie waarin een immediate response als bedoeld in genoemd arrest
een rechtvaardiging kon vormen voor het nalaten van de melding.
Er had ver van tevoren melding kunnen worden gedaan over de
voorgenomen demonstratie, hoewel het juiste tijdstip nog niet vast
stond.
Uit verklaringen van sommige verdachten leidt de politierechter eerder
af dat men vreesde geen toestemming te krijgen voor het opzetten van
een tentenkamp op het Plein en daarom melding achterwege heeft
gelaten.
Bovendien verschilt de situatie die in genoemd arrest aan de orde was
wezenlijk van de onderhavige, aangezien de demonstratie in Budapest
terstond werd ontbonden en de onderhavige niet aangekondigde
demonstratie ruim negen uur heeft kunnen voortduren.
2.4. Verstaanbaarheid vorderingen
Nagenoeg alle verdachten hebben aangevoerd, dat zij de vordering om
zich te verwijderen niet hebben gehoord en de flyer met die strekking
niet hebben gezien.
Dit kan mogelijk gelden voor de mededelingen vanaf 19.30 uur, omdat
deze werden gedaan in de hoek van het Binnenhof/Mauritshuis, zijnde
een excentrische locatie.
De politierechter gaat ervan uit, dat het ook toen al zeer rumoerig
was op het Plein, niet in de laatste plaats omdat de demonstranten
zelf veel geluid produceerden en luide spreekkoren aanhieven na de
mededeling: "Hier spreekt de politie". Ook het uitdelen van de flyers
vond op beperkte schaal plaats aangezien aan aantal flyers werd
teruggegooid naar de politie, hetgeen de paarden deed schrikken.
Desondanks is een groot deel van de demonstranten vertrokken.
De vorderingen die vanaf 21.40 uur werden gedaan, waren naar het
oordeel van de politierechter beter te verstaan; dat heeft een beperkt
aantal demonstranten verklaard en ook de zich tussen het publiek
bevindende verbalisanten , en
hebben dit vermeld. Hoewel veel demonstranten hebben
verklaard deze vordering niet gehoord te hebben, is de politierechter
van oordeel dat zij deze wel hadden kunnen horen, dan wel dat zich
hadden moeten afvragen wat er werd bedoeld; door dit laatste niet te
doen, hebben zij bewust de aanmerkelijke kans genomen dat zij het
verwijderingsbevel zouden negeren.
Sommige verdachten hebben bovendien verklaard, dat zij niet precies
konden horen wat er werd gezegd, maar dat zij wel wisten wat de
bedoeling was. Weer anderen verklaarden dat zij de inhoud van de
mededelingen via mededemonstranten hebben vernomen.
Op grond hiervan neemt de politierechter als vaststaand aan dat de
verdachten kennis hebben gekregen dan wel hadden kunnen krijgen van de
vorderingen. Zij hebben nagelaten aan het verwijderingsbevel
uitvoering te geven.
2.5. Geweld
Vele verdachten hebben aangevoerd, dat er door de politie
disproportioneel geweld is toegepast. Met name bij de aanhoudingen in
en rond café Schlemmer zou er flink en zinloos zijn geslagen.
In het algemeen gaat het aanhouden van een grote groep personen met
enig noodzakelijk geweld gepaard: de groep wil niet aangehouden worden
en de politie, veelal minder in getal, dient toch tot aanhouding te
komen.
In het onderhavige geval is voor de politierechter niet vast komen te
staan dat het toegepaste geweld disproportioneel is geweest. Enige
twijfel hieromtrent kan bestaan ten aanzien van het jegens mw
toegepaste geweld; hierop wordt nog teruggekomen.
Ook vraagt de politierechter zich af of het geweld in café Schlemmer
de geboden grenzen van proportionaliteit niet heeft overschreden.
Er is echter in het bestek van de onderhavige strafprocessen
onvoldoende aanleiding om te oordelen, dat het politieoptreden
onrechtmatig was. Mogelijk kan in een klachtenprocedure meer
duidelijkheid worden verkregen.
2.6. Lange Houtstaat en Schlemmer
Een gedeelte van de verdachten is aangehouden op de Lange Houtstraat.
Ter terechtzitting is het verweer gevoerd dat van deze personen
onbekend is of zij wel of niet aan de vordering gehoor hebben gegeven,
nu niet uit te sluiten is dat het verwijderingsbevel wel hebben
opgevolgd en tijdig van het Plein zijn vertrokken. Dit geldt te meer
voor enkele verdachten die zich bevonden in café Schlemmer, gelegen
aan de Lange Houtstraat. Enkele verdachten hebben verklaard dat zij
daar al geruime tijd binnen waren en dus op tijd van het Plein waren
weggegaan.
Op grond van het ambtsedig proces verbaal van de verbalisant
staat voor de politierechter vast, dat de in de Lange
Houtstraat en in café Schlemmer aangehouden personen, behoorden tot de
groep van demonstranten die bij de massale aanhouding vanaf het Plein
de Lange Houtstraat invluchtte. Hetzelfde geldt voor de aangehouden
demonstranten in café Schlemmer.
Van twee personen is niet zeker of zij tot deze groep behoorden en zij
zullen worden vrijgesproken.
3. De zittingen
De politierechter stelt vast dat het merendeel van de verdachten in
persoon ter zitting is verschenen; sommigen kwamen van ver en hebben
hiervoor aanzienlijke kosten moeten maken. De politierechter heeft
respect voor zowel het feit dat zij deze moeite hebben genomen om in
persoon hun principiële standpunt te verdedigen als voor de
omstandigheid dat dit tijdens de omvangrijke zittingen op ordelijke en
coöperatieve wijze is gebeurd.
Ook de verdediging heeft zich met de onderhavige zaken een flinke
inspanning moeten getroosten en heeft zich ingespannen om op
efficiënte wijze hun cliënten bij te staan en zich te voegen in de
logistieke gang van zaken op de door het openbaar ministerie te vol
gepropte zittingen. Ook daarvoor past een woord van waardering.
4. Algemene strafmaatoverweging
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle verdachten een
boete geëist van EUR 280,=.
De politierechter laat bij de strafoplegging in het voordeel van de
verdachten meewegen
- dat er in nagenoeg alle gevallen sprake is van geen of zeer beperkt
strafrechtelijk verleden,
- dat de aanhouding en het transport logistieke problemen ondervonden
waardoor verdachten langer onderweg zijn geweest en in een aantal
gevallen ook langer op de voorgeleiding hebben moeten wachten dan
gebruikelijk is; de feitelijke problemen die de politie ondervond bij
de aanhouding van een zo grote groep personen behoeven niet in volle
omvang op deze personen te worden afgewenteld,
- dat zij een nacht en een dagdeel in de cel hebben doorgebracht en
ten slotte,
- dat hun draagkracht gering is.
5. Bewezenverklaring en strafoplegging ten aanzien enkele verdachten
Ten aanzien van de volgende verdachten is het volgende bewezen
verklaard en wordt de navolgende straf opgelegd:
Mw
Bewezen wordt het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Van feit 2
wordt zij vrijgesproken, aangezien zij mogelijk niet heeft onderkend
dat zij de beledigende woorden jegens een politieambtenaar uitte.
Voorts is in haar geval van belang dat aannemelijk is dat er jegens
haar flink wat geweld is gebruikt, waarvan het zeer twijfelachtig is
of dat noodzakelijk was.
Op grond hiervan zal de politierechter haar wel schuldig verklaren
maar zal haar onder toepassing van artikel 9aSr geen straf opleggen.
De Ehbo-ers de heer en Mw
Ook zij hebben zich schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Zij beroepen zich op de status van EHBO-er; niet is echter gebleken
dat zij zich als zodanig hadden aangemeld bij politie en met de
politie afspraken hadden gemaakt over hun status en rol.
De heer heeft verklaard pas op het Plein te zijn aangekomen nadat
de laatste vordering van 21.40 uur was gedaan, te weten na 22.00 uur;
gesteld wordt dat hij de vordering dus niet heeft gehoord.
Aanwijzingen voor een andere gang van zaken zijn er niet zodat hij dus
dient te worden vrijgesproken.
Mw en mw
De politierechter sluit niet dat zij zich tijdig hadden verwijderd
naar de Lange Houtstraat en dat zij zich daar enige tijd bij een
pinapparaat hebben opgehouden, waarna zij in de aanhoudingsacties door
politie verzeild zijn geraakt. De politierechter zal hen bij
afwezigheid van opzet vrij spreken.
De heer zal worden vrijgesproken van feit 2, nu het opzet op de
vernieling van de ruit van de politiebus niet is bewezen. Verdachte,
die - onweersproken - enige uren in de bus opgesloten zat en naar het
toilet moest en dorst had, trachtte met het kloppen op de ruit de
aandacht van de politie te trekken en heeft daarbij kennelijk te hard
op de ruit geslagen. Ook voorwaardelijk opzet acht de politierechter
niet aanwezig.
Ten aanzien van de heren en acht de politierechter beide
feiten bewezen en zal voor feit 2 in beide gevallen een boete opleggen
van EUR 250,=, bij niet voldoen vijf dagen vervangende hechtenis en te
betalen in twee termijnen van EUR 125,= euro. Ten aanzien van feit 1
volgt afzonderlijke bewezenverklaring en strafoplegging.
6. Bewezenverklaring en strafoplegging ten aanzien van het primair
tenlastegelegde
De politierechter acht ten aanzien van de verdachten, in wier zaak nog
geen uitspraak is gedaan en welke zaak niet is aangehouden, het
primair tenlastegelegde bewezen.
Verdachten hebben opzettelijk nagelaten zich te verwijderen na een
daartoe bevoegd gedaan ambtelijk bevel.
Dat is een strafbaar feit en verdachten zijn daarvoor ook strafbaar.
Met inachtneming van het hiervoor overwogene worden allen veroordeeld
tot de volgende straf:
Een geldboete van EUR 280,= geheel voorwaardelijk met een proeftijd
van 2 jaar.
Degenen die het hiermee niet eens zijn kunnen binnen 2 weken hoger
beroep instellen, waarbij het verlofstelsel van toepassing is.
Den Haag, 9 april 2010
mr. F.J.A. Quadekker
politierechter
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 9 april 2010
Rechtbank 's-Gravenhage