ChristenUnie


Bijdrage Ed Anker inbreng initiatiefvoorstel regeling toelatingsrecht onderwijs

Bijdrage Ed Anker inbreng initiatiefvoorstel regeling toelatingsrecht onderwijs

donderdag 08 april 2010 10:00

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel Regeling toelatingsrecht onderwijs. Zij zien in voorliggend wetsvoorstel een inbreuk op de vrijheid van onderwijs volgens artikel 23 van de Grondwet, waarbij de leden in dit wetsvoorstel bovendien geen oplossing zien voor de aangedragen problemen. Het probleem van segregatie wordt niet veroorzaakt door scholen maar door de samenstelling van wijken.

Daarnaast pogen de initiatiefnemers de keuzevrijheid van ouders te vergroten, maar bemoeien zij zich tegelijkertijd met de motieven op basis waarvan ouders een schoolkeuze maken. Bovendien stellen zij ten onrechte dat respect voor de grondslag van de school voldoende is om de vrijheid van richting en inrichting overeind te houden. De leden willen juist volle inzet op het bestrijden van achterstanden in het onderwijs om het probleem van segregatie aan te pakken.

De leden zien dat de initiatiefnemers enerzijds de keuzevrijheid van ouders belangrijk vinden, maar anderzijds wel treden in de afwegingen die ouders maken. Zij baseren zich daarbij op een aantal vooronderstellingen die op zijn minst discutabel zijn. Zo stellen zij dat de religieuze grondslag een steeds minder belangrijk wordende factor is in de schoolkeuze. Waar baseren de initiatiefnemers deze stelling op? Waarom achten zij dit relevant voor het wetsvoorstel? Is het niet juist bemoeizuchtig om op basis van dergelijke vooronderstellingen het wetsvoorstel te onderbouwen, terwijl zij ook keuzevrijheid in stand willen houden? De essentie van keuzevrijheid is toch juist dat de overheid zich helemaal niet bemoeit met afwegingen van ouders. De initiatiefnemers ontkennen daarbij blijkbaar niet dat de religieuze grondslag voor een substantieel deel van de ouders juist wel van belang is. Waarom trekken de initiatiefnemers vergaande conclusies op basis van, op zijn best, meerderheidsstandpunten?

De leden vragen voorts naar de belemmeringen die er zijn om vaste inschrijfmomenten en voorlichting op elkaar af te stemmen. Waarom is dat nu niet mogelijk? Welke oplossing biedt het voorliggende wetsvoorstel om die afstemming wel tot stand te laten komen?

De leden vragen naar een onderbouwing van de stelling dat de schoolkeuzevrijheid te beperkt is. Uit het onderzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over schoolkeuzevrijheid blijkt zelfs dat 93% van de ouders in het voortgezet onderwijs de school hebben kunnen kiezen met de richting van hun voorkeur. Belemmeringen worden met name opgeworpen door de afstand tot de school. Dat laatste wijst eerder op het belang van leerlingenvervoer om keuzevrijheid in stand te houden dan op de noodzaak om wijzigingen in het toelatingsrecht door te voeren.

Waarom, zo vragen deze leden, is de toelatingsplicht bij het ontbreken van een keuzemogelijkheid in de huidige wet niet afdoende. De leden wijzen op de conclusie van de Onderwijsraad en de Raad van State dat een gebrek aan schoolkeuzevrijheid geen oorzaak van segregatie is. Uit onderzoek van onderwijssocioloog Sjoerd Karsten in opdracht van de gemeente Amsterdam blijkt bovendien dat op katholieke scholen 45% van de leerlingen van allochtone afkomst is, op openbare scholen 49% en op protestantse scholen 50%. Ook de Besturenraad wijst op het feit dat christelijke scholen niet minder allochtone leerlingen opnemen dan andere scholen. Welke cijfers hebben de initiatiefnemers om de suggestie te onderbouwen dat identiteitsgebonden scholen selecteren op kleur of etniciteit?

De leden vragen een toelichting naar het streven dat scholen zoveel mogelijk een gemengde samenstelling krijgen. Hoe willen de initiatiefnemers dit bereiken, zonder de keuzevrijheid van ouders in te perken of te sturen in de keuze van ouders? De leden vragen hierbij bovendien in te gaan op de conclusie dat segregatie voor het grootste deel wordt veroorzaakt door de samenstelling van wijken.

De leden vragen een toelichting op de opmerking dat in het openbaar onderwijs leerlingen de kans krijgen zich een mening te vormen over gewoonten en opvattingen van leerlingen met een andere achtergrond dan zijzelf. Zijn de initiatiefnemers van mening dat scholen in het bijzonder onderwijs dit niet bereiken? Deze leden wijzen onder meer op uitwisselingsprogramma's tussen reformatorisch en islamitisch onderwijs die op eigen initiatief zijn gestart.

De leden hebben moeite met het opleggen van de plicht om ouders slechts de grondslag te laten respecteren. Juist het onderschrijven van de grondslag van een school leidt ook tot het behoud van deze grondslag. Bovendien stellen de initiatiefnemers dat het wetsvoorstel de rechtspositie van ouders verstevigt bij het toelatingsbeleid, terwijl zij daarmee ook de positie van schoolbesturen en medezeggenschapsraad juist inperken. Waarom achten de initiatiefnemers het nodig om de onderwijsvrijheid aan te tasten door het beleid van scholen door de overheid te laten voorschrijven? Waarom achten de initiatiefnemers overheidsingrijpen nodig bij goed functionerende bijzondere scholen met een specifieke grondslag?

De leden vragen nadere toelichting op de samenhang met de Algemene wet gelijke behandeling. Bijzondere scholen mogen onder voorwaarden onderscheid maken op basis van geloof of levensovertuiging. Deze uitzondering heeft betrekking op alle vormen van onderwijs, terwijl voorliggend wetsvoorstel betrekking heeft op de Wpo en de Wvo. Hoe zit het met niet-bekostigde instellingen? Voor veel ouders uit achterstandsgroepen is het niet duidelijk op welke gronden hun kinderen wel of niet worden toegelaten op een school, zo lezen de leden. Waarom denken de initiatiefnemers dat die duidelijkheid toeneemt door het onderschrijven van de grondslag te verbieden? De grondslag biedt toch juist voldoende duidelijkheid voor ouders over het toelatingsbeleid van een school?

De leden vragen een toelichting op de opmerking dat schoolbesturen in het bijzonder onderwijs niet gedwongen kunnen worden te groeien of om een extra school te stichten. Is het niet inherent aan de vrijheid van onderwijs dat ouders zelf invloed kunnen uitoefenen op de stichting van scholen of de omvang van een school? Bovendien stellen de initiatiefnemers dat een «volledige gelijkheid» stukloopt op de kenmerken en grenzen van het duale stelsel. Streven de initiatiefnemers naar volledige gelijkheid en daarmee aantasting van het duale stelsel, zo vragen de leden. De leden vragen verder naar de toegevoegde waarde van de uitzondering in het wetsvoorstel voor scholen met een zeer specifieke identiteit of denominatie.

De leden hebben grote bezwaren tegen het maken van onderscheid tussen scholen in het bijzonder onderwijs door de overheid. Houdt de vrijheid van onderwijs niet juist in dat ouders en schoolbesturen zelf mogen kiezen voor een specifieke identiteit? Wat is het verschil tussen een zeer specifieke identiteit en een minder specifieke identiteit? De leden hebben ook vragen over de rol van de minister. Leidt de toekenning van dit mandaat aan de minister niet tot willekeur? Waarom mag een minister onderscheid maken tussen scholen met een «specifieke grondslag» en scholen die dat klaarblijkelijk niet hebben? Hoe blijft de onderbouwing van het gehele wetsvoorstel overeind door het invoegen van deze uitzondering, nu zij erkennen dat de vrijheid van richting in het geding is met hun wetsvoorstel? Op welke scholen heeft het ingrijpen in het toelatingsbeleid dan nog wel toepassing, zo vragen de leden. De leden vragen of de beoordeling van de Raad van State nog actueel genoeg is, ook na een aantal wijzigingen in het wetsvoorstel. Zijn de initiatiefnemers bereid om het voorstel opnieuw voor te leggen aan de Raad van State, zo vragen deze leden tot slot

Ed Anker