Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Hygiëneprotocol voor melkgeiten- en schapenhouderijen (21 april 2010)

13 januari 2010 - rapport

Aangepaste versie van het Hygiëneprotocol voor melkgeiten- en melkschapenhouderijen. De mestmaatregelen voor besmette bedrijven (150 dagen afgedekt opslaan op het bedrijf) zijn in het protocol verwerkt.

Hygiëneprotocol voor melkgeiten- en schapenhouderijen, 21 april 2010, ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit
1
Hygiëneprotocol voor melkgeiten- en schapenhouderijen
Versie 21 april 2010. Laatste wijziging: mestmaatregelen besmette bedrijven (150 dagen afgedekt
opslaan op het bedrijf).
Met de Land en Tuinbouworganisatie (LTO) is een hygiëneprotocol overeengekomen. Het
hygiëneprotocol geldt voor alle melkgeiten- en melkschapenhouderijen in heel Nederland. De
maatregelen uit het protocol hebben tot doel de kans op verspreiding van de Q-koorts bacterie naar
mensen te verkleinen.
De maatregelen hebben betrekking op:
* Algemene hygiëne,
* Mestopslag,
* Vervoer en uitrijden van mest,
* Aflammerperiode
Een deel van de maatregelen is voor alle bedrijven verplicht, een deel is alleen voorverdachte of
besmette bedrijven verplicht.
Inleiding
Nederland werd in 2007 voor het eerst met een uitbraak van Q-koorts bij de mens geconfronteerd. De
meeste patiënten werden in de Noord-Brabantse gemeente Herpen gezien. In 2008 en 2009 hebben
zich wederom Q-koorts uitbraken in Nederland voorgedaan. Bij deze uitbraken waren beduidend
meer mensen in een groter deel van Nederland getroffen.
Q-koorts wordt veroorzaakt door de bacterie Coxiella burnetii (Q-koortsbacterie) die vooral bij
herkauwers voorkomt. Bij het verwerpen van geiten komen miljarden bacteriën vrij die met de
placenta en geboortevloeistoffen in het strooisel terecht komen. Ook met uitwerpselen, urine en
vaginale uitvloeiing na verwerpen of een normale worp worden de bacteriën uitgescheiden. Vooral
na opdrogen kan de bacterie verspreid worden.
Voor de mens is Coxiella burnetii zeer infectieus. Enkele bacteriën kunnen voor een infectie
toereikend zijn. Deskundigen zijn het erover eens dat de uitbraken van Q-koorts bij de mens in 2007,
2008 en 2009 verband houden met de grootschalige melkgeiten- en melkschapenhouderij. In Noord
Brabant is een concentratiegebied van de melkgeitenhouderij en in deze regio is vanaf 2005 de
verwekker van Q-koorts een aantal maal als oorzaak van een omvangrijk abortusprobleem
vastgesteld. Het verloop van de menselijke Q-koorts epidemie geeft bovendien aanleiding een
verband met de aflammerperiode te veronderstellen.
Bij een officieel vastgestelde Q-koorts besmetting bij melkgeiten en -schapen op basis van het
tankmelkonderzoek zijn wettelijke maatregelen van kracht. In december 2009 hebben de ministers
van LNV en VWS besloten om drachtige dieren op besmette bedrijven te ruimen, om de risico's voor
de volksgezondheid van het lammerseizoen 2010 te beperken. Daarnaast wil de melkgeitensector in
samenwerking met de overheid zelf maatregelen nemen om het gevaar van Q-koorts voor de
bevolking te reduceren. Dit hygiëneplan strekt daartoe.
Hierbij gaat het niet alleen om algemene hygiëne maar ook om specifieke maatregelen die het
verspreiden van de verwekker van Q-koorts uit de melkgeitenhouderij moeten minimaliseren. De
vrijwillige maatregelen zijn bedoeld voor melkgeitenbedrijven in het hele land, ongeacht de Q-koorts
status. Omdat incidenteel ook op melkschapenbedrijven Qkoorts gerelateerde problemen worden
gezien, is dit hygiëneplan ook voor deze bedrijfstak van toepassing.
Hygiëneprotocol voor melkgeiten- en schapenhouderijen, 21 april 2010, ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit
2
Verspreiding van Q-koorts
Over de precieze manier waarop de Q-koortsbacterie vanuit besmette bedrijven wordt verspreid en
vervolgens voor besmettingen bij andere bedrijven en mensen zou kunnen zorgen, bestaan nog tal
van onduidelijkheden. Er zijn diverse onderzoeken in gang gezet die in de loop van 2010 meer
duidelijkheid kunnen scheppen. Wel bestaat er in de wetenschappelijke literatuur overeenstemming
dat de bacterie vooral via stof wordt verspreidt. Door de wind verspreid stof afkomstig uit de
melkgeitenhouderij zou dan als de drager van besmetting moeten worden gezien. Er kunnen
minimaal twee mechanismen worden onderscheiden die aanleiding geven tot stofvorming:
* de aanwezigheid van dieren in de stal die door hun activiteit voor stofvorming zorgen en
* het leeghalen van de potstal en het verdere mesttraject tot en met het uitrijden op bouwland
dat aanleiding geeft tot extra stofvorming.
Onder andere knaagdieren en vogels kunnen mogelijk ook een rol bij de verspreiding van Qkoorts
spelen.
Doel van de maatregelen
Het doel van de maatregelen is het voorkomen van de verspreiding van Q-koorts naar mensen en
andere dieren. Het ligt voor de hand dat maatregelen die stofvorming tegengaan ook een effect
hebben op de verspreiding van Q-koorts bacteriën vanuit een bedrijf. Stofvorming bij het houden van
geiten kan worden beperkt door voor een dik pak stro in de pot te zorgen. Dit effect komt tot stand
omdat in een dik pakket stro stof naar onderen dwarrelt. In de onderste lagen is stro over het
algemeen vochtig en deze lagen binden vervolgens het stof waardoor het bij activiteit van de dieren
niet in de lucht terecht komt. Om de stofproductie bij het gebruik van stro verder te beperken is het
ook van belang kwalitatief goed stro te verstrekken. Bij het leegrijden van de potstal kan stofvorming
worden voorkomen door eerst ruim met water te sproeien.
Uitmesten of uitrijden van mest, met name tijdens de aflammerperiode, brengt het risico met zich
mee dat extra veel bacteriën verspreid worden. Door hiermee bij de planning van het uitmesten
rekening te houden kan dit risico worden beperkt. Voor alle bedrijven is het verplicht om de mest 90
dagen afgedekt op te slaan na het uitmesten, voordat het mag worden uitgereden. Ook al is de kennis
over de overleving van de Q-koorts bacterie in potstalmest beperkt, wel is het duidelijk dat de
levensvatbaarheid van de bacterie met de tijd afneemt. De plicht om de mest 90 dagen op te slaan is
hierop gebaseerd.
Als het uitrijden van de mest op een rustige en regenachtige dag plaats vindt en de mest onmiddellijk
wordt ondergewerkt valt te verwachten dat stofvorming tot een minimum kan worden beperkt.
Zwangere vrouwen, jonge kinderen, ouderen en mensen met hartklepafwijkingen of
kunststofmateriaal in hun bloedvaten en mensen met een verminderde weerstand zoals rokers
hebben een verhoogd risico op een ernstig verloop van Q-koorts als ze besmet raken. Het is daarom
belangrijk te voorkomen dat deze personen aan de Q-koorts bacterie worden blootgesteld.
Verplichte hygiënemaatregelen
Voor besmette bedrijven heeft het ministerie van LNV een aantal maatregelen uit het hygiëneplan
opgenomen in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten. De maatregelen gelden voor verdachte
en besmette bedrijven. De maatregelen houden het volgende in:
* Er geldt een verbod op het uitmesten van de stal vanaf de aanvang van de lammerperiode tot
30 dagen na afloop daarvan. Voor bedrijven die geruimd zijn, geldt dat de stal niet uitgemest
mag worden tot 30 dagen na het doden van het laatste dier. Houdt in uw planning rekening
met het uitmestverbod. Indien uw stal desondanks overvol raakt, neem dan contact op met de
Hygiëneprotocol voor melkgeiten- en schapenhouderijen, 21 april 2010, ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit
3
Voedsel en Waren Autoriteit. In onderling overleg zal dan gekeken worden wat de beste
oplossing is.
* Na het uitmesten van de stal moet de mest gedurende 150 dagen afgedekt worden
opgeslagen op de locatie waar de mest is geproduceerd. Dit betekent dat er gedurende deze
150 dagen geen mest van besmette bedrijven mag worden uitgereden of afgevoerd van het
bedrijf.
* Zorg voor voldoende bakken in de stal om nageboorten en verworpen vruchten te
verzamelen. De bakken dienen lekdicht te zijn en afgedekt te kunnen worden.
* Ongedierte moet adequaat worden bestreden.
* Op basis van Europese wetgeving is het verplicht voor bedrijven die besmet zijn met Q-koorts
om de melk te pasteuriseren.
Voor alle bedrijven, ook voor bedrijven die niet besmet of verdacht zijn, gelden de volgende
verplichte maatregelen met betrekking tot mest:
* De mest moet gedurende 90 dagen afgedekt opgeslagen worden op de locatie waar de mest
is geproduceerd. Afdekken is bedoeld om verwaaiing te voorkomen. Na de 90 dagen mag de
mest normaal worden uitgereden.
* De mest moet bij opslag en bij afvoer adequaat afgedekt worden.
* De houder moet een administratie bijhouden van de data waarop de stal wordt uitgemest,
begin- en einddatum van de composteringsperiode, en de datum van het uitrijden van de
mest op het land. In deze administratie worden de hoeveelheden mest vermeld, uitgedrukt in
kubieke meters. De administratie moet twee jaar bewaard worden. De administratie is nodig
om controle van de naleving van een aantal van de bovenstaande regels beter mogelijk te
maken.
Naast de bovengenoemde hygiënemaatregelen gelden er ook andere maatregelen voor
melkleverende geiten- en schapenbedrijven. Kijk voor een compleet overzicht op
www.minlnv.nl/qkoorts.
Vrijwillige hygiënemaatregelen
1. Algemene hygiëne
* Voorkom bij alle werkzaamheden zoveel mogelijk stofvorming. Stofvorming kan onder meer
worden teruggedrongen door te zorgen voor een dik pak stro in de pot en door bij het
leegrijden van de potstal eerst ruim met water te sproeien.
* Bestrijd of laat ongedierte professioneel bestrijden. Weer vogels uit de stal.
* Gebruik alleen stro dat aan hoge kwaliteitseisen voldoet, bijvoorbeeld door het bij een
fouragehandelaar die bij de HISFA is aangesloten te betrekken. Aangesloten handelaren zijn
GMP gecertificeerd waardoor een hoge kwaliteit van het stro gegarandeerd is. Weiger stro dat
niet aan de gewenste kwaliteitseisen voldoet, bijvoorbeeld vanwege aanwezigheid van
ongedierte.
2. Uitmesten van de potstal, mestopslag en mesttransport
* Plan het uitmestregime van de potstal dusdanig dat tijdens en tot minstens 30 dagen na de
aflammerperiode niet uitgemest hoeft te worden.
* Omdat stofvorming bij het storten van de mest na het leegrijden niet te voorkomen is, dient
de pot bij droog weer vóór het uitmesten goed vochtig te worden gemaakt.
* Rijd de mest bij voorkeur uit bij rustig en regenachtig weer, of werk de mest onder. Rijdt bij
voorkeur geen mest uit op grasland.
* Als mest langer dan de verplichte 90 dagen wordt opgeslagen buiten de stal moet dat in
afgesloten containers gebeuren of de mest moet afgedekt worden.
Hygiëneprotocol voor melkgeiten- en schapenhouderijen, 21 april 2010, ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit
4
* Materiaal van loonwerkers dat bij het leegrijden van de potstal is gebruikt, dient voor het
verlaten van het bedrijf schoon gemaakt te worden om te voorkomen dat mest op de
openbare weg of in de bebouwde kom terecht komt.
* Mest dient bij vervoer via de openbare weg getransporteerd te worden in afgesloten of goed
afgedekte containers (bijvoorbeeld met behulp van een strak gespannen zeil).
* Wettelijke bepalingen met betrekking tot mest moeten in acht worden genomen.
* Door de Voedsel en Waren Autoriteit opgelegde maatregelen moeten in acht worden
genomen.
3. Aflammerperiode
* Strooi tijdens de aflammerperiode minstens een keer per dag ruim vers stro bij.
* Draag bij assistentie bij het aflammeren hygiënekleding en handschoenen als persoonlijke
beschermingsmiddelen.
* Schakel bij een abortus de dierenarts is, en stuur in samenwerking met de dierenarts
verworpen vrucht en nageboorte op voor onderzoek naar de Gezondheidsdienst voor Dieren.
De oorzaak van het verwerpen kan de Q-koorts bacterie zijn. Als u denkt dat u Q-koorts heeft
op uw bedrijf bent u verplicht dit te melden bij de VWA.
* Verwijder overige nageboorten zo snel mogelijk uit de stal en bied deze ter destructie aan.
Dat is vooral bij verwerpers nodig. Maak er een gewoonte van om telkens wanneer men in de
stal bezig is, nageboorten op te rapen. Bakken of emmers in de nabijheid van de geiten
waarin de nageboorten kunnen worden gedeponeerd vergemakkelijken dit en voorkomen dat
met nageboorten gezeuld hoeft te worden. Zorg dat de bakken lekdicht zijn en dat deze
afgedekt kunnen worden.
* Laat zwangere vrouwen, jonge kinderen, ouderen en mensen met hartklepafwijkingen of
kunststofmateriaal in hun bloedvaten en mensen met een verminderde weerstand op een
bedrijf met een abortusprobleem niet in de stallen komen. Laat deze personen ook niet in
aanraking komen met de ongewassen kleren van iemand die contact heeft gehad met geiten
of schapen.
4. Overige maatregelen
* Loonwerkers en mesthandelaren dienen de hygiënemaatregelen, onder meer ten aanzien van
het voorkomen van stofvorming bij de behandeling van mest, eveneens na te leven.