ChristenUnie
Roel Kuiper: laat Eerste Kamer Europese wetgeving beoordelen
dinsdag 20 april 2010 18:01 De beoordeling van Europese wet- en
regelgeving kan het best door de Eerste Kamer gebeuren. Dat zei
senator Roel Kuiper vandaag in het debat over de Staat van de Europese
Unie in de Eerste Kamer. Volgens Kuiper is de Eerste Kamer bij uitstek
het instituut om de bestuurlijke verhoudingen in de gaten te houden.
Ook komt het de kwaliteit van wetgeving ten goede als juist de senaat
leidend is bij de beoordeling van wat in Brussel bedacht wordt.
Daarnaast constateert Kuiper dat Europa in de Tweede Kamer relatief
laag op de agenda staat. ,,De Tweede Kamer laat zich vaak leiden door
de agenda van binnenlandse politieke aangelegenheden. Hierdoor komt
Europa vaak lager op de agenda te staan."
De Eerste Kamer heeft momenteel voldoende mogelijkheden om de door
Kuiper voorgestelde leidende rol op zich te nemen. Kuiper: ,,De Eerste
kamer krijgt voorstellen rechtstreeks aangeboden door de Europese
Commissie en heeft in de behandeling dezelfde rechten als de Tweede
Kamer. Daarom moet de Eerste Kamer zich niet te bescheiden opstellen.
De Eerste kamer is al heel actief en speelt een bijzondere rol in het
beoordelen van de kwaliteit van Europese richtlijnen en verordeningen.
Hierdoor ontstaat een nieuwe werkverdeling tussen Eerste en Tweede
Kamer. In landen als Tsjechië gebeurt dit ook al."
---
Hieronder leest u de volledige bijdrage van Roel Kuiper in de eerste
termijn van het debat.
Algemene Europese Beschouwingen 2010 / De staat van de Unie
Mdv, dit zijn de eerste Europese beschouwingen in deze Kamer na de
aanvaarding van het Verdrag van Lissabon. En het is voor het eerst dat
wij ons jaarlijkse Europadebat aanduiden met `Algemene Europese
Beschouwingen'. Deze aanduiding is geïnspireerd op gebruiken in ons
nationale parlementaire verkeer met een nationale regering. Wij houden
hier immers in beide huizen van de Staten-Generaal algemene politieke
beschouwingen over de hoofdlijnen van het regeringsbeleid. De
aanduiding `Algemene Europese Beschouwingen' suggereert dat we zijn
aangekomen bij een nieuw politiek stadium in de verhoudingen tussen
deze Kamer en het Europees bestuur. Laat ik daar, voordat ik kom te
spreken over enkele aspecten van Europees beleid, iets over mogen
maken om te kunnen vaststellen wat deze nieuwe verhoudingen volgens
onze fracties betekenen.
Het Verdrag van Lissabon onderstreept de bevoegdheden van nationale
parlementen met betrekking tot Europese wet- en regelgeving. Het is
geen bevoegdheid tot medewetgeving en geen amenderende bevoegdheid,
maar een toetsende en controlerende bevoegdheid met de mogelijkheid
van een veto op verdere behandeling. Dit lijkt een bescheiden rol,
maar deze rol wordt versterkt door het mandaat dat het parlement kan
meegeven aan de regering voor de Europese Raad. Dit komt tot
uitdrukking in het parlementaire behandelingsvoorbehoud. Het parlement
zou hiervan wat onze fracties betreft op gezette tijden een zo normaal
mogelijk gebruik moeten maken, onder meer door consultaties met
individuele ministers. Blijven parlement en regering dicht bij elkaar
dan zal dit leiden tot een meer geprofileerde opstelling van Nederland
in Brussel.
De onderstreping van de rol en bevoegdheden van nationale parlementen
heeft geleid tot nieuwe bewustwording van hun politieke positie. Het
heeft ook geleid tot een bewustwording van de zelfstandige positie van
de beide kamers van dit parlement met betrekking tot de behandeling
van Europese wet- en regelgeving. De Eerste Kamer hoeft bij die
behandeling niet af te wachten wat er uit de Tweede Kamer komt, maar
krijgt voorstellen rechtstreeks aangeboden door de Commissie en neemt
deze direct in behandeling. De bevoegdheden waarover deze Kamer
beschikt in het behandelen van die voorstellen zijn gelijk aan die van
de Tweede Kamer. De Eerste Kamer hoeft zich in dit opzicht niet
bescheiden op te stellen. Het is zelfs denkbaar dat de Eerste Kamer
een bijzondere rol krijgt in het toetsen van de kwaliteit van Europese
richtlijnen en verordeningen. Er zijn voorbeelden in Europa waarbij
met name de senaat Europese wet- en regelgeving toetst.
De toekenning van die controlerende rol en ook verdere bewustwording
van de betekenis van die rol voor de positie van nationale parlementen
is van belang. Het leidt tot een grotere aandacht voor Europese
aangelegenheden in de parlementen van de lidstaten en dat is een goede
zaak. Burgers hebben er recht op dat nationale en Europese belangen
optimaal worden afgewogen. Dat gebeurt ook in het Europees Parlement,
maar daar toch altijd vanuit een ander perspectief. De onderstreping
van de rol van nationale parlementen duidt op een behoefte aan
versterkte politieke controle vanuit de nationale politieke
instituties. Het ligt in die constellatie van toetsende en
controlerende instellingen in de rede dat nationale parlementen zich
opwerpen om vooral de positie en de belangen van hun land in het oog
te houden. Het spreekt vanzelf dat `Algemene Europese Beschouwingen'
wat onze fracties betreft dan ook die kleur zal krijgen.
Wij houden deze Algemene Europese beschouwingen echter niet met een
Europese regering maar met onze nationale regering. Het verdrag van
Lissabon heeft het gouvernementele karakter van Europese
besluitvorming intact gelaten en zelfs de positie van de Raad
versterkt met een eigen voorzitter in de persoon van Herman van
Rompuy. Onze `Algemene Europese Beschouwingen' zijn niet geadresseerd
aan de Europese Commissie maar aan onze nationale regering. Hoewel de
Eerste Kamer zich rechtstreeks kan wenden tot de Europese Commissie,
suggereert deze opzet dat Europese politiek gemaakt wordt door
nationale regeringen. Dat wil zeggen in de hoofdsteden en de Europese
raden, waar de lidstaten elkaar ontmoeten. Is de regering dat ook van
mening? Is de regering van mening dat zijzelf de voornaamste adressant
behoort te zijn van deze algemene politieke beschouwingen? En op welke
wijze wil de regering onder het nieuwe Verdrag de stem van het
nationale parlement vertolken in de raden van Europa?
In dit licht wil ik een suggestie doen over het jaarlijkse document,
de `Staat van de Europese Unie'. Elke keer bij het lezen valt me op
hoe weinig houvast we aan dat document hebben als nationale
parlementariërs. Dat komt omdat het de Europese voorstellen op de voet
volgt en er in vrij globale zin een waardering over uitspreekt. De
`Staat van de Unie' lijkt dus meer gericht aan de Europese Commissie
dan aan het nationale parlement. Wij hebben als nationale
parlementariërs behoefte aan een document waarin de Nederlandse
opstelling in Europa, verspreid over de verschillende
beleidsterreinen, in samenhang inzichtelijk wordt gemaakt. Daarin kan
ook de appreciatie van het wetgevings- en werkprogramma van de
Commissie geïntegreerd worden. Mijn voorstel is dus om een andere
opzet te krijgen van de jaarlijkse `Staat van de Europese Unie'.
MdV, er hangen boven Europa dreigende luchten en dan bedoel ik niet de
as die over dit continent drijft. De vulkanen waar ik het over heb
staan in het zuiden van Europa en op de rand daarvan dansen de
Europese lidstaten hun spreekwoordelijke dans. De
financieel-economische situatie is risicovol en we weten niet welke
erupties nog te verwachten zijn. Steekt de vulkaan van Griekenland nog
andere aan dan zijn de gevolgen niet te overzien.
Volgens sommigen duidt de huidige crisis op een onevenwichtigheid in
het Europees beleid. Er is een monetaire Unie, maar geen
gemeenschappelijk financieel-economisch beleid. Er zijn
begrotingsregels die we vervolgens niet streng genoeg hebben
gehandhaafd. Intussen loopt de stabiliteit van de munt gevaar en
zullen er hoe dan ook maatregelen moeten worden getroffen. Dit vraagt
om optreden, niet alleen op de korte termijn, zoals nu is gebeurd door
de lidstaten die Griekenland leningen verschaffen, maar vooral met het
oog op de langere termijn. Graag zouden onze fracties willen vernemen
hoe de Nederlandse regering de situatie op langere termijn beoordeelt.
Welke scenario's ziet de regering voor zich, met name wanneer we een
situatie krijgen van groeiende instabiliteit?
Er wordt nu nagedacht over een stringenter kader voor het
financieel-economisch beleid in de lidstaten. In een reactie op de
voorstellen van de Europese Commissie om zo'n kader aan te reiken
teneinde de stabiliteit van de eurozone te versterken, reageert het
kabinet afwachtend (zie de kabinetsreactie Europa 2020 van 15 maart
jl.). Of meent de regering dat niet de Commissie aan zet is, maar de
Raad? En behoren tot zo'n kader behalve de gewenste
begrotingsdiscipline en een verscherpt toezicht daarop ook
verdergaande afspraken over monetair beleid? Graag hoor ik een reactie
daarop.
Europa staat weer op een kruispunt. In elk geval zijn we beland in een
situatie die door Luuk van Middelaar wordt aangeduid als een
`passagemoment' voor Europa. Er is een gordiaanse knoop te ontwarren
in een situatie waarin allerlei actoren nog aan de uiteinden van het
touw trekken. Draagvlak voor versterking van Europese macht is beperkt
en intussen vraagt de actuele situatie om bindend Europees economisch
beleid. Het is zonder meer waar dat op dergelijke paradoxale momenten
Europa als politieke entiteit wordt gevormd. Maar waar het heen gaat
is nu nog lang niet duidelijk. Dit doet denken aan wat Churchill ooit
over de onvoorspelbaarheid van Rusland zei: `Russia is a riddle,
wrapped in a mystery'. Ik weet niet of dit ook voor Europa geldt, maar
paradoxaal is de Europese situatie wel.
MdV, wij hebben afgesproken ons vandaag onder meer te richten op het
buitenlands beleid van de Europese Unie en de vormgeving van een
gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Na de
benoeming van de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Ashton, is de
discussie vooral gegaan over de inrichting van de `Europese dienst
voor extern optreden' (EDEO). Wij hebben kennis kunnen nemen van de
kabinetsappreciatie van de voorstellen van mevrouw Ashton van 25 maart
jl. Terecht wordt opgemerkt dat de oprichting van de EDEO
`bestuurlijk, politiek en organisatorisch' een `zeer gecompliceerd
proces' is. Het Europees Parlement is bezig de EDEO zo dicht mogelijk
bij de Commissie en zichzelf te houden en vreest de inmenging van de
lidstaten. Intussen kan wel worden vermoed dat de lidstaten greep
willen houden op deze externe dienst. Zo ontstaat er een
competentiegevecht tussen Raad, EP en Commissie. Waar staat Nederland
in deze discussie? Hoe komt deze EDEO het best tot haar recht?
Onze fracties hebben de komst van deze Hoge Vertegenwoordiger met de
nodige aarzelingen tegemoet gezien. Het kan goed zijn dat Europa met
een mond spreekt - dit is de veelgehoorde legitimatie van de nieuwe
rol van de Hoge Vertegenwoordiger -, maar zeker is dat niet. Nu het
besluit genomen is, is het van belang er op een goede manier vorm aan
te geven. Wat onze fracties betreft moet er niet een parallelle
structuur ontstaan, waarbij de HV doet wat de lidstaten eigenlijk zelf
willen doen. Dit hangt samen met de visie op de taak van de HV en van
de opdracht voor dit externe optreden van de Unie. Wij zouden graag
zien dat de HV inderdaad coördineert, maar vooral ook lange termijn
doelen in het oog houdt en zich pleitbezorger toont van internationale
samenwerking en de verdere ontwikkeling van een internationale
rechtsorde. Het versterkt extern optreden van de EU moet niet
bijdragen aan het proces van geopolitieke blokvorming en polarisatie
op wereldschaal, waarbij de grote blokken in een multipolaire wereld
vooral bezig zijn met het verzekeren van hun eigen belang. De wereld
heeft iets anders nodig en laat het Europa met zijn joods-christelijke
en humanistische beschaving de bereidheid tonen in gesprek te blijven
en zich te verbinden aan een internationale rechtsorde. Europa heeft
het imago een `soft power' te zijn, maar kan van deze ogenschijnlijke
zwakheid een kracht maken door de ontwikkeling van een benadering die
gericht is op duurzame internationale samenwerking.
De HV is daarmee geen minister van Buitenlandse Zaken van Europa en
dat onderscheid moeten we helder houden. Het is onwaarschijnlijk dat
de grote lidstaten de HV en de EDEO hun buitenlands beleid laten
bepalen. Anderzijds laat de EDEO het buitenlandspolitieke optreden van
de lidstaten niet ongemoeid. Naar verluidt vindt er onder Europese
ministers van Buitenlandse Zaken een actieve bezinning plaats over hun
rol en hun relatie tot deze Hoge Vertegenwoordiger. Wat onze fracties
betreft moet Nederland een eigen gezicht houden in het buitenlands
beleid. Daar hoort ook een eigen vertegenwoordiging bij in het
buitenland. Kan de Minister van Buitenlandse Zaken uiteenzetten wat
zijn visie is op de toekomstige ontwikkeling van EDEO en de
buitenlandse dienst van Nederland?
MdV, graag wil ik een enkele opmerking maken over het document `Europa
2020' en de kabinetsreactie daarop. Met de doelstellingen - slimme
groei, duurzame groei en inclusieve groei - is niet veel mis. Europa
heeft een vergrijzende bevolking en moet inderdaad een innoverend
continent blijven met sterke prestaties op het gebied van onderwijs,
duurzaamheid, werkgelegenheid en in het terugdringen van armoede.
Kennisontwikkeling is van belang en laten we hopen dat dit niet alleen
om economische te waarderen kennis gaat, maar ook om kennis van de
Europese waarden en de Europese cultuur. Het probleem is echter dat we
al eens eerder zo'n agenda hebben gehad - de Lissabon-strategie - en
dat deze door iedereen op eigen wijze is geïnterpreteerd. Van de
gezamenlijke doelstellingen kwam vervolgens niet veel terecht. Wat is
er nu anders?
Wat de duurzaamheidsagenda betreft, moet Europa de ambities die ze had
onverkort vasthouden. Kan de regering ons informeren over de Europese
opstelling na Kopenhagen? De armoededoelstelling is onderdeel gebleven
van de agenda, ondanks de afwijzende opmerking die Nederland maakte in
de kabinetsreactie. Met het oog op de sociaal-economische situatie in
Oost- en Zuid-Europa is dit geen overbodige doelstelling. Kan de
regering haar positie op dit punt nog eens toelichten?
Dat al deze doelstellingen nationale inspanningen vragen is duidelijk.
Dat is des te meer aan de orde, aangezien de Europese Unie op veel van
deze genoemde gebieden geen eigen bevoegdheden heeft. Zij kan dus
aandringen en coördineren, maar moet de uitvoering bij de lidstaten
laten. Nu wordt in juni 2020 dit Europese strategiedocument
vastgesteld tijdens de Europese Raad. In de kabinetsreactie wordt
gesproken van haalbare doelen en bepleit de regering terughoudendheid
bij het `introduceren van nieuwe instrumenten'. Ik noemde al even de
scepsis die op grond van de kritische evaluatie van het vorige
strategieplan is ontstaan. Graag zou ik willen weten welke betekenis
onze regering hecht aan dit strategie-document (als het eenmaal is
vastgesteld) en hoe ze over de uitvoering ervan denkt.
MdV, ik laat andere kwesties nu rusten, ook die van de toetreding van
de EU tot de EVRM, dat in zichzelf betekenisvol is, en kom tot een
afsluiting. Na de aanvaarding van het Verdrag van Lissabon leek het
even alsof Europa zich had herpakt en eensgezind de toekomst tegemoet
kon treden. Intussen zitten we alweer midden in gecompliceerde
verwikkelingen over de te nemen route en is onduidelijk naar welk
Europa we precies naar onderweg zijn. Wij wensen de regering veel
sterkte met het bepalen van een heldere koers en zien met
belangstelling uit naar de beantwoording van onze vragen.
Roel Kuiper, 20 april 2010