Ministerie van Financiën

Fiscale nieuwsflits 12 april 2010

Nieuwsbericht | 12-04-2010 | Algemene wet inzake rijksbelastingen

In deze fiscale nieuwsflits laat de minister weten waarom hij afziet van cassatieberoep tegen de uitspraak waarin het hof heeft beslist dat de inspecteur ten onrechte een (primitieve) aanslag successierecht met een vergrijpboete had opgelegd.

AWR: geen grove schuld bij bijstand door deskundige adviseur

De minister laat weten waarom hij afziet van cassatieberoep tegen de uitspraak waarin het hof heeft beslist dat de inspecteur ten onrechte een (primitieve) aanslag successierecht met een vergrijpboete had opgelegd.

Mevrouw A was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met erflater. Erflater overleed in juli 2003. Erfgenamen waren de echtgenote en hun twee zonen, waaronder belanghebbende (B). In de successieaangifte is de eigen woning aangegeven voor EUR 672 956. Dit betreft de waarde volgens de in 2001 ter zake van de woning afgegeven WOZ-beschikking voor het tijdvak 2001 t/m 2004, met als waardepeildatum 1 januari 1999. Met als dagtekening 28 februari 2005 reikte de gemeente een WOZ-beschikking uit waarin de waarde van de woning is gesteld op EUR 1 229 431. In maart 2005 laat de inspecteur B weten dat hij, gelet op die vastgestelde waarde een (primitieve) aanslag met vergrijpboete zal opleggen.

Het hof overweegt dat bij de parlementaire behandeling van art. 67d AWR bewust ervoor is gekozen het opleggen van een vergrijpboete bij een primitieve aanslag te beperken tot gevallen waarin sprake is van opzet. Bij de beoordeling van het geschil gelden de volgende uitgangspunten. Indien een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen, is er geen aanleiding tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept (Hoge Raad nr. 07/12891). Reeds hierom kan een belastingplichtige in zo'n geval geen grove schuld en al helemaal geen (voorwaardelijk) opzet ter zake van het niet-betalen van belasting worden verweten, alleen omdat hij aan hem toegezonden relevante stukken doorzendt naar zijn deskundige adviseur, zonder daarvan zelf kennis te nemen. Er kan niet worden geoordeeld dat B in redelijkheid moest twijfelen aan de fiscale aanvaardbaarheid van de mededelingen of adviezen van de adviseur.

De minister laat weten dat hij afziet van het instellen van cassatieberoep. Ter toelichting merkt hij op dat het door het hof gestelde overeenkomt met het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2009, nr. 2007/12891. Daardoor kan niet worden volgehouden dat op dit punt blijk wordt gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover in de uitspraak besloten zou liggen dat B zich dan in het geheel niet, ook niet marginaal, met de juistheid van de successieaangifte bezig hoeft te houden, onderschrijft de minister die opvatting niet. Echter ook bij een door B uit te voeren marginale toetsing acht hij niet onverdedigbaar, dat B kon menen met het aangeven van de WOZ-waarde te kunnen volstaan.

Toelichting minister van 22 maart 2010 nr. DGB 2010-1962 n.a.v. uitspraak Hof Den Haag van 16 februari 2010, 2009/00277, Awr 8 en 67d

Meer informatie


* Toelichting minister 30 maart 2010 nr. DGB2010-1962 30-03-2010 | PDF bestand, 20 Kb

* Uitspraak Hof Den Haag van 16 februari 2010, 2009/00279
* Uitspraak Hoge Raad 13 februari 2009, nr. 2007/12891