Rechtbank Utrecht
AEL vrijgesproken van belediging van Joden
22 april - De rechtbank in Utrecht heeft donderdag de Arabisch Europese
Liga Nederland (AEL) vrijgesproken van belediging van Joden door het op
enkele websites plaatsen van een cartoon. In de cartoon wordt de
suggestie gewekt dat Joden de Holocaust hebben verzonnen. Ook de
tekenaar van de bewuste cartoon - tevens voorzitter van de AEL in
Nederland - is vrijgesproken.
De rechtbank acht de cartoon op zichzelf beschouwd beledigend. De
rechtbank oordeelt dat de cartoon getuigt van wansmaak en bijzonder
kwetsend is over Joden (een misdrijf, artikel 137c van het Wetboek van
Strafrecht ) en voor Joden en anderen (geen misdrijf, maar wat veel
mensen verstaan onder belediging). De context waarin de cartoon is
geplaatst ontneemt daaraan volgens de rechtbank echter het strafbare
beledigende karakter.
In de visie van de AEL is er namelijk sprake van een dubbele moraal in
de media en het publieke debat. De AEL wilde zich mengen in het
publieke debat dat was ontstaan na publicatie van de `Deense cartoons'.
Enerzijds wordt in dat debat gesteld dat moslims niet begrijpen hoe de
vrijheid van meningsuiting werkt bij cartoons over onderwerpen die voor
hen gevoelig zijn. Anderzijds worden cartoons over onderwerpen die in
de westerse seculiere samenleving gevoelig liggen niet geaccepteerd. Om
die dubbele moraal aan de orde te stellen heeft de AEL de ten laste
gelegde cartoon, met een begeleidende tekst, op enkele websites
geplaatst. De AEL heeft haar bedoelingen met de cartoon vanaf het begin
toegelicht in een persbericht en heeft in de media steeds uitgedragen
wat haar bedoeling was met het plaatsen van deze cartoon.
De rechtbank overweegt dat de cartoon en de toelichting van de AEL
onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat de AEL van meet af aan
nadrukkelijk afstand heeft genomen van de inhoud van de cartoon, door
aan te geven dat de Holocaust een historisch gegeven is. De rechtbank
overweegt daarbij dat niet gebleken is dat de AEL de `vrijwaring' bij
de cartoon louter heeft aangewend om strafbaarheid af te wenden.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het als beledigend
kwalificeren van de in de telastelegging opgenomen cartoon in de zin
van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht niet noodzakelijk is in
een democratische samenleving. De vrijheid van meningsuiting hoeft in
dit geval niet te wijken voor het recht van anderen van discriminatie
gevrijwaard te blijven. Het recht van de AEL om deze uitlating te doen,
moet gelet op de specifieke context en bedoeling toch worden
gewaarborgd. Een inbreuk op dat recht, in de vorm van een
strafrechtelijke veroordeling, is in het licht van de zaak als geheel
bezien niet proportioneel ten opzichte van het doel dat daarmee wordt
gediend, oordeelt de rechtbank.
LJ Nummers
BM1984
BM1987
Zie het origineel
Bron: Rechtbank Utrecht
Datum actualiteit: 22 april 2010 Naar boven